| |
| |
| |
[De pauwenhoedster]
Telkens wanneer het stof de glanzend marmeren vloer van Paolo Spuibeljaat's kamer dof maakte, liet hij zijn kudde witte pauwen erover heen drijven tussen de twee deuren. De pauwenhoedsters liepen er achter aan, elegant doch landelijk gekleed en meer dan eens trachtte Paolo de laatste, die door de deur verdween bij zich te houden, maar zelden gelukte dit. Of zij verdween giechelend, of zij keerde hem trots de rug toe. Graag had hij gebruik gemaakt van zijn autoriteit, had hij gecommandeerd of de weg versperd. Maar het eerste vreesde hij en het laatste had hij verscheidene malen geprobeerd. Maar steeds waren er nog een paar pauwen binnen de kamer of als hij opstond om naar de deur te gaan, kwam er heel geniepig nog één teruglopen, waarop onmiddellijk een kluwen blanke meisjesarmen, verlengd met twijgen, waarvan de uiteinden nog enige blaadjes droegen (dit was voorschrift) om de deurpost kwam en het dier wegdreef. Het laatste meisje slipte dan tegelijk mee, het leek wel een complot. Hoe angstwekkend klonk al niet het onderdrukte gelach in de gang, waar hij steeds zo gespannen naar luisterde. Het scheen niet te kunnen wegsterven. Dat was ook begrijpelijk, dacht hij, want hoe verder zij van zijn kamer waren, des te minder onderdrukten zij het. Op het moment, dat hij zeker wist, dat hij niets meer hoorde, was het alsof hij wakker werd na een nare droom. Even voelde hij zich opgelucht, maar dan bedacht hij, dat hij weer wachten moest tot de volgende afstofbeurt.
| |
| |
Zijn opzichtigste kleren trok hij aan, om op zijn voor het midden van de zijmuur staande divan te gaan liggen, in de hoop dat er één in het midden van de kamer zou blijven staan kijken, bewonderend, verbaasd of spottend, dat gaf niet. Hij speelde op zijn fluit, in de hoop dat er één zou blijven luisteren. Hij moest toegeven, dat daar buiten in de tuin en in de gang gelegenheid genoeg voor was. Bovendien speelde hij heel slecht. Zijn beste schilderijen hing hij aan weerszijden van de deur, waardoor de meisjes verdwenen, in de hoop dat dat op het laatste ogenblik nog één zou bewegen even te blijven. Maar er gebeurde niets.
Eerst had hij elke paar keren andere meisjes langs laten komen. Maar in deze tijd had zijn Majordomo het moeilijk met hem gehad, want hij had zich zeer beklaagd dat hij nooit nieuwe gezichten zag. De Majordomo bezwoer dat hij steeds nieuwe meisjes aangeworven had; dat het dorp bijna geen meisjes meer opleverde. Hij had gelijk, Paolo had alleen maar niets opgemerkt. De Majordomo deed er na een tijd niets meer aan. Het resultaat bleef hetzelfde.
Op een avond, nadat de pauwenhoedsters weer langs waren gelopen, stond Paolo op het terras en speelde op zijn fluit. Hij was er trots op, dat hij de fluit niet bespelen kon, want hij minachtte het vakmanschap. Hij maakte eenvoudig delen van toonladders, of intervallen. Hij deed dit al jaren en was daarin zo virtuoos, dat hij ongetwijfeld een goed speler zou zijn geworden als hij muziek had willen spelen. Terwijl hij nu volhardde in het zich verheugen in zijn onkunde, zag hij op één plaats de bovenste takken van de klimrozen, die vanuit de tuin tegen het terras opkropen, bewegen. Hij liep erheen en zag
| |
| |
beneden een meisje staan, dat hij aan haar costuum als een pauwenhoedster herkende.
‘Wat doe je daar?’ vroeg hij.
‘Ik luister, meneer,’ antwoordde zij verlegen.
‘Dan kon je wel wat aangenamere doen, er zijn heus wel betere fluitspelers dan ik.’
‘Ja, meneer, eh.... neemt U mij niet kwalijk, ik heb U zo dikwijls op die divan zien liggen en nu hoorde ik die fluit en liep er naar toe. En toen zag ik dat U het was. Ik hoorde hoe U steeds maar opnieuw probeerde en studeerde, en toen dacht ik: meneer ligt toch niet altijd op zijn divan, hij werkt ook wel eens.’
‘Alle tonen die je me hoort blazen,’ zei Paolo gebelgd, ‘zijn de volmaakte en onvoltooide producten van de onkunde en niet de domme phasen van de oefenende vakman, die nooit iets afmaakt. Kijk naar de dauwdruppels op een spinneweb, die zijn af. Zie je dan nooit eens volmaaktheid, altijd ontwikkeling?’
‘Nee, meneer,’ zei het meisje.
Paolo wist niet meer wat hij moest zeggen en ging naar binnen. Hij was woedend op zichzelf, want hij meende iets onherroepelijks gedaan te hebben.
Op de dag voordat Paolo Spuibeljaat meerderjarig werd kreeg hij een boodschap van Notaris Krijtvogel. Deze vertelde hem, dat het de wil van Paolo's overleden vader was, dat hij, de notaris, Paolo op deze middag zijn testament zou voorlezen.
