| |
| |
| |
Bijlage E.
De volgende getuigenissen zijn gehecht aan de oorspronkelijke verzameling afgenomen door de Speciale Commissie van Rondgang te Uitenhagen, en vervat in den voorgaanden tekst.
Artikelen omme daarop voor Heeren Gecommitteerdens uit den Ed. Achtb: Raad van Justitie dezes Gouvernements, ende ter requisitie van den Landdrost van Uitenhagen, J.G. Cuijler, gehoord en ondervraagd te worden, Volkert Delport, gedetineerde in 's Heeren Gevangenis alhier.
1. Uw naam, ouderdom en geboorteplaats? |
Antwoord: Volkert Johannes Delport, oud 18 jaren: aan den Zwarteberg geboren. |
2. Onder welk District en Veldcornetschap hoort gij? |
Antwoord: Onder het Veldcornetschap van de Baviaansrivier onder den Veldcornet Opperman, behoorende tot de Adjunct Drostdije Cradock. |
3. Hebt gij u ook niet bevonden bij de vereenigde gewapende rebellen in 't District waar gij woonagtig waart? |
Antwoord: Neen, bij die menschen was ik niet geweest, zij hebben mij alleen met Faber naar de Kaffers gestuurd. |
4. Wie heeft u met Faber naar de Kaffers gestuurd? |
Antwoord: De nu wijlen Johannes Bezuidenhout. |
5. Waar bevondt gij u toen Johannes Bezuidenhout u gelastte? |
Antwoord: Ik was op de plaats van Jochem Prinslo, bezig te werken aan een wagen van mijn vader, wanneer op een avond Johannes Bezuidenhout en Cornelis Faber aldaar zijn aangekomen, en mij gedwongen hebben, (mij den dood toezeggende) om met Faber en een zoon van Jochem Prinslo, Willem genaamd, mede naar Kafferland te gaan. |
6. Met welk oogmerk zijt gij naar Kafferland gegaan? |
Antwoord: Ik weet daarvan net zoo min als 't papier dat op tafel ligt. Dat weet ik tot den huidigen dag niet. |
7. Of hij vrijwillig is mede gegaan dan wel door iemand daartoe is aangezocht? |
Beantwoord. |
8. Wanneer zijt gij 't eerst met 't oogmerk bekend geraakt? |
Vervalt. |
| |
| |
9. Wat is u van de onderhandeling bekend met de Kaffers? |
Antwoord: Ik was bang daar ik nooit te voren onder de Kaffers ben geweest, en heb daarom met jongen Willem Prinslo omtrent 400 treden van de Kaffers afgezadeld en blijven zitten, terwijl Cornelis Faber naar de Kaffers is toegegaan. |
10. Hoe lang zijt gij in Kafferland geweest? |
Antwoord: 's Morgens zijn wij bij de Kaffers gekomen, alwaar wij dien dag zijn gebleven, en zijn den morgen daaraanvolgende weder teruggereden. |
11. Waar hebt gij u opgehouden dien dag? |
Antwoord: Wij zijn gebleven waar wij afgezadeld hadden. |
12. Is iemand ook bij u gekomen om u uit Kafferland terug te roepen? |
Antwoord: Neen, ik heb niemand gezien. |
13. Heeft Faber bij uw terugrijden ul. niet verhaald wat hij bij de Kaffers had gedaan? |
Antwoord: Hij heeft alleen gezegd, dat Bezuidenhout hem gezonden had, om met de Kaffers te praten, maar oude Faber is een kwaad mensch en spreekt niet met jonge menschen. |
14. Werwaarts hebt gij u bij uwe terugkomst begeven? |
Antwoord: Wij zijn te zamen gereden tot bij de plaats van Daniel Erasmus, alwaar wij de menschen bij elkander hebben gezien, en werwaarts Faber is gereden, terwijl kleine Willem Prinslo en ik naar mijn vaders plaats zijn gereden, van waar gem. Willem Prinslo, verder naar zijn Vaders plaats is doorgereden. |
15. Hebt gij met geen der aldaar verzamelde menschen gesproken? |
Antwoord: Neen. |
16. Heeft C. Faber of iemand anders u belet van hen af te gaan? |
Antwoord: Zoodra wij die menschen zagen, hebben wij beiden zoo maar door gejaagd naar huis. |
