vinden kan. Bezit men daar-en-tegen de gave, om de gouden boomgaardvruchten,’ die men, gelijk bilderdijk het zoo schoon uitdrukt, ‘als met aad'laarsklaauw geplonderd heeft,’ ‘zoodanig te stellen, te schikken, te schakeeren, te wijzigen, te zuiveren, te tooien, dat zy in eigen hof gegroeid schijnen, en dat niet een daarvan de harmony van 't geheel verbreekt, dan wordt de diefstal geädeld, dan als verdienste aangemerkt, dan byna aan eigen schepping gelijk gesteld. - Is my die moeilijke taak gelukt? Zijn aan wat ik uit byron, uit scott, uit zoo vele anderen, in mijn Legenden heb overgebracht, een Nederlandsche kleur en Nederlandsche vormen gegeven, zoodat het zijn oorsprong niet verraadt en niet schreeuwt tegen de rest? Ziet nergends de Fransche, de Engelsche, de Hoogduitsche dichter over de schouders des Hollandschen schrijvers heen? - Misschien wel - en waar dit ook plaats heeft, daar onderwerp ik my deemoedig aan het streng, maar rechtvaardig vonnis, tegen letterdievery geveld.
Ik mag, voor 't overige, by dezen derden druk, my houden aan wat ik voor den tweeden zeide, namelijk, dat ik in den text ook nu geen andere veranderingen heb gebracht, dan de zoodanige, welke òf de eischen der taal, òf de plicht om in mijn spelling gelijkvormigheid te brengen, gebiedend van my vorderden.
amsterdam,
den 29sten Januarij 1859.
J. VAN LENNEP.