Antwerpsch chronykje, in het welk zeer veele en elders te vergeefsch gezogte geschiedenissen sedert den jare 1500 tot het jaar 1574 zoo in die toen vermaarde koopstad als de andere steden van Nederland
(1743)–Gerard van Loon– Auteursrechtvrij
[pagina *2r]
| |
Voorbericht.Audi et Alteram PartemGa naar voetnoot*, is de spreuk die men gemeenlyk voor de Rechterskamers in Holland gesteld ziet, en niet zonder reden, wyl de verweeringen zoowel als de beschuldigingen dienen gehoord te worden zal men een rechtvaardig vonnis stryken. Op gelyke wyze is een Minnaar der geschiedenissen verplicht de Schryvers van de eene en andere zyde te leezen en die rypelyk te overweegen, zal hy de waarheid der zaaken ontdekken; wandt of wel de vereischte eigenschappen aan eenen ieder Historischryver genoeg bekend zyn, zoo zal men 'er echter weinigen vinden, welken van die Menschelyke driften ontblood zyn, | |
[pagina *2v]
| |
en niet doen blyken, datze meer Liefde voor hunnen Godsdienst, voor hun Vaderland, of voor hunne Vrienden, dan voor de waarheid bezitten: integendeel ziet men doorgaans zulke Hartstogten al te sterk doorsteeken, in zooverre, dat veelen zelf de waarheid verkorten met deeze of gene party te hevig te trekken, ja waanen zelfs met bittere bewoordingen en haatelyke uitdrukkingen, die zy zelfs in anderen zouden veroordeelen, Gode eenen dienst te doen, inzonderheit, daarze het minste te passe komen, in zaaken van den Godsdienst, om datze van kindsbeen zoo geleerd en met de denkbeelden hunner Ouderen of Schoolen als doorweekt zyn. Laat u zoodaanige bewoordingen, noch uitdrukkingen, bescheide Leezer, in den Schryver, dien wy u hier in 't licht geeven niet hinderen, wyl hy niet anders geleerd heeft, men denke, die Lastert en Schelt moet gebrek aangenoegzaame bewyzen hebben om zyne tegen party den mond te stoppen; maar slaa het oog alleen op de een vou- | |
[pagina *3r]
| |
dige verhaalen der merkwaardige veranderingen in den Staat en de Kerk, en de byzondere gevallen daaromtrent gebeurd, by onzen Schryver, naauwkeuriger dan by anderen, teboek geslaagen. Als wy dit treurtooneel vol van vervolgingen, Moorden, blaaken en branden uit oorzaake zoo men voorgaf van 't Geloof, met aandagt beschouwen, zal ieder rechtzinnig Christen niet moeten belyden, dat de Liefde, Vreede en Zagmoedigheid, die onze Zaligmaaker en zyne Apostelen Leerden en Predikten, en zonder welke onze Godsdienst dood is, toen niet in de Christelyke Kerke te vinden waaren? ja, dat die bittere vervolgers, die eer den naan van Beulen en bloeddorstige Dwingelanden verdienden, Leden van de Christelyke Kerke moogen genoemd zyn? Men vindt 'er echter genoeg, en meer dan te veel, die, zoowel als onze Schryver, waanen dat de Godsdienst, die zy Christelyk noemen, op eene huns bedunkens rechsmaatige wyze met geweld staande te houden is; maar verre van daar, men | |
[pagina *3v]
| |
kan het geloof, myns oordeels, voor rechtzinnige verstanden nooit afschuuwelyker maaken, dan met dwang van Strop, Zwaart en Vuur. Ik doele hier niet op het straffen van die, welken de Kerken geschonden, de beelden verbrooken, en de schatten geroofd hadden, die zekerlyk tegen zulken misdaan hadden, welken de gemelde zaaken, schoon door Menschen handen gemaakt, echter op eene zekere wyze voor heilig hielden; maar ik doele op het onmenschlyke vermoorden der zoogenaamde Herdoopersen anderen, die alleenlyk om 't Geloof en 't afwyken van de Roomsche Kerke, volgens dit verhaal, ter dood gebragt zyn: wandt zulks strydt tegen den Christelyken Godsdienst zoo wel als tegen de reden, alzoo iemand die in 't Geloof van my verschilt en die doolt, my niet misdoet, maar zynen God; doch God vergeeve het hem, zoude ik hem dan vervolgen, dan zoude ik tegen Gods geboden zondigen, welke uitdrukkelyk belasten, die ons misdoen te vergeeven. Zoude iemand, die | |
[pagina *4r]
| |