Die middag begaf Paolo zich naar de notaris. Deze deed de deur op slot waarachter de klerken zaten en deed gewichtig en geheimzinnig. Paolo zette zijn wandelstok onder zijn kin om zijn mond niet in gapen open
| |
| |
te doen vallen. Voor spanning was wel de minste reden. De familiesituatie was werkelijk voorbeeldig van eenvoud, de finantiële onverdeeld gunstig. De voorlezing week in geen enkel opzicht van zijn verwachtingen af. Hij luisterde onbewogen tot de notaris hem onverwacht het testament overreikte. Twee bladzijden waren aan elkaar geplakt en verzegeld.
‘Dit zegel,’ zei de notaris, ‘moogt U alleen zelf verbreken. Deze bladzijden behelzen, naar wijlen uw vader vertelde, datgene, wat iedere Spuibeljaat in deze linie zijn zoon vertelt wanneer deze meerderjarig wordt. Helaas heeft uw vader dit grote moment niet mogen meemaken. Ik moet U deze bladzijden dus overleggen en als U ze gelezen hebt moet U ze zelf weer verzegelen in het bijzijn van mij en twee getuigen.’
Paolo verbrak het zegel en las:
Mijn zoon, daar ik U zelf niet meer kan toespreken zult gij hier lezen wat mijn vader mij vertelde op mijn 21ste verjaardag.
Mijn zoon, in families als de onze, die zich steeds met minder families kunnen liëren, is het gevaar groot, dat wij door inteelt verzwakken, zoals dat reeds bij zovelen te merken is en wat bij het volk helaas reeds spreekwoordelijk is geworden. Daarom zij aan U, de eerst geborene, dit geheim geopenbaard. Gij zijt niet de zoon van haar, die gij als uw moeder hebt liefgehad. De stamhouder van ons geslacht is steeds een bastaard. Aan U zij de zorg dat het zo zal blijven. Ik vertrouw dat gij een goed huwelijk zult doen en een vrouw zult vinden die waardig is om de stamhouder op te voeden. Vertel dit aan niemand. Ik zegen U vanuit het graf.
Vervelend, dacht Paolo, nu komt Bettina morgen,
| |
| |
wat moet ik tegen haar zeggen. Daarop bedacht hij, dat hij haar immers niets mocht zeggen. Lastig was dat, maar aan de andere kant waren zij al zo lang verloofd, dat vele dingen routine waren geworden. Dat had zijn moeder indertijd solide voor elkaar gebracht. Zijn moeder, nee het was zijn moeder niet, verwarrend was dit alles. Zijn wereld stortte in elkaar, alles waar hij houvast aan had gehad... Onzin, hij verdacht zich hier, zoals men zich verspreekt. Zulke dingen denkt men omdat men ze gelezen heeft en gemakkelijk zijn en gewichtig lijken. Maar hij voelde ze niet. Hij zat hier voor de notaris, de notaris met zijn skeletkleurig gezicht en zijn donkere pak, die blijkbaar zat te wachten tot hij, Paolo, zijn ontroering overmeesterd had. Wel, hij behoefde niet lang te wachten.
Volgens de instructies moest hij nu zelf weer de bladzijden verzegelen, in tegenwoordigheid van twee getuigen. De notaris ontsloot de deur naar de klerken. Deze kwamen binnen en bleven op een eerbiedige afstand staan. Paolo liet zich het werkje uitleggen, omdat hij dat nooit gedaan had. Een van de getuigen was een typiste en Paolo betrapte zich erop, dat hij zich al voorstelde hoe zij op deze tak van de Spuibeljaat-stamboom zou passen en had moeite niet te grinniken. Toen het verzegelen eindelijk klaar was, kwamen de getuigen naar voren om zich te overtuigen. ‘Misschien,’ dacht Paolo, ‘is wat ik nu juist gelezen heb al een traditioneel voorwerp van vrolijkheid op dit kantoor.’ Als dat zo was kon de typiste hem de familietaak zeer gemakkelijk maken. Hij lette enigszins angstig op haar, maar er was aan haar niets te merken. Zij gedroeg zich alleen als een getuige, die zich overtuigt.
| |
| |
Paolo ging naar huis en liep lusteloos door de tuinen. Hij vond dat hij eigenlijk heel hard gewerkt had deze dag. Hij zag geen levende ziel, behalve de koetsier, die hij met voorbedachten rade ontmoette om hem te zeggen wanneer hij de volgende dag met de landauer naar het station moest.
Als een brave kostschooljongen, die voor de vacantie naar huis gaat, zat Paolo de volgende morgen in zijn lichte zomerpak en met een strohoed op in de landauer. Maar hij dacht aan andere dingen dan zulk een leerling. Toen hij het hek uitreed en zich van huis en land verwijderde, schoot het hem te binnen, dat zijn beste kans, de wensen van generaties oude Spuibeljaats te verwerkelijken, lag in een grotere mate van initiatief tegenover zijn pauwenhoedsters. En tegenover die was hij al zo timide! Het was me ook een karwei dat zijn vader hem opgedragen had. Mensen zonder familietradities hadden het wel gemakkelijk. Hijzelf zou dat bijvoorbeeld hebben als hij zo iemand was. Hoe vlot werd Bettina nu niet bij hem afgeleverd door de openbare dienst der spoorwegen. De statistiek wees uit dat de kans op spoorwegongelukken uiterst gering was. Hoe gelukkig zou hij niet zijn als hij nu blij op haar wachten kon, haar dadelijk een welkomstzoen geven op het perron! Oh, nee, dat zou door haar moeder bedorven worden. Maar ze zouden later kunnen trouwen en van de oude mevrouw Deid dan wel vaak bevrijd zijn.
