| |
| |
| |
Voorreden.
Christen Sangers,
HEt is seldsaam te bemerken, wat op des menschen herte in't gemeen vermag de Digt-en Sang-konst. Het maakt de bewegingen wonderlyk gaande, en voerd door dat middel de sake selve diep in 't herte. 't Schynt dat 't Redelyk schepsel uyt der aart in maat en ordre een genoegen heeft.
Het heeft de H. Godlyke Majesteyt behaagt dikwils hare geheymenisssen op so een wys aan 't schepsel voor te dragen: insonderheyt om't selve van syn plicht, (op een ongemene wyse) te vermanen, en 't Godlik regt te verdedigen, ofte ook om des Heeren ondoorgrondelyke Grootheyd, de Heerlykheyd der Eer syner Majesteyt, ende syne wonderlyke daden, te vermelden, ende het volgende geslagte in geheugenisse te doen houden. Dit middel behaagde die H. Wysheyd te gebruiken (die aller herten in syn hand heeft) om met den Mensch na zynen aart te handelen. Begaafde ook en gebruykte daar toe syne Dienaren: somtyds geringen onder de menschen, ook wel groote en aansienelyke, ja Koningen selve, die hare digten dan aan and're overgaven, en selve wel onder en met de geringste des volks al springende en spelende opsongen. Dit weet den Vyand van 't menschelyk heyl oock wel: ende daarom (gelyk hy veeltyds de H. Godheyd na-aapt)
| |
| |
vervattede van ouds syne Afgod-spraken in't gemeen mede in versen, gelyk hy ook syne Propheten so doen spreken en schryven heeft. Hier door heeft hy groot veld gewonnen in de wereld. 't Was so wonder niet in de duystere tyden en plaatsen der onwetendheyd. Maer dat het hem nu gelukt menschen van groote bequaamheyd dese maniere van schryven t' synen diensten, tot opweckinghe van onkuysche bewegingen, en and're Begeerlykheden te doen aenleggen, soud meer wonderlyk syn, had niet de Heere Jesus sulx van onsen tyden voorsegt: Nu is het wel seer beklagelyk, maar ons min aanstotelyk. Ik moet bekennen, dat gelyck myne genegentheyt tot het digten, my myne rust- of uytspan-tyd dikwils daar in heeft doen besteden, en sulx voortgebragt heeft als ghy hier siet: also de vorige aanmerkinge dit my aan U L. heeft doen gemeen maken, om U L. het ydele uit de hand te doen vallen, vertrouwende dat dese stoffe by U L. de kunst van d'andren opwegen sal.
Tot de Sang-konst behoef ick U L. niet aan te manen, laat ik u maar eenig onderrigt doen. Dit is God te singen in den Geest, en derhalven
I. 't Herte dient tot den Sang opgeligt door eenige suchtingen of gebeden tot den Heere, 't sy dan eensame of gesellige, gestelde of uytgeschotene.
II. Daar moet grooten aandagt, opmerkinge en Eerbied tot dit werck toegebragt werden, benevens eene gestadige opgetogenheyd des herten,
| |
| |
niet te onderlaten door voor of tusschen-vallen van burgerlyke beleeftheden of diergelyke.
III. Dat men versta dat sulcke by-een-komste der Christenen allenthalve tot stigtinge van elkanderen beleyd moet werden: ende derhalven dient na yder gesang yder der leden vryheyd en tyd te hebben vrymoedig voort te brengen 't geen de H. Godheyd in 't singen hem door den Geest geopenbaart of doen gevoelen heeft, op dat dit een vruchtbare oefeninge sy.
IV. Dit moet sonder aensien van personen geschieden, gemerkt de vrye Godt wel dikwils de kleynste het nuttigst openbaart. Weshalven de kleyne niet schroomig syn en moeten voor te stellen 't geen de Heere haer geeft, want sulx al veeltyds uyt eergierigheyd, of schanden-vrees voor komt. Ende en moeten ook de meerdere, in kennisse, ordinaire openbaringe, welsprekentheyd &c. die kleyne niet kleyn- of verachten, ofte haar spreken na de regulen van eenige konste siften, en haar so enigsins te schande maken: eene boose greep van de Nydicheyd, daar den waren Geest geen lust toe en heeft, Jac.4:5.
