Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 6. Stad, bouw, industriële productie
(2003)–A.A.A. de la Bruhèze, H.W. Lintsen, Arie Rip, J.W. Schot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
Na de Tweede Wereldoorlog stimuleerde de overheid het bouwen in grote series om de productiekosten te drukken en een einde te maken aan de woningnood.
| |
[pagina 241]
| |
Epiloog
| |
[pagina 242]
| |
27 nov. 1954. Op het informatiebord is de toekomstige strokenbouw in de Amsterdamse wijk Slotermeer zichtbaar, die kenmerkend werd voor de nieuwbouw in de jaren vijftig en zestig.
ning over KWANTITEIT thans op onze weg ligt ons te bezinnen op WOONKWALITEIT’. Het Bouwcentrum, toch bedoeld om de verschillende belangen in de bouwwereld te representeren, miste de signalen dat er een omslag in aantocht was.Ga naar eindnoot3 Volgens de directeur van het Bouwcentrum, J. van Ettinger, ontbraken belangrijke pijlers aan de brug die rationeel bouwen kon slaan tussen behoefte en capaciteit.Ga naar eindnoot4 Het Bouwcentrum baseerde zijn werkwijze op een extrapolatie van bestaande tendensen en pikte daardoor initiatieven tot vernieuwing niet of te laat op.Ga naar eindnoot5 Vanaf 1959 ventileerde het architectenblad Forum, bij monde van jonge architecten als A. van Eyck, J.B. Bakema en H. Hertzberger, nieuwe denkbeelden over een kleinschalige, gevarieerde en kleurige woningbouw. Dat het gistte onder architecten, bleek ook uit het fameuze boek uit 1961 van N.J. Habraken, De dragers en de mensen. Habraken propageerde een ontwerpsystematiek waarbij het casco, de dragende delen, werd gescheiden van het inbouwpakket. Het concept maakte het mogelijk om met behulp van een computerprogramma flexibel in te spelen op woonwensen en voorkeuren van individuele bewoners. Het casco, het moeilijk veranderbare deel van de woning, zou dan voor rekening en verantwoording van een beherende woninginstantie komen. In het voetspoor van Habrakens boek ontstond de Stichting Architecten Research (SAR), een architectenbeweging, om aan het keurslijf van overregulering en aan de middelmatigheid van de bestaande massabouw te ontkomen. Een poging van het Bouwcentrum om deze nieuwe ontwikkeling te incorporeren in het Handboek van de ontwikkelingscyclus Laagbouw resulteerde evenwel in enorme controlelijsten en procedureel geharrewar tussen landelijke en regionale deskundigen. De NWR pikte het vernieuwingssignaal op met het idee voor de ontwikkeling van de Open Catalogus.Ga naar eindnoot6 De catalogus was bedoeld als instrument om tegemoet te komen aan ‘de behoefte aan gedifferentieerde eindproducten bij de steeds zelfstandiger wordende consument’.Ga naar eindnoot7 De NWR pleitte voor gestandaardiseerde, industrieel vervaardigde onderdelen, waaruit bewoners als het ware vrijelijk konden kiezen. De Open Catalogus was een ontwerpsysteem dat met een minimumpakket aan standaardelementen (kolommen, wanden, vloeren, trappen, liften, gevels, etc.) een optimum aan keuzemogelijkheden bood. De Open Catalogus was bedoeld als overzicht van alle gestandaardiseerde bouwonderdelen en -constructies. De NWR repte in dit kader van ‘open in plaats van de naoorlogse gesloten bouwsystemen’. De Open Catalogus kwam uiteindelijk niet van de grond, ondanks de belangstelling van mensen als de architect Van Tijen.Ga naar eindnoot8 De ‘vrije geluiden’ in de architecten- en volkshuisvestingswereld waren een voorbode van het radicale protest van nieuwe groepen die zich manifesteerden aan het bewonersfront. Krakers en actiegroepen in saneringsbuurten hadden weinig boodschap aan de stille diplomatie van vrouwenorganisaties en woningbouwverenigingen. Onder de leuzen ‘Bouwen in open gaten’ en ‘Bouwen voor de buurt’ demonstreerden zij luid en duidelijk tegen kaalslag en grootschalige nieuwbouwprojecten, die het kwetsbare sociale weefsel en het gevarieerde voorzieningenniveau in negentiende-eeuwse renovatiewijken zouden vernietigen. De SAR-methode en andere vergelijkbare methoden leenden zich aanzienlijk beter om kleinschalig en gevarieerd te bouwen. Krakers verschaften zich toegang tot leegstaande bedrijfspanden, scholen en woningen om individu- | |
[pagina 243]
| |
De aandacht voor de kwaliteit van woon- en leefmilieu in de jaren negentig van de twintigste eeuw, komt tot uitdrukking in de naar het zuiden gekeerde energiebewuste huizen, voorzien van grasdaken en zonnecollectoren in de wijk Rietlanden in Dordrecht.
ele woonruimte te verkrijgen of wooncollectieven te creëren, die een alternatief boden voor het wonen in gezinsverband. Een reeks van deze vrijmoedige en creatieve oplossingen voor de woningnood onder studenten en meestal jonge woningzoekenden werd achteraf gelegaliseerd en spoorde gemeenten aan tot het bouwen van woningen voor jonge alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens (de zogeheten HAT-woningen). De meer naar buiten tredende consumentengroepen gaven het streven naar de verbetering van de woningkwaliteit een nieuw elan. Bovendien kreeg kwalitatieve woningverbetering na 1970 meer kansen door de stijgende welvaart. Evenals in het verleden, bleek van economische tegenslagen echter eveneens een impuls tot innovatie uit te kunnen gaan. Geholpen door de energiecrisis van 1972, maakte milieuvriendelijk bouwen zijn entree op de woningbouwagenda. De in 1997 uitgebrachte VAC-kwaliteitswijzer geeft een aardige indicatie voor de verbreding van die agenda sinds de Woningwet van 1901. Behalve de bekende criteria als bruikbaar, doelmatig, gezond, comfortabel, onderhoudsvriendelijk en hygiënisch waren er ook nog aandachtspunten op het gebied van veiligheid, toegankelijkheid en duurzaamheid. Ook het voorzieningenniveau, de flexibiliteit van de woningindeling, de differentiatie van woningen, compact bouwen en de toenemende geluidhinder in de woonomgeving kwamen in de kwaliteitswijzer aan de orde. De zelfverzekerde presentatie van een ‘integrale visie op de gebruikskwaliteit van woning en woonomgeving’ had onverkort tot doel om het ‘perspectief van de (toekomstige) gebruiker niet te laten ondersneeuwen door financiële, beheer- en ontwerpbelangen’.Ga naar eindnoot9
E.M.L. Bervoets |
|