17. Hebt gij ook eenig deel gehad bij 't oproer op den Slagtersnek? |
Antwoord: Neen. |
| |
| |
18. Is 't u bekend dat door Willem Krugel een Commandeerbriefje is geschreven, om op zekeren dag ter plaatse van Daniel Erasmus present te zijn? |
Antwoord: Neen. |
19. Is naar uw persoon niet gezocht om voor de Commissie te verschijnen op Uitenhage? |
Antwoord: Ja, de Gerechtsbode van Cradock, Johs. de Schutte, is naar mij komen vragen. |
20. Waarom zijt gij voor die Commissie niet verschenen? |
Antwoord: Omdat ik voor die menschen en voor mijne smerigheid bevreesd was. |
21. Waaruit ontstond die vrees? |
Antwoord: Omdat zij mij hadden gedwongen om mij in zoo verre daarbij te voegen. Nader: Den avond van mijne terugkomst heb ik van mijne ouders gehoord dat de Col. Cuijler bij de menschen was gekomen, en dat sommigen zich aan hem hadden overgegeven, terwijl de anderen waren teruggeloopen. |
22. Waar hebt gij u gedurende dien tijd opgehouden? |
Antwoord: In de bergen om 't huis. |
23. Waarvan hebt gij dan geleefd? |
Antwoord: Van wild. |
24. Hadt gij dan een geweer en lood bij u? |
Antwoord: Ja. |
25. Hebt gij u alleen daar opgehouden? |
Antwoord: Neen, ik was daar met Willem en Zacharias Prinslo, Fredrik en Ockert Brits en Meinhard. |
26. Hoe zijt gij in de handen der Justitie geraakt? |
Antwoord: Wij hebben alle gewacht tot dat alles stil was en toen zijn wij allen naar den Landdrost Cuijler van Uitenhagen gereden en ons aan hem gemeld, die ons zeide dat de Commissie reeds vertrokken was en wij derhalve Kaapwaarts zouden moeten gaan om verhoord te worden. |
| |
| |
27. Zijt gij niet door den Veldcornet Opperman naar den Landdrost Cuijler gebracht? |
Antwoord: Neen, wij hebben ons eerst bij hem gemeld, en hem verzocht met ons mede derwaarts te rijden, en daar hij geen paard had, heeft kleine Willem Prinslo hem een daartoe geleend. |
28. Op welke manier en waar zijt gij met de vijf andere personen te zamen gekomen? |
Antwoord: Nadat eenige van deze menschen zich aan den Landdrost hadden overgegeven, zijn, zoo ik geloof, deze menschen, over onze plaats, welke in hun weg lag, daar aangekomen, waarom ik mij met hun in de bergen heb begeven. |
29. Is zekere Frans Marais ook mede met ul. in 't Kafferland geweest? |
Antwoord: Ja. |
30. Was er ook geen Hottentot bij u? |
Antwoord: Ja, een roer drager van Faber. |
31. Heeft gen. Frans Marais gezegd wat hij in 't Kafferland had gedaan? |
Antwoord: Neen. |
32. Hoe is gen. Marais bij ul. gekomen? |
Antwoord: Hij is met Faber en Bezuidenhout mede op de plaats gekomen. |
33. Waar kwam Faber, Bezuidenhout en Marais vandaan toen gijl. ter plaatse van Jochem Prinslo aankwamen? |
Antwoord: Zij kwamen, zoo ik meen, uit de Tarka. |
34. Heeft de Hottentot u ook niet gezegd wat zijl. bij de Kaffers hadden gedaan? |
Antwoord: Neen. |
35. Welke middelen van dwang heeft Bezuidenhout gebezigd om u te noodzaken Faber te vergezellen? |
Antwoord: Hij zeide als ik niet medereed, zoude ik voor de gevolgen moeten instaan: en ook presenteerde hij mij den kogel voor den kop. |
36. Waarom moest hij u dwingen mede te gaan, daar gij opgeeft niet geweten te hebben wat Faber van meening was? |
Antwoord: Bezuidenhout zeide alleen dat ik met Faber moest medegaan en dreigde mij, zoo ik dit niet deed. |
37. Weet gij dat 't de Ingezetenen dezer Kolonie verboden is in 't Kafferland te gaan? |
Antwoord: Dat moet wezen, daar nooit menschen over gaan.