meer dan zyn medemensch door Godsgeest verlicht is, den minstbedeelden of doolenden met welken hy, volgens de Christelyke Liefde, medelyde dient te hebben, en dien hy verschuldigd is beter te Leeren, vervolgen of veroordeelen? die is den naam van Christen niet waardig; wandt op die wyze beneemt men den doolenden de gelegenheid om beter te Leeren, en doet hem in zyne dwaalingen sterven; dus maakt men zich schuldig aan den dood van eenen ongelukkigen die eerder te beklaagen dan te straffen was. Het GodlykeGa naar voetnoot* woord Leert ons wel uitdrukkelyk: Het gekrookte riet niet te verbreeken, noch de rookende vlaswieke niet uit te blussen. Wat de Beelden en Schilderyen, die onschuldige steenen des aanstoots voor de Beeldstormers, betreft, die men van deugdzaame Mannen en Leerzaame gevallen in de Roomsche Kerken tot opwekking en aanspooring der menschen stelt, dezelve dunken my, in een goed gebruik genomen nut | |
[pagina *4v]
| |
en dienstig, wyl de figuurlyke verbeelding meer indruk op onze gemoederen geeft dan de enkele bewoordingen van eenen Prediker, die dikwylen moeyelyk te bevatten zyn, ook spreeken de zelve alle taalen en komen dus van eenen iegelyk verstaan worden; Zelf houde ik die nutter in eene Christelyke Kerke dan de hoogmoedige Wapenschilden met Vorstelyke kroonen, Ridderlyke helmen, harnassen, degens en speeren opgepronkt; daar zekerlyk niets nuts uit te Leeren is; maar alleen tekens zyn van verwaandheid, 't zy op eigene daaden of die der Voorouderen in den Oorlog bedreeven; hoe die passen in eene Kerke daar de Nederigheid, Liefde, Vreede en Zagtmoedigheid geleerd worden, laat ik anderen oordeelen: Nochtans worden deeze alom geleeden, en de Leerzaame verbeeldingen uit de hervormde Kerken gehouden, om dat die misbruikt worden; en of wel de misslag niet in de zelve ligt, maar in die, welken zich aan 't eeren der beelden schuldig maaken, die verbeetering | |
[pagina **1r]
| |
noodig hadden, vondt men echter dienstig zonder opzigt op het goede, de zelve uit die Kerken te verbannen, daar men nog heeden het begraaven der dooden, eene zaak van groot nadeel, en in welke niets heilzaams nog goeds is, onderhoudt. Doch, hoewel de gebreken ligter te ontdekken dan te verbeteren zyn, heb ik echter niet ongeraaden gevonden deeze aanmerkingen in 't voorbericht van deeze Chronyk te voegen; om aan te wyzen, dat er by ons ook gebreken te vinden, en die van onzen Schryver, als aan de banden der Geestlyken verknogt, dus minder vry opgevoed, ligter te verschoonen zouden zyn. Des niet tegenstaande zal deeze Chronyk mogelyk aan geringe verstanden, die aan hunne vooroordeelen gebonden en straks gereed zyn alles te verwerpen, niet behaagen, welken Schryvers zoeken die best met hunne smaak en de gemeene sleur over een koomen; doch anderen zalze des te meer | |
[pagina **1v]
| |
behaagen; om dat ons hier door eenen, Inwooner van Antwerpen en geloofsgenood der Roomsche Kerke zeer klaar getoond word hoe verschrikkelyk dat 'er ge leeft en gehandelt is, dat de ondergang van de Stad Antwerpen, en zekerlyk van geheel Brabant en Vlaandre uit de tirannie der Spanjaarden en de bittere vervolginge om 't geloof gesprooten is, Maar, wat melde ik van geloof, dat de bittere haat in sommige gevallen alleen plaats hadt, en geen opzicht op den Godsdienst genomen wierdt, getuigt de dood der Graaven van Egmond en Hoorn, wyl die nooit van de Roomsche Kerke afgeweeken zyn. Omtrent de Jaarrekening van deeze Chronyk, dient men te weeten, dat de Schryver twee verschillende tellingen gebruikt heeft, in den aanvang begint hy het jaar met den eersten January, om dat hy het zelve moogelyk dus uit anderen ontleend heeft, en vervolgt zulks tot dien tyd daar hy aanmerkelyk wordt, en, zoo | |
[pagina **2r]
| |
't my voorkomt, omtrent het geene hy zelf beleefd en gezien heeft, tot den einde toe gebruikt, hy, gelyk men toen gewoon was, den styl van Brabant, naar welke het Nieuwe Jaar met het feest van 't Pascha begonnen wierdt. Verder wordt verschooning voor de ingesloopene Schryf - of Drukfeilen verzogt, niet voor de verschillende spellinge, of gemeene wyze van uitdrukkingen, die met overleg dus, gelyk die in 't handschrift waren, tot een klaar bewys van des Schryvers eenvoudigheit gelaaten zyn. |