Alles zingt(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] 166. De dief gevangen. Vosje had een' kip gestolen, Ja, een' vette, mooie kip, En hij had het arme beestje Doodgemarteld in een wip. Maar terwijl hij zat En at, Vonden Hem twee groote honden, En die joegen slok-op dra Woedend na. Vosje moest het spel verliezen, Want de honden kregen hem, En nu zat de baas der dieven Vrees'lijk, vrees'lijk in de klem. Maar terwijl hij zat En bad: ‘Neven, Och toe, laat mij leven! Ik geef u mijn woord van eer: 'K steel nooit weer!’ Riepen aanstonds beide honden: ‘Jij een neef van ons? Loop heen! Niemand zag nog kippendieven In 't geslacht der honden, neen! Daarom, hoe ge ook zit En bidt, Honden, Die een vosje vonden, Beten hem, al vindt gij 't snood, Aanstonds dood!’ [pagina 163] [p. 163] Vosje wilde nog wat zeggen, Maar het was reeds al te laat. ‘Hap,’ zeî de een en ‘hap,’ zeî de ander, En, - daar lag de kameraad. Thans kwam onze vos Weer los, Maar de Dief lag dood ter aarde, En de honden gingen heên, Weltevreên. Vorige Volgende