| |
| |
| |
Literatuur
J. van den Akker, ‘Jodocus van Lodenstein en Willem Sluiter bewerkt voor de ‘Evangelische gezangen’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 19 (1995), 86-96. |
J.B.H. Alblas, Johannes Boekholt (1656-1693). The first Dutch publisher of John Bunyan and other English authors. Nieuwkoop 1987. |
T. Anbeek, ‘“Het Zeelandgevoel”: een vesting tegen de tijd’, in: Zeeuws tijdschrift 42 (1992), 82-85. |
C.P. van Andel, Ontmoeting met Jodocus van Lodenstein. Kampen z.j.. |
W.J.M.A. Asselbergs, Nijmeegse colleges. Zwolle 1967. |
R. van Baak Griffioen, Jacob van Eyck's Der Fluyten lusthof (1644-c1655). z.p. 1991. |
J.N. Bakhuizen van den Brink, De Nederlandsche belijdenisgeschriften. Amsterdam 1940. Hierin: De Nederlandse Geloofsbelijdenis (NBG), De Heidelbergse Catechismus (HC) en De Dordtse Leerregels (DL). |
J.H. van de Bank, ‘De overdenkingen van de heer Lodensteyn’, in: Theologia reformata 32 (1989), 37-60. |
J.H. van de Bank, ‘Jodocus van Lodenstein (1620-1677); prediker, profeet en poëet’, in: F.G.M. Broeyer (red.), Profetie en godsspraak in de geschiedenis van het christendom. 's-Gravenhage 1997, 146-162. |
W.H. de Beaufort, ‘Jodocus van Lodenstein’, in: De Gids (1884), 42-69; herdr. Geschiedkundige Opstellen I. Amsterdam 1893, 115-145. |
P. van Beek, Verbastert christendom. Nederlandse gedichten van Anna Maria van Schurman. Houten 1992. |
Th.J. Beening, ‘De bloeiende renaissance: tijdgenoten van de groten: dichters tussen 1650 en 1670’, in: Het landschap in de Nederlandse letterkunde van de renaissance. Nijmegen 1963, 227-275. |
A. van Bemmel, Beschrijving van de stad Amersfoort II. Utrecht, 1760. |
R. Bennink Janssonius, Geschiedenis van het kerkgezang by de Hervormden in Nederland. Amsterdam 1863. |
J. van den Berg en E.G.E. van der Wall, Vroomheid en opwekking in de zeventiende en achttiende eeuw. Teksten uit de wereld van puritanisme, piëtisme en methodisme. Zoetermeer 1994, 89-95. |
M. Beversluis, Jodocus van Lodensteyn. Een bloemlezing uit zijn gedichten. Baarn 1938. |
R. Bisschop, Sions vorst en volk. Het tweede-Israëlidee als theocratisch concept in de Gereformeerde kerk van de Republiek tussen ca. 1650 en ca. 1750. Veenendaal 1993. |
R. Bisschop: ‘Jodocus van Lodenstein (1620-1677): predikant van de Nadere Reformatie’, in: J. Aalbers (red.), Utrechtse biografieën: levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters 3, Amsterdam 1996. |
C. Blokland, Willem Sluiter 1627-1673. Assen 1965. |
J.P. Boendermaker, ‘Hun zwakheid bewaart deze wereld voor God. Einiges über das “innige” Singen in den Niederlanden’, in: J. van den Berg (et al.) (red.), Pietismus und Reveil, Leiden 1978, 80-87. |
J. de Boer, De verzegeling met de Heilige Geest volgens de opvatting van de Nadere Reformatie. Rotterdam 1968, 139-149. |
R.G.H. Boiten, ‘Ouden Nieuw Testament, Kerkgeschiedenis’, in: Tussen angst en ekstase: een godsdienst-phaenomenologisch onderzoek naar de samenhang tussen angst en ekstase. Amsterdam 1975, 139-154. |