Paolo wachtte een goed kwartier aan het station, steeds hunkerend naar geluk. De trein kwam binnen en zij kwam er als een der eersten uit. Hij probeerde nu geluk te voelen, maar hij voelde niets. Hij begon langzaam naar haar toe te lopen en zij naar hem. Maar ach- | |
| |
ter haar maakte haar moeder zich los uit de oploop die zij had doen ontstaan door haar gedrag tegenover een kruier, passeerde Bettina en bereikte Paolo het eerst.
‘Zo, Paolo, hier breng ik je meisje weer,’ zei ze luid en prikte hem met haar scherpe parasol onder het sleutelbeen zodat hij bíjna languit tegen het perron sloeg. Toen kwam Bettina en gaf hem een handje terwijl haar moeder schetterde:
‘Kom kinderen, geneer je maar niet!’
Deze excellente raad werd vergezeld van een nieuwe parasolprik, ditmaal tussen de schouderbladen waardoor hij voorover viel. Zowel hij als Bettina strekte afwerend de armen uit, de strohoed viel uit zijn hand en hij gleed langs Bettina af tot zijn kin op haar borst lag en zijn rechter knie in zijn hoed. Ze hielpen elkaar op en keken om zich heen. Maar bijna alle reizigers hadden niet gedacht dat de voorstelling zolang duren zou en waren al door de uitgang verdwenen, waar ook mevrouw Deid nu vastberaden en humeurig naar toe stevende.
In de landauer zaten Bettina en hij naast elkaar. Haar moeder tegenover hen, zeer blijmoedig. Zij vertelde hoe prettig Bettina het vond om hier te komen, over de laatste buitenlandse reis van Bettina en de redenen tot jaloersheid die deze reis Paolo had kunnen geven. Om het laatste lachte zij daverend. Halverwege de lachbui kwam de parasol weer naar boven en prikte in Paolo's buik. Paolo geloofde niet alles wat zij zei, maar het kwam er niet zo veel op aan. Wat hem alleen maar hinderde was dat hij niet ook een parasol had van gelijke lengte en scherpte.
In de hall van Paolo's huis werd de parasol in een parapluiebak gezet en zodra dit gebeurd was begon
| |
| |
Paolo aan Bettina te denken. Hij had medelijden met haar. Zij onderging dit alles meer dagen in het jaar dan hij, maar waarschijnlijk moest hij de parasolprikken die hij kreeg van haar portie aftrekken. Misschien stonden ze dan wel gelijk. Maar ook tegen haar als gelijke wist hij niets te zeggen. Zelfs niet toen zij even later de koffie geserveerd kregen op het terras en een vrij grote tafel hem van haar moeder scheidde.
Het bleef ook zo bij de lunch en 's middags was het een opluchting, dat hij en Bettina de opdracht kregen om te tennissen. Weliswaar werd de parasol mee naar de tennisbaan gevoerd, waar mevrouw Deid met dit wapen het spel trachtte te dirigeren vanuit haar ligstoel, maar hier was ruimte en had hij een excuus, ja, zelfs de plicht om uit haar buurt te blijven.
Toch kwam haar aanwezigheid zijn spel niet ten goede en na enige tijd ging er een slag direct in haar richting, maar de bal verdween over haar hoofd door het ter plaatse zwaar geteisterde gaas. Het resultaat was dat mevrouw Deid opsprong. Paolo verwachtte niets anders dan een charge met gevelde parasol en bereidde zich reeds voor op een overhaaste vlucht. Maar mevrouw draaide hem juist de rug toe, converteerde haar steekin een slagwapen en sloeg er mee op de omheining, zodat het metaalgeritsel zich met de golven in het gaas om heel de baan heen voortzette. Daarbij riep ze: ‘Meisje, meisje, gooi die bal eens terug.’
Paolo keek weer en meende inderdaad een gestalte te zien, maar de bal werd niet teruggeworpen.
‘Ik geloof dat er niemand was,’ zei hij.
‘O ja, er was een meisje, maar ze liep weg zodra ik riep. De brutaliteit!’
| |
| |
Paolo ging door het deurtje in de omheining het bos in. Hij keek meer uit naar een meisje dan naar een bal, maar zag geen van beiden. Hij dwaalde tussen de struiken en merkte dat hij van zijn vrijheid genoot. Had soms de pauwenhoedster naar hem staan kijken? Hij keek schuldig om naar de tennisbaan. Bettina stond tegen het hek gedrukt en maakte toen hij omkeek een mat gebaar met haar racket:
‘Ik geloof dat hij daarheen vloog.’
De ruiten van het gaas drukten haast in haar gezicht. Zij leek op een lief beest in de dierentuin. Maar haar moeder was vlak achter haar. Paolo liep een paar stappen het bos in om zeker uit mevrouw Deid's gezichtsveld te zijn en glimlachte tegen Bettina. Onmiddellijk daarna boog hij zich weer beschaamd over brem en braam en na wat zoeken hoorde hij een welbekende schelle stem roepen:
‘Neen, neen, Bettina, je ridder moet het alleen kunnen. Je moet de mannen galant maken, ook als ze het al zijn.’
Ze had dus bij hem willen komen in het bos; jammer dat het niet gelukt was.
