Geestelyke gesangen, opgemaekt door eenige godvruchtige sangers en sangeressen, en nu uyt verscheyde by een vergaderd
(ca. 1714)–Adriaan van Loo– AuteursrechtvrijOp de Wijse: Op, mijn ziel, om God te loven.1. 'k Wil na u alleen verlangen,
Heere Iesu, t'aller tijd;
U alleen wil ik aanhangen,
Want uw liefde my verblijd.
Wilt my kragtig tot u trekken;
Dat ik heftig na u loop,
Wilt vermeeren end' opwekken
Mijn geloove, liefd' en hoop.
| |
[pagina 10]
| |
2. Zoo ik kond', ik liep veel snelder
Als een Hert of Hinde doet,
Maar mijn vleesch, dien snooden kweller,
Houwd op d'Aarde vast mijn voet.
'k Wensch te vliegen als een Arend,
Waar mijn hert maar los en vry;
Maar veel dingen, ag! beswaren 't,
Dat ik als gebonden zy.
3. Loop' ik zomtijds wat ik moge,
'k Ben ligt traag en moede weer;
Heff' ik my met kragt om hooge,
't Duurd niet lang, haast daal ik neer,
Ia ik kome vaak te glijden,
En te vallen hier of daar,
Om dat dese laatste tijden,
Zoo gevaarlijk zijn en swaar.
4. Als ik dapper voort kan stappen,
Ben ik in mijn ziel verheugd:
Als mijn treden weer verslappen,
Voel' ik niet dan ongeneugt
'k Ben beschaamd, dat ik zie loopen
Tot de Weereld 's Weerelds Kind,
Daar ik naauwlijks koom gekropen
Tot u dien mijn ziel bemind
5. Trekt my met uw liefde-banden,
Goede Iesu, trekt my voort;
Laat tot u mijn vyer branden,
t'Aller tijd, gelijk 't behoord.
Alles wat my doet vertragen,
Of in mijnen weg belet,
Laat van my, na uw behagen,
Langs hoe meerder zijn verzet.
6. 'k Zal, zoo gy mijn hert doet open,
Door 't gevoel van uwen Geest,
't Pad van uw geboden loopen,
En zijn nergens voor bevreest;
'k Zal geen ding te moeyelijk agten,
| |
[pagina 11]
| |
Om te stellen in het werk.
Veel vermag ik door uw kragten,
'k Ben door uwe sterkte sterk.
7. O! mijn troost in mijn elende,
O! mijn hulp in mijn verdriet,
Met u loop' ik door een bende,
End' en vreese of valle niet:
Laat een Leger my omringen,
End' een heir zijn t'zaam gerot,
Over muuren zal ik springen,
Als een held, met mijnen God.
8. Gy mijn sterkte sult mijn voeten
Maken, als der Hinden, graag,
Datse vaardig loopen moeten,
En niet werden moed' of traag.
Ia op d'hoogten van der Aarde,
Zult gy my doen rijden trots,
Tegen al wat my vervaarde,
Als verlust in 't heil mijns Gods.
9. Tot dat ik eens werd' ontbonden,
End' in vrede tot u ga,
Daar ik u ten eeuw'gen stonden,
Na mijn zin sal volgen na.
O! dat door dien aangenamen,
En gewenschten dag haast was,
Heere Iesu, komt dog, Amen;
Ia komt, Heere Iesu, ras.
|
|