Historie van Mejuffrouw Susanna Bronkhorst. Deel 3
(1806)–Adriaan Loosjes– Auteursrechtvrij
[pagina 403]
| |
Honderd twee en veertigste brief.
| |
Amsterdam, 27 Maart.Waarde Zuster!
Ik denk, dat een brief van mijne hand, dien ik door eene toevallige gelegenheid u bezorgen kan, u welkom zal wezen, en nog meer, wanneef ik u meld, wat mijn voornemen is. Ik denk morgen u in stilte een bezoek te komen geven. Papa en Mama moeten morgen op eene visite zijn, en ik zal hun wijsmaken, dat ik naar Abkoude ga, want zij moeten niet weten, dat ik hier naar toe ga. Ik hoop toch, dat gij nu maken zult, dat mijn Heer en Mejuffrouw Jochemsz mij niet beletten zullen, dat ik u spreek, want ik heb u nog al belangrijke zaken te zeggen. - Het zou kunnen wezen, dat die luî zwarigheid maakten om mij toe te laten, omdat de Heer Kraaijestein, | |
[pagina 404]
| |
althans zoo vertelt men malkander, nog niet geheel rusten zou; maar ik heb daarop iets gevonden. Ik zal zoodra als ik in de Wijk kom naar het huis van den Heer Jochemsz gaan, en daar een visitekaartje afgeven, dat mooije, dat ik met Engelsche letters heb laten snijden, dan kunt gij mijn Heer en Mejuffr. Jochemsz verzekeren, dat ik het zeker ben, en dat zij zonder eenige de minste vrees mij een bezoek bij u kunnen toestaan. Ik weet wel, Suse! dat gij geen vriendin zijt van zulke zijdelingsche streken, maar ik denk toch, dat gij wel te vreden zijn zult, dat gij eens iemand van de familie spreekt. Ik heb u heel veel dingen te zeggen, die ik zoo niet aan het papier kan vertrouwen. Hoe laat of het morgen zal wezen, eer dat ik in de Wijk ben, kan ik niet bepalen, maar ik hoop, dat gij vooral zorgen zult, dat mijn Heer en Juffrouw Jochemsz geene zwarigheid zullen maken, om mij toegang te verleenen.
Uw broêr
Koo. Einde van het Derde Deel. |
|