Nader: Ik heb gehoord van de menschen dat er zoodanig verbod is. |
| |
| |
38. Hoe lang zijt gij met Faber onder weg geweest van de plaats van Jochem Prinslo tot naar de Kaffers? |
Antwoord: Den zevenden dag zijn wij weder te huis gekomen.
Nader: Wij zijn daar naar toe, in vier dagen gereden. |
39. Den hoeveelsten dag van welke maand zijt gij derwaarts gereden? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
40. Waarom hebt gij niet getracht gedurende dien tijd van Faber en Marais te ontvluchten? |
Antwoord: Omdat ik vreemd was in dat veld, en bang was daarin alleen te zijn. |
41. Is de tijding bij ul. zijnde in Kafferland niet gekomen, dat Hendrik Fredrik Prinslo gevangen was genomen? |
Antwoord: Dat heb ik niet gehoord. |
42. Zijt gij niet met Faber en de overigen bij den Kaffer Kapitein Jaloeza geweest? |
Antwoord: Ik weet den naam van die Kaffers niet, maar Faber zeide dat hij bij een Kaffer Kapitein was geweest. |
43. Zijt gij ook niet geweest bij den Kaffer Kapitein Gaika? |
Antwoord: Neen, bij hem was ik niet. |
44. Heeft Faber ul. niet verhaald op een avond dat de Kaffers zouden komen om de Engelschen die aan de Visch Rivier lagen, weg te drijven? |
Antwoord: Neen, Faber spreekt niet met een jong mensch. |
45. Is gen. Faber bij een of bij twee Kaffer Kapiteins geweest? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
46. Heeft Faber u ook niet verhaald, dat de boeren eerst moesten vechten en dan de Kaffers laten roepen? |
Antwoord: Neen, hij heeft mij niets hoegenaamd gezegd, wat hij bij de Kaffers had gedaan. |
47. Hebt gij gen. Faber ook met de Kaffers hooren praten? |
Antwoord: Neen. |
48. Is geen Kaffer van Zacharias Prinslo ul. uit 't Kafferland komen roepen? |
Antwoord: Neen, dien heb ik niet gezien. |
49. Wat heeft ul. bewogen om ul. bij den Veldcornet Opperman aan te melden? |
Antwoord: Toen alles over was, voelde ik aan mijn hart dat ik gaar geen schuld had, en daarop ben ik naar hem toegegaan. |
Aldus, &c.
Kaap de Goede Hoop, den 13den Maart 1816.
Als Gecommitteerdens:
(Get:) W. Hiddingh.
J.H. Neethling.
Dit is het Merk van × Volkert Johannes Delport.
Mij present:
H. Cloete, L. zn.
Secretaris.
| |
| |
| |
No. 2.
Artikelen gedaan.... omme daarop voor Heeren Gecommitteerdens uit den Ed. Achtb. Raad van Justitie dezes Gouvernements ende ter requisitie van den Landdrost, der Kolonie Uitenhagen, J.G. Cuijler gehoord en ondervraagd te worden Willem Prinsloo, Joch. zn. gedetineerde in 's Heeren Gevangenis alhier.