J. Bolte, Das Echolied in Volksglauben und Dichtung. z.p. 1935. |
| |
| |
J.B.G. Bomhoff, ‘Over mystiek’, in: Wending, maandblad voor evangelie en cultuur (1960), 866-881. |
A.Th. Boone en J. van Ekeris, Zending tussen woord en daad: twee hoofdstukken uit de geschiedenis van gereformeerd piëtisme en zending. Kampen 1991. |
A.Th. Boone, ‘Zending en gereformeerd piëtisme in Nederland: een historisch overzicht’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 14 (1990), 1-31. |
I. Boot, De allegorische uitlegging van het Hooglied, voornamelijk in Nederland. Een onderzoek naar de verhouding tussen Bernard van Clairvaux en de Nadere Reformatie. Woerden 1971. |
I. Boot, ‘De visie van Van Lodenstein op de Reformatie’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 6 (1982), 109-124. |
L.E. Bosch, ‘Het Park (Jodocus van Lodenstein)’, in: Utrechtse Volks-Almanak voor het Jaar 1850, Utrecht 1850, 33-50. |
C. Bregman, Het hoogste goed. Een thematische bloemlezing van 17e-eeuwse religieuze poëzie. Kampen 1984. |
T. Brienen, ‘Jodocus van Lodenstein (1620-1677)’, in: De prediking van de Nadere Reformatie: een onderzoek naar het gebruik van de klassificatiemethode binnen de prediking van de Nadere Reformatie, Amsterdam 1974, 108-116. |
S. Brinkkemper & I. Soepnel, Apollo en Christus. Zutphen 1989. |
F.G.M. Broeyer, ‘De onrust over de eerste doopvraag rond 1728’, in: Nederlands archief voor kerkgeschiedenis, 76 (1996), 46-75. |
F.G.M. Broeyer, ‘Anno domini 1659: Van Lodensteyns ‘Overdenkingen’, in: Theologia reformata 32 (1989), 318-335. |
G. Brom, ‘Perk en Lodenstein’, in: De nieuwe taalgids 23, (1929), 147. |
A.W. Bronsveld, De Evangelische Gezangen, verzameld in de jaren 1803-1805, en in gebruik bij de Nederlandsche Hervormde Kerk. Utrecht 1917, 258-259. |
A.W. Bronsveld, Bloemlezing uit de gedichten van Jods. van Lodensteyn. Met inleiding en woordenlijst. Nijmegen z.j. (1867). |
H.M. Brown, Instrumental music printed before 1600. Cambridge (Mass.) 1967, 276. |
K. de Bruijn en M. Spies, Vondel vocaal. Haarlem 1988. |
P.J. Buijnsters, Bloemlezing uit de bundel Uyt-Spanningen van Jodocus van Lodenstein. Zutphen z.j.. |
D.J. Budding, ‘Franciscus Ridderus: zijn leven en zijn opvattingen aangaande het Heilig Avondmaal onderzocht en vergeleken met enkele karakteristieke vertegenwoordigers uit de Reformatie en de Nadere Reformatie’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 7 (1983), 73-108. |
A.M.J. van Buuren (ed.), Suster Bertken, Een boecxken van dye passie ons liefs heeren. Utrecht 1989. |
J. Calvijn, Institutie of Onderwijzing in de christelijke Godsdienst, vert. dr. A. Sizoo, Delft z.j.. |
M.H. Charbon, Catalogus van de muziekbibliotheek (van het Haags Gemeentemuseum). Vocale muziek van 1512 tot ca 1650 II. Amsterdam 1973. |
Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Amsterdam 1977. |
J. de Decker, Goede Vrydag, ofte het lijden onses Heeren Jesu Christi, ed. W.J.C. Buitendijk, Zwolle 1958. |
A. van Duinkerken (1), ‘Jodocus van Lodensteyn’, in: De Gids, (1957), 413-417. Herdruk in: Beeldenspel van Nederlandsche dichters, Utrecht/Antwerpen z.j. (1957), 117-122. |