Paolo wenste de hele avond wel met Bettina te spreken, maar schroom wordt bijna een plicht wanneer je herhaaldelijk wordt toegeschreeuwd met alle schroom te breken. Hoe mevrouw Deid zou reageren, als Bettina of hij enige neiging zouden tonen, haar bevelen op te volgen, durfde Paolo zich bovendien nauwelijks voor te stellen. En dus bleef alles bij het oude: aan de grote etenstafel en aan de gevaarlijk kleine kaarttafel, waar gelukkig de parasol niet aanwezig was. Mevrouw Deid
| |
| |
was blijkbaar weinig vindingrijk, want zij had nog steeds geen wapen voor binnenshuis. Zo kwam het ogenblik, dat moeder en dochter naar bed zouden gaan en Paolo Bettina voorzichtig op haar wang zoende.
Hij viel languit in een leunstoel toen zij de kamer verlaten hadden en zat een tijd lang te staren zonder aan iets te denken. Hij zag door de deuren naar het terras de maan opkomen achter de rand van boomtoppen, die op de witmarmeren balustrade schenen te staan. Paolo nam zijn fluit en liep het terras op. Hij sprong op de balustrade en liep er over heen met kleine preciese passen als van een kat, hoewel de bovenkant een halve meter breed en volkomen vlak was. Onderwijl speelde hij willekeurige en nauwelijks muzikale reeksen tonen. Af en toe keek hij wat angstig naar het raam, waarachter hij mevrouw Deid wist. Het zou hem uiterst onaangenaam zijn als haar stem hem nu schallend zou vermanen om zich stil te houden. En dat nog wel op zijn eigen terrein. Het was een tyrannie!
De lange curve van de balustrade voerde hem naar Bettina's raam, waar nog licht scheen, achter het gordijn. Alles goed en wel, maar zonder ladder was het raam onbereikbaar en hij zou toch nooit een inklimpoging hebben durven wagen. Daarvoor kende hij Bettina te weinig. Hij was bijna aan het eind van de balustrade toen het licht in haar kamer uitging. Paolo hield op met fluiten en keek naar beneden. De witte baan waar hij over liep was onduidelijker, maar in de struiken en overal om zich heen kon hij meer zien dan te voren, en hij zag een licht voorwerp tussen de struiken in het perk beneden hem. Het was blijkbaar een mens. Het gevoel dat hij dit niet voor de eerste keer zag, be- | |
| |
lette hem echter te denken aan inbrekers en andere belagers. Daarom was zijn actie prompt. Hij sprong van de balustrade op de grond en in de tijd vanaf dat de struiken aan zijn enkels trokken totdat ze de laatste ruk aan zijn jaskraag gaven, bedacht hij dat hij dit nooit tevoren gedaan had. Toen hij klein was had de kinderjuffrouw de speciale opdracht te voorkomen dat hij van de balustrade af zou springen. Hij verstuikte zijn enkel niet en kon zich onmiddelijk omdraaien. Zo zag hij dat hij dit alles inderdaad niet geheel voor het eerst meemaakte, want tussen de struiken stond dezelfde pauwenhoedster die hij al eens op ongeveer dezelfde plek had aangetroffen. Zij stond ineengekrompen en hield haar hand voor haar mond. Haar angst om te gillen was blijkbaar groter dan haar schrik over het gebeurde. Paolo voelde zich voor het eerst op deze dag in een stemming om te lachen.
‘Dag’, zei hij.
‘Dag meneer’, zei het meisje benepen.
Paolo dacht aan de tennisbaan en wat zijn schoonmoeder dacht gezien te hebben. Hij begon vaag iets te vermoeden.
‘Keek je naar het raam van juffrouw Bettina?’
‘Ja meneer.’
‘Hoe wist je dat dat het raam van juffrouw Bettina was?’
‘Van het kamermeisje, meneer.’
‘En heb jij soms vanmiddag ook bij de tennisbaan...’
Nu begon het meisje plotseling luid te snikken, maar wist toch nog een ‘ja, meneer’ uit te brengen.
Paolo voelde zich alleen maar vriendelijk gestemd tegenover haar. ‘Kom,’ zei hij, ‘dat is toch niet iets om
| |
| |
te huilen. Daar heb je geen kwaad mee gedaan. Je had best op de baan mogen komen, maar ik kan begrijpen dat je bang bent voor mijn aanstaande schoonmoeder.’
‘Oh’, zei het meisje en hield van schrik op met huilen.
Paolo was enig kind en van jongs af aan gewend dat hij over familieleden en kennissen alleen vrijuit kon spreken met de jongere dienstmeisjes. Hij wist niet dat hij van het ontslag van enige onder haar de onschuldige oorzaak was geweest. Toch voelde hij dat hij hier moeilijk op de vertrouwde toon door kon gaan. Hij veranderde zo snel mogelijk van onderwerp.
‘Hoe heet je?’ vroeg hij.
‘Columbine.’
‘En verder?’
‘Broblifioul, meneer.’
‘Zo’, zei Paolo, ‘nu weet ik tenminste wie je bent. Maar ik vind dat je nu maar eens naar huis moet gaan. Ik ga ook naar bed.’
Het meisje keek hem nu voor het eerst geheel zonder vrees in de ogen.
‘Maar eerst’, vervolgde Paolo, ‘moet je me toch eens vertellen, waarom je naar het raam van juffrouw Bettina stond te kijken.’
Columbine's gezicht betrok weer en ze begon te huilen. Paolo die wel merkte dat hij het gesprek gevoerd had als een politieagent, voelde oprecht berouw. Maar hij kon er niets aan veranderen. Even later legde hij zijn arm op haar schouders.