1. Uw naam, ouderdom en geboorteplaats? |
Antwoord: Willem Petrus Prinsloo, Jochem zoon, oud 16 jaren, op Bruintjes Hoogte geboren. |
2. Onder welk District en Veld-Cornetschap hoort gij? |
Antwoord: Onder den Veldcornet Philip Opperman van de Baviaans Rivier, sorteerende onder Graaff-Reinet. |
3. Zijt gij niet met C. Faber naar 't Kafferland geweest? |
Antwoord: Ja. |
4. Wie is met u mede geweest? |
Antwoord: Faber; een Franschman (Marais), en Delport. Nader. Zij hebben mij en Delport den dood aangezegd, indien wij niet mede reden. |
5. Op welke plaats heeft Faber ul. mede genomen? |
Antwoord: Op de plaats de Daggaboer, behoorende tot Teunis de Klerk, doch waarop mijn vader woonde, zijn Bezuidenhout en Faber gekomen, wanneer Bezuidenhout Delport en mij hebben gelast Faber naar Kafferland te vergezellen, ons met den dood drijgende zoo wij zulks niet deden. |
6. Waar is Marais bij ul. gekomen? |
Antwoord: Wij zijn daarop Faber gevolgd eerst naar zijn plaats, alwaar wij Marais hebben aangetroffen, die toen ook mede is gegaan naar Kafferland. |
7. Wat moest gijl. in Kafferland doen? |
Antwoord: Dat weet ik niet. Toen Bezuidenhout mij zoo bedreigde, is mijn hart verdrietig geworden en ik heb daarna niet gevraagd en wilde van hen weg, doch konde niet. |
8. Hoe lang zijt gijl. onder weg geweest? |
Antwoord: Wij zijn acht dagen uit geweest. Ik geloof dat wij in drie of vier dagen naar de Kaffers zijn toegereden. |
| |
| |
9. Waarom hebt gij gedurende dien tijd niet getracht te ontvluchten? |
Antwoord: Dat konde ik onmogelijk doen, daar ik maar een jongeling ben, en Faber een groote sterke man was. |
10. Wat is u bekend van de onderhandeling tusschen Faber en de Kaffers? |
Antwoord: Ik was al te verdrietig om daarna te vernemen, maar heb alleen aan Faber gevraagd, met welke inzichten, hij mij medenam, wanneer hij mij zeide, dat Johannes Bezuijdenhout hem, gelast had, om de Kaffers mede te brengen. |
11. Wanneer heeft Faber u dit verhaald? |
Antwoord: Op onzen weg naar de Kaffers. |
12. Wie was daarbij tegenwoordig? |
Antwoord: Ik heb 't hem gevraagd, zij waren er allen bij, maar of zij 't gehoord hebben, weet ik niet. |
13. Hoe lang zijt gij in 't Kafferland geweest? |
Antwoord: Ik denk twee dagen. |
14. Waar hebt gij u aldaar opgehouden? |
Antwoord: Een eind weegs van de Kaffers zijn wij afgezadeld, en daar zijn Delport en ik gebleven totdat, Faber met de Kaffers had gesproken. |
15. Is iemand bij ul. gekomen om ul. uit 't Kafferland terug te roepen? |
Antwoord: Neen, niemand. |
16. Heeft Faber u niet verhaald wat hij met de Kaffers had gesproken? |
Antwoord: Neen, en ik heb hem uit verdriet daar ook niet naar gevraagd en gesproken. |
17. Waar hebt gijl. bij uwe terugkomst u begeven? |
Antwoord: Wij zijn aan den Slagtersnek gekomen juist toen Colonel Cuyler bij de menschen kwam, onder welke er toen een gewoel ontstond, waarvan Delport en ik hebben gebruikt gemaakt en de vlucht hebben genomen. |
18. Hebt gij met die menschen aan den Slachtersnek ook gesproken? |
Antwoord: Neen, Faber is naar die menschen toegegaan, terwijl Delport en ik 't gewoel onder hen ziende, gevlucht zijn. |
19. Hebt gij ook gehoord wat Faber met die menschen gesproken had? |
Antwoord: Neen. |
20. Was Zacharias Prinslo ook onder de menschen op den Slachtersnek verzameld? |
Antwoord: Dat weet ik niet, ik heb hem er niet onder gezien. |
| |
| |
21. Welk deel hebt gij gehad in 't oproer op den Slachtersnek? |
