Inleiding
‘Het ergste in de literatuurgeschiedenis: te zien hoe een stuk van mij verleden is geworden, historie, verstening, het ligt in een museum, een mausoleum, het ligt op een kerkhof en verspreidt lijkenlucht’, aldus de dichter van Tempel en Kruis in een van zijn autobiografische stukken: Naamloos en ongekend. Hij zou de herinnering aan het feit, dat hij verzen had gepubliceerd, uit het geheugen van de mensen willen uitwissen; wat hem hinderde was de ‘onzuivere zelf-verdubbeling’, die zijns inziens aan publikatie ervan inherent was. Maar men kan nu eenmaal niet ongedaan maken wat men heeft geschreven en ook Marsman kon er niet aan ontkomen, te worden ingelijfd bij de literatuurgeschiedenis. Niet alleen vanwege zijn werk, maar ook vanwege de functie, die hij in de letterkunde in de tijd tussen de twee wereldoorlogen heeft gehad.
De geschiedenis van zijn leven is arm aan opzienbarende gebeurtenissen: in maatschappelijk opzicht is er weinig te berichten, en als schrijver voelde hij niets voor het brede, vlotte en officiële succes; God verhoede dat ze ooit met een lintje aankomen: ‘tenslotte’ is een dichter geen minister of tramconducteur, schreef hij eens.
Marsmans biografie is de geschiedenis van zijn vriendschappen; ook zijn activiteiten in het literaire bedrijf van zijn tijd laten zich beschrijven binnen het kader van deze vriendschappen, die ook in dit verband een dominerende plaats innemen. Zijn poëzie laat zich trouwens lezen als een commentaar van zijn leven, maar aan de andere kant zijn de biografische personalia soms verhelderend voor zijn werk. De omstandigheden, waaronder hij werkte, de invloeden, die hij heeft ondergaan, de gedachten- en associatiewereld, waarin hij leefde - dit is alles van belang voor hen, die iets naders willen weten van de mens, die het werk dat hen boeit, heeft gecreëerd. Jongeren, heeft Gide eens opgemerkt, zijn altijd veel receptiever, en worden door de stroming-inde-tijd meer bewogen dan zij zelf weten. Voor Marsmans ‘expressionistische jaren’ geldt dit in hoge mate. Het élan van zijn jeugdjaren is ook voor zijn verdere leven beslissend geweest: met een volstrektheid, die uitzonderlijk is, heeft hij zijn leven gericht op zijn werk. Hij kòn niet anders dan uitsluitend leven voor zijn dichterschap en hij gaf ook zijn advocatenpraktijk op omdat deze hem te veel beslommeringen gaf en hem remde in zijn werk.
In fysiek opzicht was hij weinig vitaal - het ‘vitalisme’ dat aan zijn naam wordt verbonden is hoogstens kenmerkend voor zijn poëzie - maar de gedrevenheid, die hem als dichter bezielde gaf toch aan zijn figuur iets dynamisch - als hij zich voor iets inzette deed hij dat ook met zijn gehele persoonlijkheid - en dit karakteristiek levendige, snelle, ook wel adolescente, is het beeld, dat aan zijn tijdgenoten zo vertrouwd is, zoals ook een foto hem toont, lopend langs het strand: le coeur et les cheveux au vent.
‘Hij wilde’, heeft een van zijn vrienden geschreven, ‘steeds geïnspireerd worden’, en als deze inspiratie niet van hen kwam, dan verwachtte hij die van zijn reizen, of, later vooral, van de eenzaamheid. Wat poëzie voor hem betekende kan men in zijn werk nalezen. Poëzie was voor hem geen ornament in het leven, maar het essentiële waarvoor hij leefde: ‘voor het geluk van dertig woorden, stuk voor stuk gezuiverd door den tijd’. Zulke uitspraken zijn bij Marsman geen ‘literatuur’, maar geven de sleutel tot het inzicht in zijn wezen. De levensfunctie bij uitstek was voor hem het creatieve vermogen: poëzie was voor hem de slagader van het leven. Nergens in zijn sterk autobiografische werk heeft hij zich zo volledig uitgesproken over wat hem bewoog als in zijn gedicht Afscheid van het dorp: van alles wilde hij afstand doen, als ‘de koorts der poëzie’ maar werd aangeblazen.
Deze gedrevenheid komt ook in zijn werk tot uiting en mèt het élan en de helderheid, die zijn poëzie kenmerken, kan men hierin de verklaring vinden van de bijzondere aantrekkingskracht, die Marsmans poëzie nog steeds uitoefent ook op de jongere generaties.
Een Prentenboek tenslotte is geen zwaarwichtige literaire studie. Het is ook geen close up, die een biografie kan vervangen. Maar de incidentele feiten, de enkele details, werpen toch wel een verhelderend en soms tevens genuanceerd licht op de figuur van de schrijver, plaatsen hem in zijn tijd en temidden van zijn tijdgenoten, zij laten iets zien van zijn literaire en andere occupaties en kunnen bijdragen tot een menselijker en levendiger contact met zijn werk.
november 1960