Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijG.T. de Cock van Onregtzinnigheid verdagt en beschuldigd.Korten tyd, naa de Veroordeeling deezes Geschrifts, deedt de Eerw. g.t. de cock, toen Leeraar te Haring, eene Predikbeurte in Frieslands Hoofdstad, welker Predikanten over dat Werkje, des door de Regeering verzogt, hunne afkeurenden Raadslag ingeleverd hadden; doch welke, door het reeds van een hooger Geregtshof | |
[pagina 357]
| |
uitgebragt Verbod, onnoodig geworden was. De Leerreden deezes jongen en rykbegaafden Leeraars, onder de Nederlandsche Dichters met roem bekendGa naar voetnoot(*), over de Christlyke Liefde, op eene wyze vry veel van den algemeenen Prediktrant verschillende voorgedraagen, ademde daar en boven eene veel grooter maate van Verdraagzaamheid, dan de Stadspredikanten, die hem gehoord hadden, konden verdraagen, deeze vondt 'er dit, geene wat anders, in te berispen, en zy gaven 't hem onmiddelyk, naa dat hy afgetreeden was, te verstaan. Een hunner verhandelde, den volgenden Zondag, den zelfden Text en 't eigenst Onderwerp. Schoon zulks niet weinig opspraaks verwekte, en veelen in de gedagten kwamen, dat de Arminiaan op zyn minst in de Leerreden van de cock hadt uitgekeeken, zou de zaak waarschynlyk hier by hebben blyven berusten, indien het Beroep te Beetgum, een Dorp onder de Classis van Leeuwaarden, op hem niet gevallen ware. Een Brief, door drie Leden deezer Gemeente geschreeven, haalde de veel gerugts gemaakt hebbende Leerreden op, en verzogt de Classis, deeze zaak nauwkeurig te onderzoeken, ten beste hunner Gemeente. Veele Leden keurden het doen der Schryveren van deezen Brief | |
[pagina 358]
| |
goed; doch door de meerderheid werd de Leeraar, aan de Gemeente te Beetgum toegeweezen. Men vondt naderhand reden om die Briefschryvers aan de Classis voor te draagen als Lieden, die niet uit zich zelven, maar door anderen aangezogt en opgezet dien bezwaarenden Brief schreeven. De Eerw. j. chevalier, des verdagt, werd gedagvaard en maakte zwaarigheid, om hier op gedrongen, onder eede te verklaaren, geen deel 'er in gehad te hebben. Alle deeze handelingen hielden de gesprekken over de Leerreden van de cock, en 't vermoeden zyner Onregtzinnigheid, leevendig. Een vermoeden niet weinig toegenomen, dewyl hy zich niet gehaast hadt, om op de Classis van Leeuwaarden te verschynen, daar zitting te verzoeken, en uit eigen beweging, wegens de stukken, waar omtrent men hem verdagt hieldt, zich regtzinnig te verklaaren. Een der Leden bragt in 't midden of het niet dienstig was onderzoek na deeze Leerreden te doen: het vondt ingang, en vier Leeraars, daar toe benoemd, vervoegden zich by de Predikanten, die ze gehoord hadden. De verklaaringen van Leeuwaardsche Predikanten hiltrop, en ratelband, vol bezwaaren, werden versterkt, door die van b. van der feen en h. reinalda, Predikanten te Woudsend en Huisum. Dan, eer deeze Verklaaringen ingeleverd werden, hadt de Eerw. de cock, door den raad van oordeelkundige Vrienden be- | |
[pagina 359]
| |
woogen, zyne Leerreden in 't licht gegeeven, in hoope, dat hier door het wangunstig uitstrooizel van Onregtzinnigheid, als een loopend vuur voortgeslaagen, in zyne vaard gestuit, zyn goede Naam voor den fel bytenden laster beveiligd, en zyn dienst by zyne tegenwoordige gemeente niet onnut zou gemaakt worden. Veel mogt hy zich des belooven; dewyl ze met eene volledige Goedkeuring der Hoogleeraaren in de Godgeleerdheid op Frieslands Hoogeschool te voorschyn tradt. |
|