A. van Duinkerken (2), Het goud der Gouden Eeuw. Bloemlezing uit de poëzie der zeventiende eeuw. Utrecht/Antwerpen z.j. |
A.C. Duker, Gisbertus Voetius. Leiden 1897-1915. |
J.A. van Dorsten, Op het kritieke moment. Zes essays over de Nederlandse poëzie van de zeventiende eeuw. Groningen 1981. |
| |
| |
F. van Duyse, Het oude Nederlandsche lied. Den Haag/Antwerpen 1903-1907. |
G. van den End, Guiljelmus Saldenus (1627-1694). Een praktisch en irenisch theoloog uit de Nadere Reformatie. Leiden 1991. |
D.Th. Enklaar, ‘Het voorbeeld van Lodenstein's “Medicijnmeester”’, in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 56 (1937), 84-86. Herdrukt in: Lezende in buurmans hof, Zwolle 1956. |
G.A. van Es (red.), Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden IV. 's-Hertogenbosch 1953, 345-358. |
W. Fieret, ‘De Nadere Reformatie en het onderwijs’, in: De reformatorische school 11 (1983) 1, 3-12. |
H. Florijn, ‘Een nog niet eerder uitgegeven brief van Jodocus van Lodenstein’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 8 (1984), 102-104. |
B. Glasius, ‘Lodensteyn, Jodocus van’, in: Godgeleerd Nederland, Biographisch Woordenboek van Nederlandsche Godgeleerden. 's-Hertogenbosch 1853, 387-394. |
W. Goeters, Die Vorbereitung des Pietismus in der Reformierten Kirche der Niederlande bis zur labadistischen Krisis 1670. Leipzig 1911. Herdruk: Amsterdam 1974. |
M. Goebel, Geschichte des christlichen Lebens in der Rheinisch - Westphälischen evangelischen Kirche II. Coblenz 1852. |
S. Gorter, ‘Lodensteyn's liederen’, in: De Gids (1868), 322-354. Herdruk in: Letterkundige Studiën I, Amsterdam 1871, 129-172. |
C. Gerretson, ‘Op het matje’, in: Verzamelde werken I. Baarn 1973, 533-543. |
C. Graafland (1), ‘De Nadere Reformatie en haar culturele context’, in: Met het woord in de tijd. 's-Gravenhage/Amersfoort 1985, 117-138. |
C. Graafland (2), ‘Jodocus van Lodenstein (1620-1676)’, in: T. Brienen (et al.) (red.), De Nadere Reformatie. Beschrijving van haar voornaamste vertegenwoordigers, 's-Gravenhage 1986, 85-125. |
C. Graafland (3), ‘De gereformeerde orthodoxie en het piëtisme in Nederland’, in: Nederlands Theologisch Tijdschrift XIX (1964-'65), 466-479. |
C. Graafland, De zekerheid van het geloof. Wageningen 1961. |
C. Graafland, ‘De verhouding Reformatie en Nadere Reformatie’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 17 (1993), 94-111. |
L.F. Groenendijk, De Nadere Reformatie van het gezin. De visie van Petrus Wittewrongel op de christelijke huishouding. Dordrecht 1984. |
Cath. van de Graft, ‘Utrechtsche dichterswoningen IV. Jodocus van Lodensteyn’, in: Maandblad van Oud-Utrecht XIX (1946), 28-32. |
A. de Groot, ‘“Godzaligheid is gelukzaligheid” (Jodocus van Lodensteyn). Verkenning in de geschiedenis van een woord’, in: Kerk en theologie 27 (1976), 177-187. |
L.P. Grijp, Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw: het mechanisme van de contrafactuur. Amsterdam 1991. |
