werd, en dat er vlaggen werden uitgestoken by ieder wie tot de Instelling in eenige betrekking stond, behoef ik hier niet te vermelden. Wie daarvan iets begeert te weten, dien verwijs ik tot het Gedenkboek der viering, in der tijd by P. Meyer Warnars uitgegeven. Het weinige dat hier gezegd is, dient alleen, om den Lezer op het standpunt te brengen, waarvan hy het hierachter volgend tooneelstukjen beöordeelen moet.
Het was op den avond van den 10den January 1832, nadat 's ochtends de Latijnsche oratie gehouden was, dat de opvoering plaats had. Daar alleen genoodigden toegelaten waren, en de verwachting nog al gespannen was, is het geen wonder dat er groote aanvrage om toegangkaartjens bestond; en, daar ik met het uitdeelen daarvan belast was geworden, had het dan ook niet alleen de voorafgaande dagen bezoeken, brieven en boodschappen by my geregend van lieden, die óf om dat zy krachtens deze of gene betrekking of ambt aanspraak op een uitnoodiging maakten, óf als een bloot gunstbewijs, kaartjens by my kwamen vragen. Den feestdag zelven was de huisschel geen minuut in rust: boven- en benedenstoep stonden voortdurend vol: het hielp niet, of ik ‘niet t' huis’ gaf, want men verkoos ‘in dat geval,’ mijn terugkomst af te wachten, en, toen ik, na een haastig middagmaal, reeds te vijf ure naar den Schouwburg reed (hoewel de vertooning eerst om zeven ure begon) en de sollicanten voor de deur liet staan, - draafden enkelen onder hen mijn vigilante wakker achterna. Op het Leydsche plein stonden toen reeds genoodigden te voet of in rijtuigen mijn komst af te wachten: en, om aan de vervolging te ontwijken, zag ik my genoodzaakt, my onder het tooneel in de duisternis te verschuilen, waar niemand my wist te vinden. Reeds een uur voor