Het meisje keek weer op.
‘Nu, zeg het maar. Je hoeft voor mij toch niet bang te zijn?’
| |
| |
Dat was oprecht gemeend, maar toch had Paolo spijt dat hij dat gezegd had. Dit meisje deed hier zo gek en hij wist niets beters te doen dan zich te laten vertederen. Toch wachtte hij en veranderde zijn houding niet. Het leek een uur voordat zij weer sprak.
‘Ik was bang, dat, eh...’
‘Nu, wat?’
‘Ach meneer, ze zeggen dat uw familie zo onzedelijk is’, stootte ze uit en legde nu haar tranen producerend gezicht zonder schroom op zijn overhemd.
Paolo was even verbijsterd en begon te lachen. Zo konden dus de traditionele machinaties der Spuibeljaats niet verborgen blijven. De stamhouders moesten ergens vandaan komen, ze hadden moeders gehad, en die moeders familie. Men kan de kinderen niet laten weghalen à la Gilles de Retz. Maar deze interpretatie was van een bijzondere onschuld. Hij kletste automatisch door.
‘Ik zal niet ontkennen dat er rare kerels onder mijn voorouders waren, maar ik geloof dat ik nogal meeval. Trouwens, zou je iets kunnen veranderen aan wat ik deed door hier naar de ramen te staan kijken?’
Ze rukte zich langzaam los en liep weg, het park in.
Twee seconden later was Paolo boos op zichzelf. Zo deden meisjes dus als ze verliefd waren. Misschien was de stamhouder nog een kwestie van minuten geweest. Al had het natuurlijk ook een meisje kunnen zijn.
Paolo had die nacht lang liggen lezen en werd dus laat wakker. Het weinige bewustzijn dat hem in de morgen gewerd, deed hem echter wel inzien, dat het missen van de ontbijttafel met mevrouw Deid weliswaar verkies- | |
| |
lijk, maar met zijn gastheerschap nauwelijks verenigbaar was. Toch verkoos hij het zich laten uitputten in excuses, boven het positieve ongemak nu en draaide zich nog eens om.
Toen hij na een tijd beneden kwam vond hij niemand. Door enig bellen verwierf hij een kop koffie en informeerde bij het dienstmeisje waar mevrouw Deid was. De vage inlichtingen die hij kreeg lieten hem verder de gelegenheid te overwegen of hij haar zou zoeken of liever vermijden. Hij bleef zitten, at koekjes en rookte. Daarna ging hij het park in. Toen weer naar zijn kamer. Door zijn raam zag hij mevrouw Deid in het park lopen, met iemand anders. Een meisje. Hij dacht dat het Bettina was, maar het was Columbine. Met grote argwaan rende hij de trappen af en liep het park in. Even voorbij het terras kwam hij zijn schoonmoeder al tegen. Zij lachte opdringerig tegen hem.
‘Waar is Bettina?’ vroeg hij agressief.
‘Jongen, je moet niet ongeduldig zijn’, zei mevrouw Deid. ‘Vrouwen hebben nu eenmaal recht op hun kleine geheimen.’
‘Ze is toch niet ziek’, vroeg Paolo stug.
‘O nee, maak je maar niet ongerust.’
Hij liep met haar mee de tuinkamer in en vroeg of zij nog koffie wenste. Maar zij ging naar haar kamer. Paolo, wiens humeur steeds slechter werd, ging naar de schuur en vond tussen schoffels en harken een fiets. Hij pompte haastig de banden op en reed door het park naar de oprijlaan. Daar haalde hij een meisje met een boodschappenmand in en terwijl hij passeerde zag hij dat het de pauwenhoedster Columbine was. Paolo stopte.
| |
| |
‘Ga je naar het dorp, Columbine?’ vroeg hij.
‘Ja meneer’, zei Columbine heel verlegen.
‘Ga dan mee achterop’, zei Paolo.
‘O nee, meneer.’
‘Waarom niet?’
‘Dat kan ik toch niet doen?’
Paolo voelde dat hij weer ‘waarom niet’ ging antwoorden en dat maakte hem nijdig.
‘Doe nu niet zo flauw’, zei hij, ‘je bent toch niet bang voor me. Bovendien is het nu klaarlichte dag.’
‘Daarom juist, meneer’, zei het meisje vlug.
‘Daarom juist? Wat bedoel je. Schaam je je soms met mij gezien te worden?’
Het meisje keek hem nu zo verschrikt aan, dat Paolo koortsachtig begon te gissen wat hij dan wel voor verschrikkelijks gezegd had. Hij sprak haar zo mild mogelijk toe.
‘Maar wat is er dan toch, Columbine? Wat heb ik je gedaan?’
Columbine keek hem niet meer aan en mompelde: ‘Niets meneer, maar U bent toch eh... de baas, ik bedoel de landheer.’ Het laatste woord werd luid uitgesproken, alsof ze blij was met haar vondst.
Paolo die een situatie als deze alleen uit zijn lectuur kende, voelde zich opgelucht. Ze was tenminste nog niet zo vast in de leer, volgens zijn lectuur althans, anders had ze dit nooit gezegd en de situatie onduidelijk gelaten. Hij zei dus vrolijk:
‘Als het niets anders is! Daar moet je je niets van aantrekken. Kom.’
