zak verborg. Zij deed dit behendig en omziende: zoo handelt een jong, geleerd aapje, dat in eene kermistent de tafel dienend, ter sluiks - zijn aard volgend - eene greep in het hem toevertrouwde mandje doet. Nu kwam zij zingend de trappen afgeloopen. Dit alles was zoo snel geschied, dat de tijd daartoe, indien iemand het vermoed had, schier te kort zou geschenen hebben.
Suzanne opende haar geldbuidel, zij zocht er in, zij vond niet wat zij zocht, zij werd zenuwachtig en spreidde den inhoud op de tafel uit:
‘Ik ben toch zeker, dat ik er een stuk van tien franken in gehad heb,’ sprak zij tot zich zelve, en dan ondervragend, ‘zou ik het uitgegeven hebben? neen, ik had er gisteren avond twee, en het eene heeft de koetsier mij gewisseld, die ons naar huis heeft gebracht...’ Zij kon maar niet begrijpen, waar het gebleven was.
‘Stak het tusschen uwe centen wellicht?’ vroeg Adelar, die zijn pakje - een in prachtband gebonden boek behelzend - geopend en in het eerste niet geluisterd had.
‘Ja.’
‘Het is altijd gevaarlijk,’ merkte hij op, het boek doorbladerend, ‘goud bij koper te steken, gij zult het voor een cent hebben uitgegeven.’
Madeleine kuste hem en hare moeder ten afscheid, groette hare geleidster niet, maar gaf ze hare schooltasch te dragen: zij bloeide als een frissche stokroos