Antwoord: Neen, ik weet daar niets anders van, als dat Bezuidenhout, toen hij Delport en mij met den dood bedreigde, ons gelaste Faber te vergezellen, zeide dat hij den dood van zijne broeder wreken wilde, en een aantal menschen op zijn hand had. |
22. Is 't u ook bekend dat door Willem Krugel een commandeerbriefje is geschreven om te verzamelen ter plaatse van Daniel Erasmus? |
Antwoord: Neen, daar weet ik niet van. |
23. Is naar uw persoon niet gezocht om voor de Commissie op Uitenhage te verschijnen? |
Antwoord: Ja, de gerechtsbode is daar geweest om dit te zeggen. |
24. Waarom zijt gij toen niet gecompareerd? |
Antwoord: Omdat mijn hart toen nog onstuimig en bezwaard was; maar daarna ben ik tot mijzelve gekomen, en gevoelende dat ik daaraan onschuldig was, ben ik zelve gekomen. |
25. Waar hebt gij u opgehouden in dien tijd? |
Antwoord: In de bergen. |
26. Waarvan hebt gij geleefd? |
Antwoord: Van wild. |
27. Hadt gij dan geweer en lood? |
Antwoord: Ja. |
28. Wie was met u daarbij? |
Antwoord: Wij waren met ons dertien: Volker Delport, Zacharias en Jochem Prinslo, Klaaszn., Fredrik en Ockert Britz, Jacobus Delport, Martinus Barnard, Hendrik Bezuidenhout, Gerritzn., en Hendrik Besuidenhout, Wijnand zn., Cobus Vrij, Coenraad Bezuidenhout, Martinus Prinslo en ik. |
29. Zijt gij alzoo te zamen gevlucht en steeds te zamen gebleven? |
Antwoord: Neen, wij zijn alzoo allengs bij elkander gekomen en na eenigen tijd te zamen gezworven te hebben, zijn wij allen overeengekomen om ons aan onze regeering over te geven en daarop zijn Fredrik Britz on Cobus en Volkert Delport, Zacharias Prinslo en |
| |
| |
|
ik, naar den Veldcornet Opperman gereden en ons aan hem gemeld, die ons raadde ons bij den landdrost Cuyler te vervoegen, en heeft daarop Willem Meinhard, die zich ook reeds te voren aan hem had gemeld, ontboden, wanneer wij alzoo te zamen met gem. Veldkornet naar Uitenhage zijn gereden, al waar de Landdrost ons had gezegd dat vermits de Commissie reeds Kaapwaarts was geretourneerd, wij over zulks naar de Kaap moesten gaan. |
30. Is een Hottentot ook met ul. in 't Kafferland geweest? |
Antwoord: Ja, een kleine Hottentot, welken Faber had medegenomen. |
31. Heeft deze Hottentot u ook gezegd wat gem. Faber bij de Kaffers had verricht? |
Antwoord: Neen. |
32. Is er geen tijding bij ul. in 't Kafferland gekomen, dat Hendrik Fredrik Prinslo gevangen was? |
Antwoord: Neen, dat heb ik niet gehoord. |
33. Zijt gijl. niet bij den Kaffer Kapitein Jaloeza geweest? |
Antwoord: Dat weet ik niet, ik ken die Kaffer Kapiteins niet. |
34. Zijt gij niet bij den Kaffer Kapitein Gaika geweest? |
Antwoord: Dien ken ik ook niet, maar ik denk dat wij bij hem zijn geweest, daar Faber bij onze afreize had gezegd, dat hij naar dezen Kapitein toeging. |
35. Is gem. Faber bij een of twee Kaffer Kapiteins geweest? |
Antwoord: Dat weet ik niet. |
36. Heeft Faber u niet op een avond verhaald dat de Kaffers komen zouden om de Engelschen die langs de Visch Rivier lagen te verdrijven? |
Antwoord: Neen. |
37. Heeft hij ook niet verhaald dat de boeren eerst moeten vechten en dat de Kaffers daarna komen zouden? |
Antwoord: Neen. |
38. Hebt gij gem. Faber met de Kaffers niet hooren praten? |
Antwoord: Neen. |
| |
| |
39. Is er geen Kaffer van Zacharias Prinslo bij ul. in Kafferland gekomen om ul. te roepen? |
Antwoord: Neen. |
40. Weet gij dat 't door het Gouvernement is verboden om in 't Kafferland te gaan? |
Antwoord: Ja, daar heb ik van gehoord. |
Aldus, enz.
Kaap de Goede Hoop, den 13den Maart 1816.
Merk van × Willem Petrus Prinslo, Jochems zn.
Als Gecommitteerdens:
W. Hiddingh.
J.H. Neethling.