Hij begon te trappen en op hetzelfde moment werd hij weer bang. Ze had nu wel bekend, maar ze zou met- | |
| |
terdaad wel eens niet zo familiair willen zijn. Maar de bekende bons op de bagagedrager kwam en hij voelde zelf de druk van een hand aan zijn middel. Ze reden de oprijlaan uit en kwamen na een paar honderd meter langs de weg in de dorpsstraat.
‘Waar moet je heen?’ vroeg hij.
‘Naar de kruidenier, meneer.’
Hij stopte bij de kruidenier en zij gleed van de bagagedrager.
‘Dank U wel, meneer,’ zei ze en scheen een kniks te willen maken.
‘Wacht even’, zei Paolo, ‘ik ga met je mee.’
Hij nam haar de mand af en liep naar binnen. Hij had maar zelden zo gewinkeld en genoot er eigenlijk van. Toen zij haar inkopen gedaan had en ze weer op straat stonden, keek zij hem recht aan en zei fier:
‘Nu ga ik naar de slager, meneer.’
‘Dan breng ik je daar’, zei Paolo vrolijk.
‘Nee, meneer.’
‘Hè, begin je nu al weer?’
Ze stonden stil tegenover elkaar. Paolo voelde zich moe. Het duurde ook enige tijd voor Columbine iets wist te zeggen. Maar zij sprak het eerst.
‘Als U mij beveelt, met mij mee te gaan, zal ik het doen, meneer.’ Ze keek hem even stug aan en toen langs hem heen.
Paolo was bozer dan ooit, vooral daar het in hem opkwam, dat Mevrouw Deid waarschijnlijk een uur tevoren Columbine deze onzin ingeprent had. Hoe had hij ook zo naief kunnen zijn. Het rotwijf. Zij vermoedde natuurlijk slippertjes, zoals dat heette, van de aanstaande schoonzoon en meende die te moeten verhoeden.
| |
| |
Ze had het in dit geval ook niet handiger en gemener kunnen aanpakken. Hij zou nu graag op zijn fiets stappen, Columbine laten staan en hard wegrijden. Maar de boosheid wou hem laten vechten. En de boosheid won.
‘Ik jou bevelen? Heb ik jou ooit iets bevolen?’
‘Ja, daarnet, om bij U achterop te gaan zitten.’
‘Dat is niet waar. Ik heb het je vriendelijk gevraagd.’
Ze gedroegen zich als een bekvechtend liefdespaar, voordat zij in enig ander opzicht een paar waren geweest. Paolo zag hoe Columbine angstig de straat op en af keek. Alsof ze niets anders aan haar hoofd had.
‘Vooruit, geen uitvluchten, vertel me wanneer ik je ooit iets gecommandeerd heb.’
‘Och, meneer, als meneer Purperponem mij wat beveelt, hebt U hem dat toch eerst gezegd!’
Het was irriterend zoveel kanten deze zaak op kon. Het leek wel of hij een nest ratten verstoord had. Die ellendige Purperponem. Die zat ook overal tussen en al langer dan mevrouw Deid. Alweer net als in zijn lectuur, had de Majordomo zich blijkbaar tot een tyran gemaakt. Hoe ontsloeg je zo iemand?
‘Hoe mijnheer Purperponem tegen je gesproken heeft weet ik niet’, zei hij. ‘Maar ik heb hem nooit gezegd dat hij jou iets moet bevelen. Wil je me nu een plezier doen en me mee laten gaan naar de slager?’
‘Liever niet, meneer.’
‘Goed dan’, zei Paolo. Hij groette zo vriendelijk mogelijk en reed neerslachtig naar huis.
Er was met de lunch op hem gewacht en Paolo was
| |
| |
zich pijnlijk bewust, dat dit tyrannie betekende tegenover het keukenpersoneel. De onbehaaglijkheid van met mevrouw Deid aan tafel te zitten werd dus nog versterkt door schuldgevoel. Zo spoedig als hij kon, na tafel, verontschuldigde hij zich en ging naar zijn kamer. Alles was ellende. Hij had dus blijkbaar een soort bestemming, en die was om met Bettina te trouwen. Was dat zo erg? Bettina had hem nooit ergens mee gehinderd, maar hij had alleen zo bijzonder weinig zin om met haar te trouwen. Hij nam een oude fotoalbum. Misschien konden de foto's de tijd van vóór dit gezanik iets levender voor hem maken. Daar was Paolo met polkahaar. Zijn moeder, o nee, mevrouw Spuibeljaat was zijn moeder niet, had op de donkere bladzijden met witte inkt bijschriften bij de foto's gemaakt. Mevrouw Spuibeljaat was dood, hij kon rustig aan haar blijven denken als aan zijn moeder. Daar had de notaris geen invloed op. En als hij dat al gedaan kon hebben zou het nog niet hinderen. Want Paolo was niet zo bijzonder op zijn moeder gesteld geweest.
Dit was Paolo toen hij 3½ jaar was. Hij voelde zich bijzonder weinig verwant aan dit starende jongetje. De volgende bladzijde verraste hem meer. Het verbaasde hem nu voor het eerst, hoe vroeg hij al geregeld met Bettina op foto's voorkwam. Daar stond het wit op zwart: ‘Bettina en Paolo op de wip’. Ze droeg toen vlechten, gelukkig dat ze dat nu niet meer deed. ‘Bettina en Paolo aan het strand’. En daar zowaar een foto van hem en Bettina, 6 jaar oud, gearmd lopend langs het tuinpad, met op de achtergrond enige grinnikende volwassenen. Klaarblijkelijk de metteurs en scène van deze situatie, waarvan de onbehaaglijkheid vooral op
| |
| |
het gezicht van Paolo duidelijk af te lezen was. En wat stond er onder? ‘Het bruidspaar’, weliswaar met een groot vraagteken. Paolo sloot het album met afkeer en ging op zijn divan liggen lezen.
