F.
fajfena, z.n.v. – Soort van kleine Japansche galei met twintig riemen aan elke zijde. |
fajofsnee, z.n.v. – Japansch speelvaartuig. |
faktory, z.n.v. – Plaats of kantoor, waar de agenten (Faktors) van een handelshuis zich buiten ’s Lands ophouden. De naam van faktory wordt zelden anders gegeven, dan aan dergelijke instellingen, door Europeanen in de O. Indiën gesticht. |
faktuur, z.n.v. – Lijst van afgeleverde goederen. |
| |
|
fatsen, z.n.v.mv. – Onderbonnetten, ten opzichte tot de bovenste, waar zy aan geregen worden. |
Spreekwijze. Hy is op de fatsen (hy is op de loop:) – omdat de fatsen worden aangezet om meer vaart te maken. |
feloek, z.n.v. – Licht, lang en smal vaartuig, meest in gebruik op de Middellandsche zee. De koraalvisschery geschiedt met feloeken. |
figale, z.n.v. – Oostindisch roeivaartuig. |
fitten, o.w. – Scheepstimmermans–uitdrukking voor: “meten, hoe diep de gaten zijn, welke men geboord heeft,” waarschijnlijk ’t zelfde als ’t Eng. to fit. |
flambeeren, b.w. – In gebruik by ’t konvooieeren. Met een sein berispen: aan een schip, door middel van een sein en een schot, bewijs van ontevredenheid geven, dat het zich niet op zijn post bevindt, of van gegeven bevelen afwijkt. |
flap, z.n.m. Of Tappen dekplaat. – IJzeren halve band, die over de Tappen van een stuk geschut door middel van de bekbout en de spijlbout bevestigd wordt op het rolpaard. |
fluit, z.n.v. of fluitschip. – Een transportschip, dat op alle zeeën vaart. De reden der benaming, welke Winschoten opgeeft, als zoude het aldus heeten naar zijn lang en smal fatsoen, waardoor het op een fluit geleek, schijnt er met de hairen bygehaald. Veeleer komt het my voor, dat men het aldus noemde, omdat het groot van inhoud was in vergelijking met andere schepen, even als een fluit (drinkglas) onder andere roemers. – Een linieschip, waaruit men de onderste battery heeft weggenomen heet “geärmeerd en flûte.” |
fluit, z.n.v. – Metalen buis, aan het eene end uitloopende in een bal met een gaatjen doorboord, welke de Onderofficieren bezigen om er bevelen mede te herhalen, gelijk de trompetters of hoornblazers by de landtroepen. |
fluitschip, z.n.o. – Zie fluit. |
fnee, z.n.v. – Japansch transportschip. |
fok, z.n.v. – Een driehoekig zeil op kleine vaartuigen, tusschen den Fokkemast en den boegspriet geheschen: op groote schepen heet de fok het onderste razeil van den Fokkemast. Stormfok zeil, dat by stormweer aan het Fokkestag gevoerd wordt: Brêefok breed zeil van licht doek, dat op kotters en schoeners wanneer men voor–de–wind zeilt aan een lichte ra aan den top van den mast, of, zoo er meer dan een mast is, van den Fokkemast gevoerd wordt om sneller te loopen. |
Spreekwijze. De fok opzetten (den bril opzetten), omdat deze op den neus gezet wordt, die, als de boegspriet voor het schip, even zoo voor het aangezicht uitsteekt; terwijl bovendien de bril tot behulp der oogen dient, even als de fok tot versterking der achterzeilen. – Bilderdijk geeft in zijn Gesll. echter een andere verklaring van dit spreekwoord. |
fokjen, z.n.o. – Verzameling van draden, niet meer dan een vadem lang en dienende om ruw en uit de hand iets te beslaan. |
fokkeboelijn, fokkebras enz., boelijn, bras enz. aan den Fokkemast. Zie ald. |
fokkehals, z.n.m. – Hals van den Fok. |
| |
|
Spreekwijze. Hy trekt aan de fokkehals (hy krijgt stank voor dank): – omdat de loos van de Fokkenhals onder ’t galjoen hangt, en men aan de fokkehals trekkende, wel eens iets anders dan zeewater over ’t lijf krijgt. |
fokkemast, z.n.m. – De voorste Mast op een schip. Zie mast. |
fregat, z.n.o. – Oorlogsvaartuig met een dek, en meer dan twintig en minder dan vijftig of zestig stukken voerende, die boven op het dek en op de halfdeks verdeeld zijn. Licht fregat (korvet). Advies fregat. Zoo snel loopen als een fregat (snel zeilen). |
fregaton, z.n.m. – Venetiaansch vaartuig, met een vierkanten achtersteven, een bezaanmast, een grooten mast en een boegspriet voerende, en tot aan de 10,000 quintalen kunnende laden. |
fret, z.n.m. Of Fretboor. – Zie drilboor. |
fustaadje, z.n.v. – Allerlei Vaatwerk, in tegenstelling van Pakkaadje, waarmede men kisten, enz. en Emballaadje, waarmede men balen en dergelijke ingepakte goederen verstaat. Men voegt gemeenlijk de woorden fustaadje en Emballaadje by elkander, o. a. in art. 209 en 210 der Alg. wet van 26 Aug. 1822, waarby boeten tegen den schipper en stuurman bepaald zijn by het bevinden van een ander getal fust– of pakgoederen dan overeenkomstig de gedane verklaring. |
|
|