‘De balk barst en de pijler vloog aan stukken voor de Reus zijn blik; acht ketels vielen van de dwarsstut, één hardgehamerde enkel bleef geheel’ (Godensagen 75)
[Hondsgemeen]
HONDSGEMEEN, bn. (Dts.: hundsgemein)
gemeen, laag, schelmachtig
‘In heilige toorn, vroeg hij wie er verantwoordelijk was dat hondsgemene Reuzen daar aan 't drinkgelage zaten’ (Godensagen 81)
[Hondswijs]
HONDSWIJS, bn.
gemeen, laag, schelmachtig
‘Deze deelde Thor omtrent Geirröd de zuivere waarheid mede: dat hij een hondswijze Reus was en onhebbelijk in zijn omgang’ (Godensagen 53)
[Hoorngekromd]
HOORNGEKROMD, bn.
gekromde hoornen hebbende
‘Die bracht de hoorngekromde bokken op stal’ (Godensagen 75)