Alles zingt
(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje
[pagina 261]
| |
Maar
Terwijl zij daar zoo zat,
Kwam een aardig muschje, dat
Onze poes niet werd gewaar.
'T hupte vroolijk hier en daar,
En, 't was klaar,
Nergens zag het dier gevaar,
En ik ook niet; maar, ziedaar,
Juist toen 't aardig muschje wat
Zich vol pret te plukken zat,
Deed de kat
Een' sprong, en 't beest
Was geweest,
En toen poes 't verslonden had,
Zat
Zij aanstonds weer
Daar neer,
Droef en naar
In mekaêr.
Maar, -
Geen' medelij met haar.
Ik begreep nu dat
De kat
Daar op 't dak te loeren zat,
En slechts trek naar vogels had.
'K nam terstond een' grooten steen
En smeet dien naar poesje heen.
Raak was 't niet;
Maar de moordenaar verliet
Toch het dak, en kort daarna
Kwamen al vier muschjes, ja,
En die piepten daad'lijk luid
Hare vreugde en blijdschap uit.
| |
[pagina 262]
| |
Sedert noem ik onze kat,
Die zelfs mij bedrogen had,
Gluiperd,
Sluiperd,
En ik roep, als ik haar zie:
‘Maak je weg, van een-twee-drie!
'K houd van dieren veel, dat 's waar,
Maar,
Niet van een' moordenaar!’
|
|