Volks lieden-boek
(1785)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
Of even als een kat
In 't wand te moeten klimmen,
En tot op 't hemd toe door
Het zeil te reeven in de raê.
Als de zeën grimmen,
'k Denk 't nog dikwyls na.
Dan zeg ik tot my zelf,
Je heb je wel gedraagen,
De stuurman is jou vrind,
My dunkt dat ik gelukkig bin,
'k Hoef geen mensch te vraagen,
Daar 'k myn kost zelfs win.
Lest deedt myn arm my zeer,
Jawel dat speet my zeper.
Myn stuurman kwam juist aan:
‘Wel Kees! hoe staat je mond zo raar,
‘Kaauw je spaansche Peper,
‘Zeg het my dan maar.
Toen klaagde ik hem myn nood.
Wel kaarel! niet de draalen:
Zo ging hy yvrig voort,
| |
[pagina 47]
| |
Loop na den meester in die straat,
Ik zel hem betaalen
Daar is een ducaat.
En in een Week of twee,
Hielp my myn goeye buurman,
Ik gaf hem aanstonds geld
Drie stokmans hadt de klus gekost.
Ik dacht, dat de stuurman
De rest hebben most.
Maar toen ik 't brengen kwam
Begon te man te schreyen.
Dat zag ik nooit van hem,
Al liep het in een storm na strand,
Daar stonden wy beyen,
Hy vatte myn hand.
Ik gaf jou die ducaat,
Ik dagt ik hadt geen schulden
Zo sprak hy toen, maar Kees!
Ik vind in jou een schuldenaar,
Daar is nog een driegulden
Toe berg jy hem maar.
| |
[pagina 48]
| |
Ik dogt eerst: meenje 't wel?
Maar ik wierd ook bewoogen,
Ik nam myn hoed nog af,
En beefde waarlyk als een riet
Ik wreef eens myne oogen. -
Spreeken kon ik niet.
|
|