F.W. Grosheide & G.P. Itterzon, ‘Mystiek’, ‘Nadere Reformatie’, ‘Piëtisme’, in: S. van der Linde (red.): Christelijke Encyclopedie, V, Kampen 1956-1961, 118-120, 128-129, 452-453. |
G.F.H., ‘Even aanzien: Jodocus van Lodenstein (1620-1677)’, in: Inzicht 13 (1977), 24-26. |
J. van Ham, ‘Lodensteyn in Zeeland’, in: Zeeuws Tijdschrift 13 (1963), 13-17. J. van Ham, ‘Lodensteyn in Zeeland’, in: Zeeuws tijdschrift 13 (1963), 13-17. |
G. Hamoen, ‘Waarom ds. Jodocus van Lodenstein niet naar Heusden kwam’, in: De Hoeksteen 18 (1989), 31-36. |
K. Heeroma, Protestantse poëzie der 16de en 17de eeuw II, I-XXVI. Amsterdam 1950. |
A. Henkel & A. Schöne, Emblemata. Handbuch zur Sinnbildkunst des XVI. und XVII. Jahrhunderts. Stuttgart 1967. |
| |
| |
H. Heppe, Geschichte des Pietismus in der reformirten Kirche, namentlich der Niederlande, 1-13, 95-105, 156-169 en 169-204, Leiden 1879. |
J. Heringa, ‘Jodocus van Lodenstein, beschouwd als Volksleeraar’, in: Kerkelijke Raadvrager en Raadgever IV, 1843, 187-209. |
Historie der martelaren. Dordrecht, 1659. |
W.J. Op 't Hof, ‘Het culturele gehalte van de Nadere Reformatie’, in: De zeventiende eeuw 5 (1989), 129-140. |
W.J. Op 't Hof, Engelse piëtistische geschriften in het Nederlands, 1598-1622. Rotterdam 1987. |
W.J. Op 't Hof, ‘De Nadere Reformatie als spirituele beweging’, in: Herademing 2, Kampen 1994, 17-21. |
E. Hofman, ‘Strengholt en Lodensteyn’, in: Woordwerk 8 (1990), 3-8. |
P.C. Hooft, Granida, spel. Met inleidingen en aantekeningen door Lia van Gemert en een bijdrage over de melodieën door Louis Pieter Grijp. Amsterdam 1998. |
C. Huygens, De gedichten. Naar zijn handschrift uitgegeven door J.A. Worp. Groningen 1892-1899. |
C. Huygens, Heilighe daghen, ed. L. Strengholt. Amsterdam, 1974. |
C. Huygens, Hofwijck, 's-Gravenhage 1653, reprint met inl. van dr. P.J.H. Vermeeren. Katwijk 1979. |
E. de Jongh (1), Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst van de zeventiende eeuw. z.p. 1967. |
E. de Jongh (2), Tot lering en vermaak. Amsterdam 1976. |
E. de Jongh (3), Kwesties van betekenis. Thema en motief in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw. Leiden 1995. |
O.J. de Jong, W. van 't Spijker en H. Florijn, Het eigene van de Nederlandse Nadere Reformatie. Houten 1992. |
C. Jongeneel, Vierstromenland: een greep uit de (kerk)geschiedenis van de Alblasserwaard. Goudriaan 1980. |
G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, IV, Groningen 1909, 468-473. |
C. van de Ketterij, De weg in woorden. Een systematische beschrijving van piëtitisch woordgebruik na 1900. Assen 1972. |
P.J. King, Dawn poetry in the Netherlands. Amsterdam 1971. |
L. Knappert, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk gedurende de 16e en 17e eeuw. Amsterdam 1911, 273-298. |
J.B. Knipping & P.J. Meertens, Van de Dene tot Luiken. Zwolle 1956. |
G. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. 's-Hertogenbosch 1958, 319-327. |
P. Koeman, ‘Van Lodenstein en Calvijn over de heiliging’, in: Theologia reformata 20 (1977), 281-306. |