Hierin werd hij gestoord door een klop op de deur. Hij zei: ‘Binnen’ en stond op. Het was mevrouw Deid. Hij liet haar in een comfortabele stoel plaats nemen en ging zelf zeer oncomfortabel tegenover haar zitten, hopend dat ze vlug het woord zou nemen, wat ze ook deed.
‘Paolo’, zei ze, ‘het is hier tenslotte jouw huis en ik ben hier gast, maar omdat ik zoveel ouder ben dan jij en jij geen ouders meer hebt meen ik toch het recht te hebben eens ernstig tegen je te spreken. Daarom weet ik ook zeker, dat je me niet van bemoeizucht zal betichten en je vader zaliger zou dat ook niet gedaan hebben, als ik je eens de les lees. Je weet dat ik best tegen een grapje kan, maar je moet toch langzamerhand weten, dat ondergeschikten ondergeschikten blijven. Vanmiddag heb je een fietstochtje gemaakt niet waar?’
‘Ja’, zei Paolo. Hij dacht aan ondergeschikten. Hij had in zijn leven zo bijna alleen met ondergeschikten te maken gehad, dat hij ze altijd als zijn gelijken had beschouwd. Maar Columbine en mevrouw Deid en waarschijnlijk iedereen spande nu tegen hem samen. Hij vroeg zich af of zij evenals de notaris tot zijn 21e verjaardag gewacht hadden met vervelende revelaties.
‘Dat is allemaal heel aardig, Paolo, maar je was niet alleen. En nu begrijp ik dat heel goed, en zoals je weet zal ik de laatste zijn om dat te veroordelen, maar je kunt te ver gaan. Je zo in het openbaar met dat meisje te vertonen, en dat nog wel familiair achter op je fiets. Zoiets moet binnenshuis blijven.’
| |
| |
‘Maar U moet toch begrijpen, ik heb sinds ik klein was bijna alleen met de dienstmeisjes en de knechts omgegaan. Ik ben zo vertrouwd met ze. Ik denk dat het hele dorp dit toch wel weet. Ik ben dat zo gewend dat ik toch niet ineens kan veranderen.’
Paolo zei dit op een verontschuldigende bijna smekende toon. Het was niet omdat de woorden van mevrouw Deid geen verzet in hem wekten, maar omdat hij deze morgen had menen te merken, dat vechten tegen deze massale en alzijdige aanval toch niet hielp. Hij hoopte dat het hem beter zou gaan als hij toegaf.
‘Dat begrijp ik volkomen, Paolo, maar daarom vertel ik het je nu juist, je moet je er op deze leeftijd toch rekenschap van gaan geven.’
Daar had je het, het was boksen tegen een wolk als je je verzette, en als je toegaf, gebeurde er ook niets. Alleen het zachte, maar onophoudelijk duwen ging verder.
‘Ik zal er steeds proberen aan te denken. Zoudt U me nu erg onbeleefd vinden als ik U verzocht me alleen te laten?’
‘Oh, nee Paolo, ik begrijp het best. Ik zal je laten mediteren.’
Inderdaad ging ze naar de deur. Paolo was echter weinig tevreden.
Mevrouw Deid begreep ook alles!
Even vóór de deur keerde ze zich om en zei:
‘Maar je hebt een goede smaak. Columbine is heel aardig.’
Ze verdween en liet Paolo achter met het gevoel dat als ze niet aan de andere kant van de deur was geweest hij haar zijn asbak naar het hoofd had gegooid.
| |
| |
Bevend van woede ging hij weer zitten. Het rotwijf, het rotwijf!
Mevrouw Deid had heel de horizon van Paolo's leven verduisterd als een forse onweerswolk en haar verblijf aan zijn persoonlijke hemel leek Paolo langduriger te zijn dan zulk een natuurverschijnsel aan de ware hemel. Hij zocht dus naar gapingen van licht in zijn duisternis en meende er ook één te vinden. Het was trouwens geen vinden. Het was alleen het gebruik maken van een ontsnappingsmogelijkheid die al lang binnen zijn bereik lag. Hij zou al zijn aandacht en liefde wijden aan Columbine. Niet dat dit gemakkelijk zou zijn. Het onderhoud van deze morgen had dat wel bewezen. Maar Columbine was toch menselijk en het moest mogelijk zijn om haar dwanggedachte in zake hun standsverschil uit haar hoofd te praten. Paolo begreep dat kleren kopen en eventueel spraaklessen negligeabele factoren waren. Liefde en vertrouwen waren de enige middelen en wel alleen als hij die ook bij haar kon wekken. En daar was zijn hele toewijding voor nodig. Paolo, achterdochtig geworden, deed geweldige pogingen te onderzoeken of er ook niet ergens bij hem een spoor van standsbewustzijn schuilde. Maar alles wat hij bij zich zelf constateerde was geruststellend. Hij vond Columbine een mens als alle andere mensen, die hij zijn vertrouwen zou kunnen schenken. Aldus op zijn gemak gesteld liet Paolo zich met zeer veel genoegen meevoeren door zijn moeiteloos verworven toekomstdromen.
