V. Van buiten? of van binnen?
Een kleine jongen loopt met zijn hoofdje tegen de tafel. 't Is een geweldige bons en 't arme kind schreeuwt het uit van de pijn. Moeder vangt haar kermend ventje in de armen, kust zijn tranen weg, troost hem met zoete woorden, smeert wat zalf op het gezwollen voorhoofd en haalt wat lekkernijen uit de kast, om haar lieveling na die pijnlike botsing wat strelende afleiding te bezorgen. Dit is alles van Moeder natuurlik, verklaarbaar en goed. Geen moeder behoeft anders te doen. Maar - nu gaat ze met haar jongen naar de tafel en zegt: ‘Stoute tafel!’ Geef de tafel maar een klap.’ En dit is schromelik verkeerd. Al zal de tafel van die klap niet bederven, zoveel te erger haar eigen kind, dat nu al vroeg in de valse waan wordt gebracht, dat de oorzaken van zijn pijnlike ervaringen buiten hem liggen, terwijl ze in hem zitten. Een waan, die menig mensenleven bederft, waar hij alle zedelike loutering onmogelik maakt.