Mij present,
H. Cloete L.zn.,
Secretaris.
Artikelen omme de daarop voor Heeren Gecommitteerdens uit den Ed. Achtb. Raad van Justitie dezes Gouvernements ende ter requisitie van den Landdrost van Uitenhage J.G. Cuyler gehouden, ondervraagd te worden Zacharias Prinslo, gedetineerde in 's Heeren gevangenis alhier.
1. Uw naam, ouderdom en geboorteplaats? |
Antwoord: Zacharias Prinslo Nicolaas zn. oud 43 jaren, geboren onder 't distrikt van Graaff-Reinet. |
2. Onder welk district en veldcornetschap hoort gij? |
Antwoord: Onder het veldcornetschap van Philip Opperman, sorteerende onder de Adjunct Drostdije Cradock. |
3. Wanneer zijt gij bij de rebellen gekomen? |
Antwoord: Ik lag met mijne vrouw en familie in de bosschen om hout te kappen voor den Adjunct Landdrost Van de Graaff, wanneer in den nacht een Hottentot genaamd Izaak bij mij is gekomen, mij uit naam van Johannes Bezuidenhout gelastende om mij dadelijk |
| |
| |
|
bij de Rebellen aan den Slagtersnek verzameld, te vervoegen, daarbij voegende dat wanneer ik dat niet dadelijk deed, Bezuidenhout mij den kogel voor den kop zoude geven, daarop heb ik dien Hottentot vergezeld en ben omtrent een uur na zonsopgang onder hen aan de Slachtersnek gekomen. |
4. Wat is er toen voorgevallen, toen gij aldaar bij de rebellen kwam? |
Antwoord: Ik heb mij toen dadelijk gemeld aan Bezuidenhout, die met al die menschen is getrokken naar de Post van Kapitein Andrews, terwijl hij mij alleen had afgezonden om te zien waar Cornelis Faber, die naar de Kaffers was gegaan, bleef; en dadelijk toen ik van die manschappen verwijderd was, ben ik weder terug gevlucht naar 't bosch waar ik gewerkt had, alwaar ik ben gebleven totdat de Veldcornet Opperman weder naar zijne plaats is teruggekeerd, aan wien ik mij toen heb gemeld, en hem verzocht mij naar den Landdrost Cuyler op Uitenhagen te vergezellen. |
5. Welke boodschap heeft de Hottentot Izaak u gebracht? |
Antwoord: Hij zeide dat hij mij uit naam van den Commandant Johannes Bezuidenhout commandeerde om den volgenden morgen vroeg bij hem aan den Slachtersnek te zijn; en als ik zulks niet deed, hij mij den kogel zoude geven. |
6. Wie was bij u toen gen. Hottentot Izaak U die boodschap bracht? |
Antwoord: Mijne vrouw, eene Basterd meid Kaatje, en een leider David, kleine Hottentot. |
7. Was gen. Hottentot Izaak gewapend of niet? |
Antwoord: Hij was gewapend. |
8. In wiens dienst was gen. Izaak? |
Antwoord: Dat weet ik niet; toen ik de Baviaans Rivier poort doorreed is hij van mij afgegaan. |
| |
| |
9. Welke boodschap hadt gij aan Faber? |
Antwoord: Ik moest zien waar Faber bleef met de Kaffers; en hen zeggen van schielijk aan te komen. |
10. Zijt gij gewapend naar Bezuijdenhout gereden? |
Antwoord: Ja, ik moest gewapend komen. |
11. Heeft Bezuijdenhout u ook, gezegd wat zijn voornemen was? |
Antwoord: Neen, dat heeft hij mij niet gezegd. |
12. Hoe verre is de plaats in 't bosch alwaar gij hout kaptet, van den Slachtersnek verwijderd? |
Antwoord: Ik meen drie uren te paard. |
13. Zijt gij ook niet present geweest voor de Post van Kapt. Andrews om Hendrik Fredrik Prinsloo op te eischen? |
Antwoord: Neen, toen Bezuijdenhout met zijne manschappen van den Slachtersnek afreed naar de post van Kapt. Andrews, heeft hij voorbij de post van Luit. Rosseau komende mij naar 't Kafferland afgezonden. |
