| |
| |
| |
Flipje Fluiter en zijn vrind
Op het topje van een tak, -
Pas maar op, want aanstonds wip-je!
Flipje, als het twijgje eens brak!...
Maar Flip-Fluiter is een snuiter,
O, een wilde takkenruiter!
Hij is 't Windje, - en hij zingt,
Woelt en spartelt, speelt en springt
Door de blaad'ren heen en weer:
En hij kijkt op Hansje neer
Met zijn scheepjes in het riet, -
| |
| |
| |
| |
Of het heel geen toertje was,
Uit de takken op het gras,
Dat de bladertjes van 't zwaaien
Naar beneden wiege-waaien!
Op het water komen rimpeltjes:
Hansje roept: ‘Kijk, kijk mijn wimpeltjes!
O, mijn zeiltjes staan al bol!
Windje, hou het nog wat vol!’ -
Flipje blaast foefuudelefiet
Alle scheepjes uit het riet.
| |
| |
| |
| |
Langs hekjes en langs huisjes!
In honderd-duizend pluisjes!
Hij zal er nog van lusten!...
En wil nog lang niet rusten!
| |
| |
| |
| |
Hoepla! kijk, daar wipt het Windje
D' appelboom in voor zijn vrindje;
Flipje schommelt wat hij kan:
De boom die kraakt er van!
Door 't zwaaien en door 't zwiepen
Laat hij de takken piepen.
‘Nog méér!’ roept Hansje, heel tevreê, -
De appels vallen naar beneê.
Flipje schudt met alle krachten; -
En in het gras daar wachten
Zes dwergjes: rozebottels rood,
Met korfjes in hun schoot.
Elk sprong omdat het Windje ze riep
Uit het rozestruikje waarin het sliep.
| |
| |
| |
| |
De dwergjes vullen rap hun mandjes,
En schudden met de kleine handjes
Flip zegt: ‘Gauw! breng ze thuis!
Te veel is 't om nù op te smullen,
De korfjes zullen wij weer vullen, -
Haast je dus wat en kom vlug
Bij den appelboom terug!...’
- Hansje, nu die is niet dom:
In een wip is hij weerom!
| |
| |
| |
| |
't Windje heeft niet veel geduld,
Zijn de mandjes weer gevuld,
Kom, dan heeft hij onverwacht
'n Ander spelletje bedacht;
Want hij kan tot Hans' verbazen
Bladers van de boomen blazen!
Kijk eens, hoeveel zijn 't er wel?
Meer dan honderd in één tel! - -
- Als fladderende vlindertjes,
Als spelende, stoeiende kindertjes
Dwarrelen, warrelen, waaien ze rond,
Duikelen, draaien ze naar den grond.
Wat 'n geritsel, wat 'n geruisch!
Hansje wil nog niet naar huis:
Wie had ook niet graag zoo'n vrindje
Als Flip-Fluit, het Windje?
| |
| |
| |
| |
Neen maar zeg, dat zou je lijken,
Over alles heen te kijken,
Velden, boomen, wegen, dijken,
Hans is op een wolk gekropen,
Net als op een dravend paard
En hij laat zijn beestje loopen! -
't Windje blaast den hemel open
Zie eens, voor de ruiters wijken
Al de wolken wit en grijs:
Koning Zonneschijn kan kijken; -
Neen maar zeg, dat zou je lijken
| |
| |
| |
| |
Maar aan alles komt een end:
Hansje, 't wordt al avond, vent,
Stuur je paard nu aan zijn bekje
Dat het stilstaat bij dat hekje,
Vader's tuin - ho!... vlak er voor!
't Windje zegt: ‘Ik reis nog door.
Kom je morgen weer? toe, wil je?
Met je scheepjes, en ik til je
Nog eens op een wolkje, hoor!...’
En nu drukt, kijk, Fluiter-Flipje
't Handje dat hem Hans toestak; -
Maar dan springt hij met een tripje,
Op het tipje van een tak!...
Morgen 't spel opnieuw begint
Van Flip-Fluiterje en zijn vrind.
| |
| |
|
|