G. Komrij, De Nederlandse poëzie van de twaalfde tot en met de zestiende eeuw in duizend en enige bladzijden. Amsterdam 1986, 389-405. |
A. Komter-Kuipers, De muziekhistorische betekenis van Valerius' Gedenck-clanck (1941), facsimile-editie 1968, 35-54. |
E. Kooijmans (e.a.), Uit Sions Zalen. Een bundel geestelijke liederen. Veenendaal 1991. |
A.F. Krull, Jacobus Koelman. Sneek 1901. |
E.T. Kuiper, P. Leendertsz, Het Geuzenliedboek naar de oude drukken II. Zutphen 1925. |
J. Kwekkeboom, ‘Nadere gegevens over Lodensteyn’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 12 (1988), 81-88. |
A. Langen, Der Wortschatz des deutschen Pietismus. Tübingen 1968. |
H. Leeflang, ‘Interpretatie van zeventiende-eeuwse Nederlandse landschappen: een vergelijking met tekeningen, prenten en poëzie’, in: Kunstlicht Amsterdam 9 (1988), 2-10. |
| |
| |
H. Lemkert: ‘Uytspanningen van Jodocus van Lodensteyn een merkwaardig liedboek’, in: Organist eredienst 6 (1978) 106. |
G.H. Leurdijk, ‘De Nadere Reformatie in Delft’, in: J.C. Okkema (et al.), Heidenen, papen, libertijnen en fijnen: artikelen over de kerkgeschiedenis van het zuidwestelijk gedeelte van Zuid-Holland van de voorchristelijke tijd tot heden, Delft 1994, 137-169. |
G.H. Leurdijk, ‘Hermannus Tegularius (ca. 1605-1666)’, in: T. Brienen (et al.) Figuren en thema's van de Nadere Reformatie, 2, 32-45. |
G.H. Leurdijk, ‘Seecker Hollandsch heer’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 9 (1985), 103-108. |
F.A. van Lieburg, De Nadere Reformatie in Utrecht ten tijde van Voetius. Sporen in de gereformeerde Kerkeraadsacta. Rotterdam 1989. |
F.A. van Lieburg, ‘De Voetiaanse kring. Over groepsvorming onder de vertegenwoordigers der Nadere Reformatie’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 14 (1990), 38. |
S. van der Linde, Wegen en gestalten in het gereformeerde protestantisme. Amsterdam 1976. |
S. van der Linde, ‘Mystiek en bevinding (historisch)’: in: G.C. Berkhouwer (et al.) (red.), Mystiek in de westerse cultuur, Kampen 1973, 87-98. |
Eenige liederen van Jodocus van Lodensteyn, behoudens den zin, in taal en schrijftrant, tot aangenamer en nuttiger gebruik, veranderd, en opnieuws uitgegeven. Utrecht 1795. |
F.H. Matter, ‘De melodieën van Bredero's liederen’, in: G.A. Bredero's Boertigh, amoreus, en aendachtigh Groot lied-boeck III. 's-Gravenhage 1979. |
H.J. Meijerink, Reformatie en Mystiek. Goes 1956. |
W. de Mérode, Geestelijke liederen, een bloemlezing. Amsterdam 1948. |
R. Mohr, ‘Jodocus von Lodenstein (1620-1677)’, in: J. van den Berg e.a. (red.), Pietismus und Reveil: Referate der internationalen Tagung: Der Pietismus in den Niederlanden und seine internationalen Beziehungen. Zeist 18.-22. Juni 1974. Leiden 1978, 200. |
C.A. de Niet, ‘Over de voor-reden in van Lodensteins Uyt-spanningen’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 12 (1988), 89-91. |
Frits Noske (ed.), Klavierboek Anna Maria van Eijl. Amsterdam 1976. |