V. So in't singen als in't spreken moet men seer agte geven dat alles ordentlyk geschiede. Den sang, gelyk sy juyst niet en behoeft al de kunstige swieren van de sang-konst, so moet deselve evenwel toon en maat houden, op dat het geen ongeschikt geroep en sy. Een moet den voorsang hebben, en (is de stem daar na) so den bovensang, dat alle sig daer na, en onder voegen, op dat men
| |
| |
niet alleen gelyk beginne en uyt kome, maar ook men in yder syllabe gelyke toon en maat houde. Men moet wel vry uyt de borst (als men segt) singen, dat is, de woorden niet binnes-monds mompelen, maar in't singen klaar uyt-spreken: doch 't hardste schreeuwen en is het beste singen niet.
Dit al segge ik, (ook wel op dat de Sang-konst ordentlik gaande, haer kracht en hulp tot der Sielen opgetogenheyd geve, dat van boven seyde, maar) insonderheid, op dat 't waarlyk een daad der Christen-propheteringe syn soude, in welke men tot elkanders stigtinge moeste spreken, en geen onverstanelyk geluyd maken, of in de lucht spreken, gelyk d'Apostel van de vreemde talen segt 1.Cor.14:9. welke gantsche verhandelinge vers 5,6,7,8 &c. op dese sake seer toepasselyk is. Die daar by syn, ende of geen gelegentheid en hebben om in een boeck in te sien, ofte niet lesen en konnen, die moesten alle de woorden duydelyk konnen verstaan (gelyk ik dat in de Burgerlycke gesangen wel somtyds heb hooren toegaan) op dat syl. ook hare stichtinge daar van krygen mochten; ende die ons beluysteren, (dat wy in desen seer wel lyden mogen)al waren het onrechtsinnige, wereldsche, Vleeschelyke mensche, desgelyks; op dat sy overtuygt mochten syn; wanneer sy onse by-een-komsten lasteren; ja (de Heere het soo bestellende) het verborgene van haar herte aan haar eens openbaar mogte werden, en sy op haar aangesigte vallende, God aanbidden en verkondigen dat God waarlyk onder
| |
| |
ons is. Ik en kan niet ontveynsen dat ik nog yet anders hier in voor hebbe. T.W. De Grond-deugd van Nederigeyd was een Christen te leeren in den klaren ondersang te houden. De Hooft-deugd van Verloogening in den Buygsamen maat- en nasang. De Band-deugd van Eendragt in de voeglyke stemme-menginge van den mede-sang. Ende de Hemel-deugd van Hallelu-jah, of 's Heeren-loff, in het duydlyk singen van wel-verstanelyke woorden.
VI. Nopende de ordre in't spreken over het gesongene, den Apostel geeft ons daar ontrent seer klaar berigt 1.Cor.14.Cap. Dat het geschiede van die, dien de Heere thans yet tot stiginge geeft vers 26. dat het maar door eene gelyk geschiede, vers 30. en derhalven dat niet in een geselschap, verscheydene t'samen-voegingen syn, daar uyt een onordentlyck gemurmel en onaangenaam en onverstanelyk geraas ontstaat, veel min, dat verscheydene gelykelyk elkander overroepen, maar dat de eerste swyge als den tweden spreken sal, ibid. het sy dan dat hy wat nieuws op te heffen, ofte tot bevestiging of beproeving van 't gesegde yet by te brengen heeft. Ende dit alles so in den sang als in't spreken moesten alsoo in ordre geschieden, juyst niet altyd door eenen Voor-ganger of beleyder van't geselschap, maar, 's Heeren Geest van Nedrigeyd, Goedgunstigeyd, Leersaamheyd, Sachtmoedicheyd, Vriendlyckheyd, &c. daar voorgaande, moeste en soude dat alles leeren. 't Welcke dan een naam-kundige vervulling
| |
| |
van de goede Belofte, en een Heerlijck bewys van de machtige met Heerschappye onses Konings Jesus soude sijn, sig vertoonende met ons, Math.28:20. onder ons, Math.28:20. in ons Eph.3:17. Gal 2:20. in de regeeringe van al onse bewegingen, woorden en sangen na de wyse en mate, die in den Hemel gehouden werd, dat is in de voornoemde Deugden.
