Kon ik zóó voor het kind schrijven, dat het als man of als vrouw er
nog voordeel van had, wat zou ik dankbaar zijn! De zou dan veel goeds in mijn
leven gedaan hebben! Ik spreek bij ondervinding. Aan Heije,
alleen aan Heije heb ik te danken, dat ik er mij op
toegelegd heb om, wat in mij sluimerde, tot leven te wekken. ‘
Heije heeft zóó, veel
goeds gesticht,’ dat kunnen duizenden getuigen, als ze zichzelven rekenschap
afvragen, waarom ze dit of dat zóó en niet anders doen.
Wijdde ik den eersten druk aan den nog levenden kindervriend
Goeverneur, deze zelf
zal er niet boos om zijn, als ik den tweeden druk ook wijd aan de nagedachtenis
van Doctor J.P. Heije. Och, als hij nog leefde, hoe hij er
zich over verheugen zou, dat een leerling van den Vlissingschen
hoofdonderwijzer P. Puijpe Az., - die zoo hoog bij hem
aangeschreven stond, en die hem zóó vereerde, dat het portret van Doctor
Heije op school de beste plaats innam, - zijne voetstappen
drukte en zijn staf opgenomen had! Ik noemde daar twee namen, een dichter en
een onderwijzer. De eerste bracht mijn hart tot spreken, - de tweede was mijn
oom en - hij maakte van den eenvoudigen boerenknaap iets meer. Och, als ik
bedenk, hoe duizenden kindertjes mij kennen en liefhebben, liefhebben met al de
onschuld van hun kinderlijk hart, dan kan ik niet anders dan God danken, dat
Hij mij op mijnen levensweg die twee mannen zond. Doctor Heije en meester Puijpe leven niet meer; zij
kunnen mij niet meer hooren, en - vleierij is er dus niet in het spel. Het is
daarom alleen aan den aandrang van mijn dankbaar hart, dat ik toegeef, als ik
den tweeden druk van mijn dichtbundeltje aan hunne nagedachtenis opdraag.
Dat ik bij die twee ook mijne lieve, eenvoudige Ouders plaatste, wie
zal dat wraken? Ze leefden te kort om te doen wat mijn Oom aan mij deed.
Met al mijne gebreken hoop ik er velen ten zegen zijn; want - mijn
laatste gedichtje in dezen bundel spreekt uit, wat mij in het hart leeft, - ik
heb veel, zeer veel lief, en niet het minst de kinderen der armen.
Daarom ben ik mijnen vriend Ter Horst dankbaar,
dat hij, waarlijk niet tot zijn voordeel, mij instaat stelde, ook te spreken
tot het kind der achterbuurten, door den prijs van het bundeltje zoo laag te
stellen.
En als nu de kinderen maar in mij vinden, wat ik in Doctor
Heije vond, dan heb ik, als ook ik mijn hoofd voor goed te
rusten heb gelegd, niet te vergeefs geleefd.
Hiermede sluit ik het voorbericht, dat den tweeden druk van ‘
Alles zingt’ inleidt.
's-Gravenhage, 31
December 1886.
P. LOUWERSE.