A.J. Onstenk, ‘Leven, lieven, loven... Trekken van het gereformeerd Piëtisme zoals die in zijn liederen tot uiting komen’, in: Wegen en gestalten in het gereformeerd protestantisme, Amsterdam 1976, 203-220. |
F.P.: ‘Een begrafenispenning ter herdenking van Jodocus van Lodensteyn’, ‘Woonhuis van Jodocus van Lodensteyn’, in: Mededelingen Centraal Museum Utrecht (1978) 20-21, 132-140. |
M. van der Plas, Religieuze poëzie der Nederlanden. Utrecht z.j.. |
J.J. Poort, Gedachten over gedichten, Dordrecht 1977, 27-36. |
K. Porteman, ‘Zeventiende-eeuwse dichters in last: “Op enen berg zo veer van huis”’, in: Dirk de Geest en Marc van Vaeck (red.), Brekende spiegels: beeldveranderingen in de Nederlandse literatuur, Leuven 1992, 43-57. |
K. Porteman, ‘Mystiek tegenover taal en literatuur in de 17e eeuw. Een verkenning’, in: Ons Geestelijk Erf50 (1976), 129-147. |
K. Porteman, ‘Zeventiende-eeuwse dichters in last. “Op eenen berg zo veer van huis”’. In Dirk de Geest en Marc van Vaeck (red.), Brekende spiegels: beeldveranderlingen in de Nederlandse literatuur. Leuven 1992, 43-57. |
S.D. Post, Waarom was 't op mij gemunt? Veel geciteerde geestelijke gedichten. Houten 1998, 19-29. |
S.D. Post, Eenzaam, met U gemeenzaam. Bevindelijke gedichten van biddende dichters. Houten 2004, 20-23. |
J. Prinsen, Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis. 's-Gravenhage 1928, 389-390. |
| |
| |
P. Proost Jzn., Jodocus van Lodenstein. Eene kerkhistorische studie. Amsterdam 1880. |
K.F. Proost, De Bijbel in de Nederlandsche Letterkunde als spiegel der cultuur II. Zestiende en zeventiende eeuw. Assen 1933, 174-175. |
M.H. Prozesky, ‘The emergence of Dutch pietism’, in: Journal of ecclesiastical history, 28 (1977), 1, 29-37. |
Psalmen en Gezangen voor den Eredienst der Nederlandse Hervormde Kerk. Amsterdam 1938. |
P.C.A. van Putte, Heymen Dullaert. Groningen 1978. |
R. van Reest, Dichterschap en Profetie, IV. Goes z.j., 39-47. |
J. Reitsma, Geschiedenis van de hervorming en de hervormde kerk der Nederlanden, 3e dr., Utrecht 1916, 645-647. |
P. van Renssen, Verstolen Schoonheid. Kampen z.j. (1937). |
A. de Reuver, ‘Bedelen bij de Bron’. Kohlbrugge's geloofsopvatting vergeleken met Reformatie en Nadere Reformatie. Zoetermeer 1992. |
A. de Reuver, ‘Een mystieke ader in de Nadere Reformatie’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie XXI (1997), 1-54. |
J. Revius, Over-ysselsche Sangen en Dichten, ed. W.A.P. Smit, twee delen. Amsterdam 1930-'31. |
H. van Rijp, ‘Zions Wee-klagen, of Droevige Na-gedachten, over het Leeven en Sterven van D. Jodocus van Lodensteyn’, Utrecht 1677. Opnieuw verschenen in H. Florijn (red.), Hollandse geloofshelden, Utrecht 1981, 59-80. |
A. Ritschl, Geschichte des Pietismus in der reformirter Kirche. Bonn 1880. |
C.W. Roldanus, Zeventiende-eeuwse geestesbloei. Amsterdam 1938, 74-76. |
A. Ros (1), Nederlandse Psalmberijmingen. Utrecht 1972-1973. |
A. Ros (2), Ds. Van Lodenstein en de Franse overheersing. Een dramatische periode uit het leven van Ds. Jodocus van Lodenstein. Met enkele liederen en brieven. Utrecht 1979. |
