Alles zingt(1878)–Pieter Louwerse– Auteursrechtvrijliedjes en rijmpjes voor het kleine volkje Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] 24. Grootvader en nog wat. Zeg, kent ge wel den ouden man, Die met een krukje gaat? Hij kijkt niet vriend'lijk, maar hij is Toch in 't geheel niet kwaad. Eens droeg hij sabel en geweer, Patroontasch en schako. Toen vocht hij dikwijls als een leeuw, En schieten kon hij, o! Maar eens kwam daar een vijand aan, Die net zoo schoot als hij, Die joeg hem op het onverwachts, Een kogel door de dij. En van dien tijd af loopt hij nu Maar altijd met een' kruk; Het rechterbeen bleef stram en stijf. Was dat geen ongeluk? Zoo kwam hij weer terug in 't land, En bij mijn Vaders Moe', Die klaagde hardop: ‘Arme man, Ge zijt er slecht aan toe!’ Maar hy zeî: ‘Slecht aan toe? Ei kom, ‘Wat klaagt en weent ge toch? Mijn hoofd bleef op mijn' schouders staan, En 'k heb mijn' handen nog!’ - [pagina 21] [p. 21] En wat hij met die handen deed? Hij won den kost er mee. In 't eerst maar voor hun beidjes, doch Wat later nòg voor twee. Nu rust de goede man van 't werk; Me dunkt, dat kan wel gaan; Want Grootva' is al zestig jaar, En heeft zijn best gedaan. Nu maakt hij, zoo tot tijdverdrijf, Voor mij een' vlieger klaar! Die zal wel mooi zijn, en hoe goed, 'T is juist de tijd van 't jaar! Hoort, jongens, gaat ge morgen mee, Zoo tegen kwart voor tien? Dan kunt ge Grootva' en meteen Mijn' mooien vlieger zien! Vorige Volgende