Voorwoord.
Bij het beëindigen mijner academische studiën is het mij een behoefte, mijn oprechten dank te betuigen aan hen die mij daarbij leiding hebben gegeven.
Het is mij een voorrecht U, Hooggeleerde Brugmans, die de eenige overlevende zijt van mijn professoren, persoonlijk te kunnen zeggen, hoeveel ik aan Uw colleges heb gehad en hoezeer ik erkentelijk ben voor de door U getoonde belangstelling in mijn studie.
Hooggeleerde Verdenius, nooit zal ik de aangename uren vergeten, in Uw nabijheid doorgebracht, waarin Gij mij als promotor geleid hebt bij de afwerking van mijn proefschrift. De bereidwilligheid, waarmee Gij zonder eenige bedenking de plaats van den zoozeer betreurden Prof. Prinsen, die aanvankelijk mijn promotor zou zijn, hebt willen innemen, heeft mij zeer getroffen. Uw uitgebreide kennis van het Middelnederlandsch en de grondigheid waarmede Gij U verdiept hebt in mijn teksten, deden mij herhaaldelijk denken aan Uw voorganger, Prof. Stoett, wiens nagedachtenis bij mij in hooge eere staat.
Hooggeleerde De Groot en Zeergeleerde De Decker, ook U dank ik voor Uw interessante colleges.
Het proefschrift, dat thans aan de Faculteit wordt voorgelegd, is het resultaat van eenige jaren arbeid te Rotterdam in de nabijheid van Prof. Willem de Vreese. Menig privatissimum bij dezen grooten mediaevist is eraan voorafgegaan! De belangelooze vriendschap die ik te zijnen huize heb ondervonden, zal mij steeds in gedachte blijven.
Het plan om een studie te maken van de in Nederlandsche handschriften bewaarde mystieke geschriften is echter veel ouder. Dit rijpte nu reeds meer dan tien jaar geleden tijdens de belangwekkende lezingen over de mystiek van Mevr. L. de Hartog - Meyjes, door haar in Amersfoort en Amsterdam gehouden.