A. Ros (3), Komt laat ons met de herders gaan. Enkele gereformeerde kerstliederen uit de 17e en 18e eeuw. Veenendaal 1979. |
A. Ros, ‘Van Lodensteins “Uyt-spanningen” in een nieuwe editie bezorgd door L. Strengholt’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie XXI (1997), 105-109. |
M.A. Schenkeveld-van der Dussen: ‘Bruiloftsdichten in de tale Kanaäns: het probleem van de onverstaanbaarheid’, in: De nieuwe taalgids 75 (1982), 5-60. |
M.A. Schenkeveld-van der Dussen: ‘Spirualiteit en armenzorg bij Six van Chandelier, Cats en Lodensteyn’, in: Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 107, 1992, 760-770. |
M. Schmidt & W. Jannasch, Das Zeitalter des Pietismus. Bremen 1965, IX-XLVIII. |
J.W. Schulte Nordholt (1), Tenzij Gij mij zegent. Gedichten over God. Amsterdam 1960. |
J.W. Schulte Nordholt (2), Als de minste der mensen. Gedichten over Jezus. Amsterdam 1964. |
J.W. Schulte Nordholt (3), Een duif daalt neer. Gedichten over de Heilige Geest. Amsterdam 1962. |
D. Slagboom, Jodocus van Lodensteyn. Utrecht 1966. |
W.A.P. Smit, De dichter Revius. Amsterdam 1928. |
W.A.P. Smit, ‘Niet Lodensteyn, maar Doreslaar’, in: De nieuwe taalgids 46 (1952), 207-208. |
W.A.P. Smit, Boekbespreking ‘J.C. Trimp; Joost van Lodensteyn als piëtistisch dichter’, in: De nieuwe taalgids 46, (1952). |
Wilma Snoeijer, Wandelen voor zijn aangezicht. Jodocus van Lodenstein, een mysticus uit de Reformatie. Kampen 2000. |
Sparens Vreughden-Bron uytstortende Veel Nieuwe als Singenswaerdige Deuntjens. Haerlem 1643-1646. |
F. Ernest Stoeffler, ‘The origin of reformed pietisme on the European continent’, in: The rise of evangelical pietisme, Leiden 1971, 109-179. |
| |
| |
L. Strengholt (1), Bloemen in Gethsemané. Amsterdam/Alphen a.d. Rijn 1976. |
L. Strengholt (2), Huygens-studies. Bijdragen tot het onderzoek van de poëzie van Constantijn Huygens. Amsterdam 1976. |
L. Strengholt (3), ‘Commentaar van Cats (?) op een gedicht van Huygens’, in: Voortgang, jaarboek voor de Neerlandistiek 4 (1983), 33-71. |
L. Strengholt (4), ‘Huygens tussen specialisme en integratie’, in: Huygens in noorder licht. Lezingen van het Groningse Huygens-symposium, red. N.F. Streekstra en P.E.L. Verkuyl. Groningen 1987, 9-24. |
L. Strengholt, ‘Lodenstein, Jodocus’, in: Lexicon van de Nederlandse letterkunde. Amsterdam/Brussel 1986, 249. |
L. Strengholt, ‘Tekenen van de Nadere Reformatie in de poëzie van Revius, Cats en Huygens?’, in: Documentatieblad Nadere Reformatie 11 (1987), 109-125. |
L. Strengholt, Boekbespreking van ‘Jodocus van Lodensteyn. Predikant en dichter’, in: Tijdschrift voor Neerlandse taal- en letterkunde 106 (1990), 75-77. |
L. Strengholt, Uit volle schatkamers. Opstellen over literatuur. Amsterdam 1990, 33, 39. |
L. Strengholt, Een lezer aan het woord. Studies over zeventiende-eeuwse Nederlandse letterkunde. Amsterdam/Münster 1998, 277-279, 281, 298, 306. |
Ton van Strien, Hollantsche Parnas. Nederlandse gedichten uit de zeventiende eeuw. Amsterdam 1997, 97-101. |
Ton van Strien en Els Stronks, Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw. Amsterdam 1999, 203-218. |