14. Hebt gij den eed van getrouwheid ook niet afgelegd toen Willem Krugel denzelven in een geformeerden kring heeft gedaan? |
Antwoord: Neen. |
15. Begreept gij niet dadelijk dat 't voornemen van Bezuijdenhout slecht was? |
Antwoord: Zeker; toen ik bij hen kwam, bemerkte ik dat zij slechte voornemens hadden, en daarom heb ik van de eerste gelegenheid gebruik gemaakt om te vluchten; en mij in 't eerst vluchtende in de bosschen opgehouden, uit vrees voor Bezuijdenhout. |
16. Zijt gij niet door de Speciale Commissie van Rechtspleging opgeroepen om voor dezelve op Uitenhagen te compareeren? |
Antwoord: Dat weet ik niet recht, ik meen dat de Commissie reeds vertrokken was, toen de Gerechtsbode van mijn Adjunct Landdrost mij is komen ontbieden. |
17. Waarom zijt gij niet voor de Speciale Commissie op Uitenhagen gecompareerd? |
Antwoord: Ik wist niet dat er zoodanige Commissie was geweest, als daarna dat dezelve vertrokken was. Nader: Daar ik even bij die Rebellen was geweest, heb ik dit gemeld aan mijnen Veld-Cornet, die mij |
| |
| |
|
raadde dit aan den Landdrost Cuijler te gaan communiceeren, en op Uitenhagen komende zeide de Landdrost Cuijler dat ik mij Kaapwaarts moest begeven, om mij aldaar te verantwoorden, en op de plaats van Stephanus Ferreira, in de Langekloof komende, heb ik 't eerst de Edictale Citatie op mij en de anderen in de courant gezien. |
18. Hebt gij u alleen of met anderen gemeld aan den Veldcornet Opperman? |
Antwoord: Ik ben daarna uit de bosschen teruggekeerd naar de plaats Daggaboer, toebehoorende aan mijnen oom, bij wien ik inwoonde, van daar wij met ons dertien zijn gegaan om ons bij den Veld-Cornet te melden. |
19. Wie waren deze dertien personen? |
Antwoord: Martinus Prinsloo, Jochem Prinsloo, Fredrik Brits, Jacobus Delport, Willem Meinhard, Ockert Brits, Hendrik Bezuijdenhout Wijnand zn., Hendrik Bezuidenhout Gertzn., Jacobus Vrij, Willem Prinslo, Volker Delport, en ik. Nader: Van Opperman ben ik weder met Jacobus Delport, Willem Meinhard, Fredrik Britz, Volker Delport en Willem Prinsloo en den Veld-Cornet Opperman te paard gereden naar Uitenhagen, hebbende de anderen gezegd, dat zijl. in een wagen volgen zouden, en toen wij bij den Landdrost Cuijler gekomen waren, heeft hij mij, Volker Delport, en Willem Prinsloo, daar ik Faber tegemoet was gereden en de beide anderen hem naar Kafferland hadden vergezeld, gelast Kaapwaarts te rijden, maar de anderen, daar zij minder deel hadden gehad, en de Veld-Cornet klaagde, dat zijn district geheel ontbloot aan manschappen was, gepermitteerd om weder terug te keeren. |
| |
| |
20. Was de Landdrost Cuijler reeds bij de Post van Kapt. Andrews, toen gij van Bezuijdenhout en de overigen zijt afgegaan naar Kafferland? |
Antwoord: Neen, hij was daar nog niet. |
21. Moet gij niet erkennen schuldig te zijn, door u bij deze rebellen te voegen? |
Antwoord: Uit dwang, en vrees van de daad ben ik der waarts gegaan, en ik heb van de eerste gelegenheid gebruik gemaakt om te ontvluchten. Nader. Ik heb Faber niet gezien; en ook niet tegemoet gegaan. |
Aldus, &c.
Kaap de Goede Hoop, den 15den Maart 1816.
Sacharias Prinsloo.
Als Gecommitteerdens:
W. Hiddingh.
J.H. Neethting.
Mij present:
H. Cloete, L. zn.,
Secretaris
| |
| |
|
|