No. 90.
R.8. Minuten. 11den Jan. 1816.
Uitenhagen.
Compareerde, &c.
Philip Jacobus du Plessis, oud 26 jaren, geboren in de Goudini, woonachtig in Zwagershoek bij des Compts: vader, Frans du Plessis, dewelke, &c.
Dat de Compt:, gehoord hebbende van een gerucht van Kaffers welke zouden ingekomen zijn, en ook een leelijken brief, dien Johannes Bezuidenhout zoude geschreven hebben, zijnde gekomen bij den Veldcornet Greijling, en in welken brief, doch welken hij, Compt:, niet had gezien, zoude gemeld zijn dat er een oproer was om de troepen weg te jagen, gereden was met Jacobus de Wet, Rudolph Botha, Jan Breed, Johannes Koester, en Hercules Malang, ten einde te zien wat er te doen was; wanneer de Compt: eene geheele verzameling van gewapende Christenmenschen, doch geene Kaffers, had gevonden aan de overzijde van de Visrivier, bij de plaats van Louw Erasmus, en welke menschen daar waren om te zien of zij Hendrik Kasteel (geloovende dat daarmede Hendrik Prinslo werd gemeend) konden krijgen; dooh welke menschen stil waren, en den Compt: waren voorgekomen verdrietig te zijn.
Dat die van des Compts: gezelschap, namelijk, Rud. Botha, Jacobus de Wet, en Johannes Koester, terstond waren weggereden, doch Compt:, vermits hij zware pijn in den rug had, met Jan Breed, wiens paard flauw was, en Hercules Malang noch eenigen tijd daar waren gebleven tot den volgenden avond, wanneer zijlieden ook waren naar huis gereden met des Compts: zwager, Maurits Krugel, welke van Jacobus de Wet gehoord hebbende dat hij, Compt:, ziek, en 't paard van Jan Breed flauw zijnde, zij noch waren achteruit gebleven, gekomen was om henlieden uit te halen, gelijk zij dan ook weggereden waren zonder verhindering van iemand.
Waarna door den R.O. Reqt. gevraagd, en door den Compt: is beantwoord als volgt:
1.
Hebt gij gedurende dien tijd, welken gij bij die menschen hebt doorgebracht, ook gezien of bespeurd wie 't hoofd daar was? |
Antwoord: Ik heb daar niemand voor 't hoofd aangezien, maar om dien brief, zoude ik denken dat Joh. Bezuidenhout het hoofd is geweest. |
2.
Weet gij ook of er meer menschen zouden hebben kunnen wegrijden, indien zij dat gewild hadden? |
Antwoord: Ik geloof ja; ik weet niet waarom zij 't niet gedaan hebben. |