E. Stronks (1), ‘De melodieën in Van Lodensteins Uytspanningen’, De nieuwe taalgids, 87 (1994), 415-425. |
E. Stronks, Stichten of schitteren. De poëzie van zeventiende-eeuwse gereformeerde predikanten. Houten 1996, 107-138. |
E. Stronks, ‘De “verborge werkkingh” van het zeventiende-eeuwse calvinistische liedboek’, in: Boekenwereld Utrecht 11 (1994), 2-9. |
J.E.A.L. Struick, Utrecht door de eeuwen heen. Utrecht 1968. |
J.J.M. Timmers, Symboliek en iconographie der christelijke kunst. Roermond/Maaseik 1947. |
J.C. Trimp (1), Joost van Lodensteyn als piëtistisch dichter. Groningen 1952. |
J.C. Trimp (2), ‘Het loven en de blijdschap bij Lodensteyn’, in: De nieuwe taalgids 72 (1979), 503-519. |
J.C. Trimp (3), Jodocus van Lodensteyn, predikant en dichter. Kampen 1987. |
J.C. Trimp (4), ‘Voetius en Lodensteyn’, in: J. van Oort (et al.) (red.), De onbekende Voetius, Voordrachten wetenschappelijk symposium Utrecht 3 maart 1989, Kampen 1989, 192. |
C.A.L. van Troostenburg, Biographisch woordenboek van Oost-Indische predikanten. Nijmegen 1893. |
H.W.J. Vekeman, Panorama van de spiritualiteit in en om de reformatie in de Nederlanden, 1530-1780. Nijmegen 1982. |
H.W.J. Vekeman, ‘De Nadere Reformatie en de Nederlandse filologie’, in: Ons erfdeel 25 (1982), 706-716. |
M. Veldhuyzen, De melodieën bij Starters Friesche lust-hof. Zwolle 1967. |
Wreede vervolginge en schrickelijcke moordt aende Vaudoisen, in Piedmont geschiet in 't Jaer 1655 (Knuttel, pamfl. 7622). |
G. Voetius, De praktijk der godzaligheid. Tekstuitgave met inleiding, vertaling en commentaar door C.A. de Niet. Utrecht 1996. |
J. van den Vondel, Gysbreght van Aemstel. D'ondergang van zijn stad en zijn ballingschap, (ed. W.A. Ornee). Zutphen 1982. |
| |
| |
D.A. Vorster, Protestantse Nederlandse Mystiek (Nederlandse Mystiek II), Amsterdam 1948, 109-173. |
M. de Vries, L.A. te Winkel e.a.: Woordenboek der Nederlandsche taal. 's-Gravenhage 1882-1999. |
P. de Vrieze, Historisch verhaal van het leven en sterven van (...) Do. Bernardus Smytegelt. Middelburg z.j.. |
M.J.A. de Vrijer (1), Schortinghuis en zijn analogieën. Amsterdam 1942. |
M.J.A. de Vrijer (2), Uren met Lodenstein. Bloemlezing uit Van Lodensteins proza en poëzie. Baarn 1943. |
A. Weijnen, Zeventiende-eeuwse taal. Zutphen 1955. |
J. Wille, Heiman Dullaert, Zeist 1926, 22-57. |
J. te Winkel, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde IV. Haarlem 1924, 84-88. |
S.F. Witstein, Funeraire poëzie in de Nederlanden. Assen 1959. |
Wreede vervolginge en schrickelijcke MOORDT aende VAUDOISEN, in Piedmont geschiet in 't Jaer 1655 (Knuttel, pamfl. 7622). |
A. Ypma, ‘Protestantse liederen in de 17de en 18de eeuw’, in: W.F. Dankbaar (et al.), Klinkend geloof. Uit de geschiedenis van het Nederlandse kerkelijk en geestelijk lied. 's-Gravenhage 1978, 37-52. |
F.L. Zwaan, ‘Aanvullende commentaar bij Jodocus van Lodensteyns Uyt-spanningen’, in: Zwaanzinnigheden. Opstellen over spraakkunst en tekstinterpretatie. Amsterdam 1974, 73-108. |
|
|