Poëtische werken. Deel 13. Mengelpoëzy. Deel 5(1872)–Jacob van Lennep– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] De eik. De statige Eik heft, grootsch en stout, Met eerbied reeds van verre aanschouwd, Zijn breedgetakte kruin naar boven. Hem, Koning van 't omliggend woud, Heugt eeuw bij eeuw, in 't niet verstoven. Met uitgespreiden arm en tak Beschut hij tegen ongemak En winterkoû de teng're loten, In schaduw van zijn reuzendak Rondom zijn wortels opgeschoten. Eens zullen zij hun schuld voldoen, En, op hun beurt, als stormen woên, Zijn zwakken ouderdom beschermen, Zijn grijzen stam voor wanklen hoên En steunen dien met jeugdige armen. 1849. Vorige Volgende