liep het einde slecht af, het was een boek van liefde en zonne.....
De duisternis begon te vallen van buiten in tusschen de zware gordijnen, door dreigende zwarte wolken meegebracht en vervroegd.
‘Als het licht brandt,’ zei Mientje.
Het licht brandde, het vuur flikkerde in den schoorsteen. Luchter en spiegel schoten vonken van pracht.
Mientje hield den ivooren penhouder in de hand, gereed in den inkt gedoopt.
Voor haar lag een eindelijk uitverkoren hagelblank blad, vlekkeloos als haar gemoed.
En nu wist Mientje niet, hoe aan te vangen.
De kamerdeur piepte.
Mama kwam binnen, in slepende zijde, met eene veder op 't hoofd, een waaier in de gehandschoende vingeren, een glimlach van zelfvoldaanheid om den mond.
‘Nog niet klaar!’ zei ze verwijtend, in eens met een veranderd, misnoegd gelaat. ‘Het rijtuig is besteld.’
‘Mijn hemel, de opera!’ Mientje had ze gansch vergeten, het boek had haar te zeer geboeid. En zij sprong op. Vlug, vlug naar hare kamer, gelukkig, dat ze gekapt was en haar galacostuum gereed lag....
‘Morgen,’ lispte zij, ‘morgen!’
Helaas, de morgen had vermoeienis en verkoeling gebracht.