Schande, smaad op zijn geëerbiedigden familienaam!....
Met geweld wierp Mathijs die dreigende onderstelling van zich af; maar in den benarden geestestoestand van het oogenblik, in de verscherpte fijnheid van zijn lijdensvatbaarheid, kwam thans de herinnering aan Fernande hem levendig voor 't oog, met spijt verlangen en met zelfbeschuldiging, alle vroegere grieven, alle misverstand, alle overtuigings-onvereenbaarheid door den vinger des tijds in zijne herinnering verduisterd.
Hoe was het menschelijk mogelijk, dat hij van haar had afgezien, zonder strijd, zonder volharding, zonder geweld? Ja, zonder geweld, want zij had het hem in een vlaag van ontroering bekend, dat zij hem beminde. En was het zelfs zijn plicht niet geweest als man haar te redden uit het zelfberokkend onheil .... zijn en haar geluk desnoods stormenderhand te veroveren?....
Op een afstand kwam zijn grootmoedigheid hem als een daad van lauwheid en van lafheid en van dwaasheid voor en, bij al het geleden en het lijdend wee, voegde zich nog de zelfmiskenning, daar in 't halve duister bij dat beeld der zeven weeën....