Amarillis(ca. 1713)–David Lingelbach– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Negen en twintigste Tooneel. SILVIA, DAMON. SILVIA. WAarde Damon, mach het weezen, Dat ik op deeze groote dag U noch eenmaal spreeken mag? DAMON. 'k Heb uw schoonheyd steeds mispreezen, En acht al uw vleyen niet. SILVIA. Hoe komt dat gy voor my vliet? DAMON. Snoode, 'k zal u eeuwig haaten. SILVIA. Ik myn Damon noyt verlaaten. DAMON. 'k Haat die woorden als fenyn. SILVIA. En de uwe zyn als Ambrozyn. DAMON. 'k Zal steets voor u byzyn gruwen. SILVIA. Ik myn Damon nimmer schuwen. DAMON. 'k Zeg uw dat gy myn verlaat, Om dat ik uw reeden haat. SILVIA. 'k Zal veel eer het leeven derven. DAMON. Wreedaardige, gy doet my duisend doode sterven. SILVIA. Ach ik kan zoo haast niet gaan. [pagina 30] [p. 30] DAMON. Wel blyft hier dan altoos staan. Vorige Volgende