Den gheestelycken Orpheus
(1660)–Gaudentius van Loemel– Auteursrechtvrij
[pagina 103]
| |
Stemme: Schoon Herderin mijn soete Veltgodin, &c.1. Lieve Vrindin,
Myn oversoet gewin,
Sult ghy ‘t noch langer, my maecken suer?
Moedigh, trotsich spytich, en altyt even stuer
Weereldt u min,Ga naar margenoot+
En uwen dommen sin,
Verandert als den windt van uer tot uer,
Wanckelbaer lichtveerdigh is allen u natuer
V Woorden, discoorden, met allen u praght
V Vleyden, verleyden ick gansch veracht,
Wilt achten myn klachten, en u wel bepeyst!Ga naar margenoot+
V trecken, en spreken sijn dobbel geveyst.Ga naar margenoot+
2. Waerom u jeucht,Ga naar margenoot+
Ontreckt ghy soo de vreucht:
Dat ghy uwe jonste my niet en biedt:
Lieve soete Maghet mijn giften aen siet.
V giften snoodt:Ga naar margenoot+
Sijn maer geveynstheyt groot,
Tot dat uwen wil met ons geschiet,
Dan acht ghy o weereldt! ons klachten niet,
Ghy vleyster, verleyster, met alle wellust,
Myn leve, ick geve aen Iesu myn rust
Laet varen dat pare, voldoet mynen wil,Ga naar margenoot+
Mijn rusten en lusten sijn sonder verschil.
3. Sonder verschil:
Daer seght ghy aen u wil:Ga naar margenoot+
Want al uwe lusten vol haet en nydt,
| |
[pagina 104]
| |
Doen ons maer verslyten den kostelijcken tijdt,
V licht ghedril,
En is maer sotte gril,
Dus segh ick voorwaer tot u trots en spyt
Dat ons dit al maeckt den Geest des Heeren quyt
V kallen, en mallen en acht ick al niet,
V locken, en jocken is maer verdriet,
V vleijen, is scheijen met vuylen stanck,
V singen, en springen is pijn en dwanck.
4. Mijn soet gepraet,
Ga naar margenoot+En allen mijnen staet
Moet ghy die versmaden tot mijn verwyt,
Daer ick door mijn vreught een yder maeck verblydt.
Ga naar margenoot+Sou ick u quaet?
Niet tot yders baet,
Nu thoonen dat ghy een verleyster zyt?
Om voor u te vluchten met alle vlydt,
V reden, vertreden gansch met den voet,
V wencken, is krencken voor ons gemoet,
V loncken, en pronckien is valscheyt groot,
V schincken, en drincken u minnaers doodt.
5. Adieu dan Bruyt,
Ga naar margenoot+By u soo heb ick uyt
Ick sien wel dat mijn smeecken is voor niet.
Ga naar margenoot+Adieu ghy wanckelbarigh lichte riet,
Mey u gheluydt,
Mijn ooren niet meer tuyt
Pacht u voorts van hier, en seer haestich vliedt,
Ga naar margenoot+Hoort noch eens o Maget mijn soete liedt!
| |
[pagina 105]
| |
Met kelen, en spelen op instrument,
Wegh slimme Meerminne eer gy my schendtGa naar margenoot+
Godt Heere door leere is in mijn ghemoet,
Sijn snare seer klare gaen boven all’ soet.
6. Iesu mijn Heer!Ga naar margenoot+
V wil ick en niet meer,
Comt tot mijnder hulpe in alle strydt:
Want door u genade wy worden bevrydt,
V goede leer
Verweckt ons tot in-keer,
Om naermaels te wesen met u verblydt;
Want ghy onsen troost, ende leven zydt
V minnen is winnen het eeuwigh goet,
Voor knapen, en schapen geeft ghy u bloet.
Comt mede in vrede voor alle pijn,Ga naar margenoot+
V loone, mijn Croone sal eeuwigh zijn.
Wat dunckt u Godts Vrindinne? En heeft dese uwe Medegesellin de waerheyt niet gesongen? ende getoont dat sy haer vande weereldt niet en wilde laeten overbluffen? ick en hoeve daer niet veel op te antwoorden: want het Liedeken ons dat duytschelijck genoch uytgeleydt heeft, soo dat wy geenen Taelmen daer toe en behoeven; maer ons aende naeckte waerheyt vast houden. De weereldt dan versmaedt hebbende, en kan de Godt minnende Ziel niet beter doe, als gaen tot haeren beminden Bruydegom, van den welcke sy de inwendighe | |
[pagina 106]
| |
vertroostinghe des Heyligen Geest, ten vollens moet genieten; want desen haeren Troost, ende heylighmakinghe maer alleen kan, ende behoort te wesen, buyten de welcke sy dien in geenderhande manieren en kan vinden, oft van niemandt gevonden en kan worden. Sy dan singende tot hem als volght met mondt, hert ende sinnen te samen, sal Iesus Christus haeren Bruydegom ende Aldersoetsten Orpheus in haer hert, ende ziele tot antwoordt spelen, als hier oock gehoort sal worden. |
|