Vaderlandsche historie. Deel 23
(1789)–Petrus Loosjes Azn.– AuteursrechtvrijDe Feestzaalen beschreeven.Door 't midden van 't Hotel liep eene groote Gaanderye, aan derzelver einde werd een Gebouw vervaardigd van vyf Vertrekken; het voorste was ter Balzaal geschikt, de twee Vleugels tot Speelzaalen verordend, het middelste en agterste, vormden, in de gedaante van een T, een ongemeen groote Eetzaal. Ruim genoeg was de Balzaal om tusschen de acht en negen honderd Gasten te ontvangen, en even als de andere overdekt met eene soort van platten koepel, van binnen fraay beschilderd met Festonnen, Tropheën, en andere Cieraaden, ondersteund door eene groote menigte gebeeldwerkte en geschilderde pylasters, ieder met de noodige Lampen op de Feesttyden voorzien. Aan beide de einden deezer Zaale was een Balcon, voor | |
[pagina 117]
| |
een Choor Muzykanten; onder ieder van dezelve de noodige plaats om ververschingen voor de Feestgenooten te zetten. Rondsom de zaal waren zittingen twee hoog voor de Dames, en naby ieder Balcon was een groote Porte Brise, door welke men naa de gereedgemaakte Speelzaalen ging. Midden in het agterste beschot van de Balzaal zag men één, in het binnenwaards beschot van ieder der Speelzaalen, twee, en agter in elk der laatstgemelden nog één, en dus in 't geheel zeven ruime Porte Brises, door welke men in de Eetzaal kon gaan, die geslooten zouden blyven geduurende den Baltyd, en te gelyk allen geopend worden als de verlichtingen en tafel cieraaden in de Eetzaal gereed zouden weezen, om 't oog der Feestgenooten te verrukken, gelyk zy ook aan dat oogmerk voldoende, aller verwondering gaande maakten. - De geheele Eetzaal was van binnen beschilderd met Boomen, Vergezigten, Dreeven, Tuincieraaden, hier en daar afgebrooken door groote Spiegels en Lampions, en in het agterste vertrek van dezelve ging men tusschen twee ongemeen fraay met Bloemkranssen omvlogten Pylaaren in de gedaante van Dadelboomen. - Zes Tafels stonden in deeze Eetzaal. Een dwars over het Middenvertrek na den kant van de Balzaal, waar op, ten Feesttyde, een Desert pronkte, verbeeldende de Buitenmuradien en het Ontwerp van het nieuw Gebouw, 't welk de hooge Gastheer ten oogmerk hadt te volgen in het verbouwen | |
[pagina 118]
| |
van deszelfs Hotel. Agter deeze tafel volgden twee langwerpig vierkante Tafels, lynrecht tegen over elkander geplaatst in de langte van het Midden-vertrek; op die ter rechter zyde was, by de Feesthouding een Desert geschikt verbeeldende een Chineesch Landschap, beplant met allerlei Chineesche Vrugtboomen, en bebouwd met Tempels en Pagoden, waar voor eenige Chineezen hunnen Godsdienst scheenen te verrigten; op die ter slinker zyde stondt, by het Feest, een Desert vertoonende een Wilde Zwynen- en Hartenjagt, in een bergagtig bosch. In het Agterste vertrek stonden drie Tafels, op de middelste en grootste zag men, by den Maaltyd, een Desert, uit vyf stukken bestaande, in 't midden een Grot en Fonteinwerk, verder reezen 'er twee Romeinsche Praalgevaartens, en aan beide de einden een Tempel. De twee overige Tafels waren ovaal, en het Desert op die aan de rechte hand verbeeldde een Tuin, met een Fontein, Parterres, Vyvers, Bloemen en andere groenende Gewassen; dat, voor de Tafel ter slinker hand geschikt, was een Landschap, doorsneeden van eene bogtige Rivier, op welke veelerhande Schepen en Vaartuigen scheenen te zeilen. Voorts waren alle de Tafels met Saxisch Beeldwerk, en menigerlei andere Tafelcieraaden opgeluisterd. In deeze kunstig toegerigte Zaalen, aan deeze vindingryk gedekte Tafels vierden de Vorstlyke Egtgenooten, op den zestienden van Bloeimaand, de blyde Gedag- | |
[pagina 119]
| |
tenis van den voltrokken Trouw. De Feestgenooten bestonden, in den Prins Erfstadhouder, den Hertog van Brunswyk, de voornaamste Leden van Regeering, verscheide buitenlandsche Gezanten en andere Persoonen van Rang. De verlichte Middengevel der Voorpuye des Hotels kundigde de Feestvrolykheid aan. - Den drie- en - twintigste dier zelfde Maand dienden deeze zelfde toebereidzels tot een Bal en Festyn, aan de Officieren en voornaamste Bedienden des Prinsen van Nassau Weilburg, van zyne Doorlugtige Hoogheid de Erfstadhouder, en van den Hertog van Brunswyk, alsmede aan de voornaamste Meesters, die tot het bouwen en vercieren van dit Gesticht het hunne hadden toegebragt, en aan verscheide voornaame Burgers uit 's Gravenhaage en het nabuurig Delft, benevens derzelver Egtgenooten. De Vorstlyke Nieuwgetrouwden zaten ter laatstgemelde gelegenheid niet mede aan; doch gingen, toen de Genoodigden zich aan de Tafels geschikt hadden, rondsom dezelve, met de verpligtendste heuschheid de Feestgenooten na hunnen welstand en vergenoeging vraagende; met dankbetuiging en een overvloed van zegenwenschen beantwoordGa naar voetnoot(*). |
|