Hollands lof
(1834)–L.C. Lentz– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Ik min dat volk, door spraak en vrome zeden
En eerbaarheid Tuisco naauw verwant;
Ik min dat volk, dat, trouw aan woord en eeden,
In liefde blaakt voor Vorst en Vaderland;
Dat deugdlijk volk, Oranje trouw gebleven,
Dat goed en bloed voor 't regt heeft prijs gegeven.
Ik min dat volk: 't woont in de lager landen,
Toch staat bet hoog in mannenkracht en moed;
Nooit droeg het hoon, nooit slavernij, nooit banden,
Maar gaf voor regt en vrijheid gaarn zijn bloed;
't Stond onverwrikt, door eendragtsband gebonden:
Dat was zijn magt en balsem voor zijn wonden.
| |
[pagina 4]
| |
Ik min dat volk, dat eens Filips deed beven
En Alva met zijn dweepziek beulenrot;
Dat zeven standaards roemvol hield geheven
En moedig streed voor vrijheid, regt en God:
't Kon tachtig jaar aan Spanje weêrstand bieden,
En zou 't dan thans voor mindre krijgsmagt vlieden!
Ik min dat volk, dat mannen weet te roemen
Bij welker naam het hart van vreugde beeft;
Dat Willem van Oranje fier durft noemen,
En in wiens ziel de naam van Egmond leeft;
Waarvoor Piet Hein en Tromp en Ruiter streden,
Van Speijk, Chassé de schoonste daden deden.
Ik min dat volk, altoos gehard ten strijde,
In vrede aan kunst en wetenschap verpand:
Het noemt, wie 't ook dien eedlen roem benijde,
De Groot, Erasmus, de eere van hun land -
Dat land, waar 't hart voor 't schoone en 't goede blaakte,
Waar Rembrandts hand onsterfelijk zich maakte.
| |
[pagina 5]
| |
Ik min dat volk, dat d' Oceaan trotseerde,
Door handelsbloei zoo magtig, groot en rijk;
Dat van zijn grond der golven moedwil keerde,
Zijn erf beschermt door sluis en dam en dijk,
Terwijl het door gewiekte zeekasteelen
Zijn land verbond met alle werelddeelen.
Ik min dat volk, - ja, wie zou 't niet beminnen!
Maar wat wel 't meest mij in dat volk behaagt
Is Godsdienst; zij beheerscht er ziel en zinnen:
Dáár wordt Gods Woord verkondigd en gevraagd,
De templen zijn daar heilge toevlugtsoorden,
Men hoort daar Gods, - en niet der menschen woorden.
Voortreflijk volk! uw grootheid, uw vermogen,
Uw heilbanier staan onverwrikbaar pal;
Uw Godsdienst zal uw waarde steeds verhoogen,
Zij blijve uw kroon en hoede u voor verval:
Dit hemelsch schild, hoe hoog de wateren vloeijen,
Zal Neêrlands volk beschutten en doen bloeijen.
| |
[pagina 6]
| |
Zoo zong ik eens, zoo moog' het ieder blijken:
Hoe 't Hollands vuur blaakte in eens vreemden borst.
Mogt ieder volk aan Neêrlands volk gelijken!
Waar' elk Monarch een Vorst als Neêrlands Vorst!
Zoo woonde alom, in dorpen en in steden,
Oud Hollands trouw, zijn vroomheid, deugd en zeden!
B.
| |
[pagina achterplat]
| |
|