Ick soud u te lang op-houden, Christen-sanger, woud ick my in desen na den eysch uyt-laten: 'k gedrage my tot 't gene somtyds in't publyck dat toe gesegt is, en werd. Laat ik u nog maar over twee dingen onderrigt geven.
't Eerste is, Dat ik met myn gesangen te voorschyn kome, als de tyden treurigheyd schynen te vereyschen om des Heeren roeden, die niet alleen ons Vaderland t'hans so harde treffen, maar Zyon dermaten raken, dat des Heeren Geest als van ons geweken sijnde, al des selfs cieraad (in welcken het behoort uyt te steecken) byna vergaan is, en sy door 't drincken van den swymel-wyn in soo een dood-slaap geraackt, dat sy haars Bruidegoms gestalte nauwlycks meer kennet. Dog weet, als de Heere in soo een geval vreugde in het volck wraackt, verstaat Hy de vleeschelycke of ydele, als Jes.22:12.13. De uyterlycke kastydingen en raken de Verligteden (wiens deel op aarde niet en is) so niet; of sy konnen en moeten, oock als de kudde uyt de koye afgescheurt werd &c. in den Heere (die haar genoegsaam Deel is) van vreugde opspringen, en haar
| |
| |
verheugen in den God haars heyls, als Hab.3:17.18. En de breucke van Zyon smertet haar wel seer, en doet haar treur-sangen singen. Evenwel, sy erkennen dat de H. Goddelycke Hoocheyd altyd weerdig is en blijft (hoe het ook met ons en Zyon staat) om met gesangen verheerlyckt te werden. Sy aan-bidden het Godlyk H. Recht in desen, en prysen het. Sy gelaten de komste van Jesus koningryck aan de Wysheyd van sijynen H. Wille onbepaaldelyck; ende het dunckt haar genoeg Wagters op so een Heere, en Lief-hebbers van sijne Verschyninge te sijn. Ondertusschen singen sy een Lied in die Nacht om wakende te blyven, en gaan haren Bruydegom also te gemoete, wel droevig sijnde, doch oock altyd blyde, 2. Cor.6:10. Phil.4:4. 1 Tess.5:16.
't Ander is, dat ick sommige myner Liederen gedichtet heb, en late voor-komen op sang-wysen die de wereldsche vleeschlyke menschen op hare ydele liederen gebruycken. Maar stoot u daar niet aan,
De voys en weegt Godt niet of die is swaar of licht.
Segt D. Busshof; Sommige die soo wat de aanstootelyckste schenen, heb ick andere voysen op- en by- laten stellen, daar mense op singen can, lust het ymand soo. My aangaande, ik houde het daar in met myn voorschreven Voorsaat, en meene soo een argernis is enckel genomen. Gelyck alle dingen, soo is de soetigheyd van de Maat-trant den
| |
| |
Christenen eygen, heeft de wereld yet soets gevonden en gebruyckt, sy besitten het onregtveerdig; wy nemen het onse. De swacken (hoop ick) sullen dit verstaan, of wy (als wy't weten) haar op- en aan-nemen en verschoonen. Die lasteren, hebben wat na by te komen, en de woorden onsen sang verstaande, sullen sy Gode de eere geven; of (gaan sy voort) ons gelegentheyd van dulden, meedlyden met haar te hebben, en den Heere biddende haar te segenen, gelyck sy horen sullen, verdriet het haar maar niet onse by-een-komsten ten eynde toe te beluysteren. Dit sal al onse wraack sijn; want als wy onder 't beleyd van ons aller-sagtmoedigst Hoofd, de sang-konst oeffenen, werden daar door onse gemoederen versagtet: en gelyck wy leeren moeten onse herten gelyck onse stemmen onder een te menglen, so en moet'er oock geen bitterheyd over blyven, self tegen onsen lasterenden naasten.
Sangers, ick wensche U L. de Harmonye van de Eeuwige Waarheyd, 'tHeyl van de Salige Engelen en Zielen, t.w. God Al en't Schepsel Niet, dat gy die hier moogt leeren, om sonder Eynde te singen, en daar in u selven en alle Eigen eeuwiglyk te verliesen.
Ul. Dienstw. tot die Saligheyd,
Utrecht den 7 Julii 1676.
J. van Lodensteyn.
|
|