Na enige tijd evenwel begonnen deze hun waarschijnlijkheid in hoge mate te verliezen, en namen de onderwerpen die meer voor de hand lagen, hun recht op zijn aandacht. En welk onderwerp lag, stond of torende
| |
| |
meer voor de hand dan mevrouw Deid. Opnieuw tastte hij dit angstwekkende verschijnsel geestelijk geheel af, welke beeldspraak al genoeg was om hem te doen huiveren. Hij trachtte de dreiging geheel te analyseren, maar het was een te vaag iets. Hij wist niet welke détails van mevrouw Deid's gedrag angstwekkend waren en welke niet, maar het geheel bleef hem angstwekkend kwellen. Van deze onvruchtbare bezigheid probeerde hij zijn geest terug te voeren tot Columbine, maar juist toen dat enigszins slaagde, viel er iets in zijn herinnering op zijn plaats als de baard van een sleutel in een moeilijk slot. Een half uur tevoren waren de illusies omtrent Columbine, als men hun moeizame voorgeschiedenis niet meetelde, met bekwame spoed tot stand gekomen. Maar deze spoed was niets vergeleken met die waarmee zij nu hun kleur verloren, verschrompelden en geheel verdwenen. Die morgen had mevrouw Deid met Columbine gesproken. En wat kon zij met haar hebben besproken? Natuurlijk de dingen die Columbine haar gehoorzaam nagebauwd had, nog geen uur later. Mevrouw Deid had haar deze onzin ingeblazen over standsverschil en niet samen gezien mogen worden. En de domme meid had dat geslikt en tegen hem weer uitgespogen. Paolo probeerde zich voor te houden dat het toch te kinderachtig was om, zoals hij onwillekeurig deed, van alle personen van zijn eigen leeftijd te verwachten dat ze met hem zouden samenspannen tegen ouderen. Maar tussen dat verzet en de slaafsheid van Columbine lag wel een héél grote afstand. Zij was te ver gezonken beneden zijn achting om nog gered te worden.
Paolo voelde zich wel eenzaam, nu hij Columbine
| |
| |
plotseling kwijt was en hij zocht naar iemand anders. Die liet ook niet lang op zich wachten. Zij hoefde dat ook niet te laten doen, want ze was er al, ze was er al jaren. Bettina, zijn verloofde. Paolo verhoogde haar charme met een vers martelaars-aureool. Hij vond zich een dwaas dat hij zich druk gemaakt had over een Columbine, die het met haar blijkbaar zo makkelijke aanpassingsvermogen wel goed zou gaan in de wereld. Maar als er iemand aan liefde behoefte had, dan was het wel Bettina. Want hoezeer hij ook leed onder de aanwezigheid van mevrouw Deid, hoeveel moest Bettina niet lijden onder haar dagelijkse aanwezigheid. Paolo voelde zich volkomen bereid tranen te wenen over Bettina's droevig lot. Ze was ook wel lief. Paolo zou het al jaren voor hem gebaande pad tot het einde toe bewandelen. Het leek een pad van geringe weerstand, maar gemakkelijk had hij het niet, want Bettina leek hem niet zo licht te benaderen. Zij waren weliswaar verloofd, maar wat wisten zij van elkaar? Hun gehele intimiteit bestond uit de in het openbaar getolereerde gebaren van tederheid, die bovendien nog altijd plaats vonden in gezelschap van mevrouw Deid, die zich daarbij ongeveer gedroeg als het publiek bij een voetbalwedstrijd. Vooral dit laatste maakte dat Paolo zich alle toenadering tot Bettina voorstelde als het verleiden van een ongewoon preutse non. Het was ongetwijfeld minder moeilijk dan dat, maar hij wist evenmin hoe hij het zou moeten aanpakken. Toch moest hij eindelijk iets ondernemen. Misschien was ze wel in haar kamer, misschien was ze wel alleen. Hij stond op met meer energie dan nodig was en liep naar zijn deur. Maar op de gang bedacht hij al dat hij niets behoefde
| |
| |
te doen. Machten of althans personen buiten hem hadden Bettina tot zijn verloofde gemaakt en ongetwijfeld zouden die hem ook te eniger tijd in een jacquet kleden, een loper voor hem uitrollen, door een kerk doen schrijden of alleen door een stadhuis, confetti en rijst strooien, blikken achter voertuigen binden, in bed leggen. Hij hoefde niets te doen. Paolo ging weer terug naar zijn kamer en zijn divan. De ontdekking stelde hem niet zeer tevreden, maar gaf tijdelijk enige opluchting.
's Avonds aan het avondeten probeerde hij onder tafel Bettina's hand te pakken, maar ze keek hem zo verbaasd aan, dat hij er mee ophield.
Als er iets opmerkelijks was aan het landgoed der Spuibeljaats, kon het alleen het zwembad zijn. Het was rond. Bijna twee eeuwen geleden had een Spuibeljaat al zijn buren willen overtreffen in de afmetingen van het bassin rondom zijn fontein. Dat was hem gelukt. Een volgende had er een halve cirkel zuilen omheen gezet. Enige van deze zuilen waren afgebrokkeld, niet door enig geweld of verval, maar omdat het in die dagen mode was ruïnes te bouwen, zoals vele geschriften getuigen. Het groen had hier welig getierd, tot Paolo's vader vond dat men een groot bassin voor andere doeleinden dan versiering kon gebruiken. Het was louter toeval dat deze in oude familiepapieren las over het bestaan van dit bassin, want het had zich met de omgeving verenigd tot een soort hoogveenmoeras, waarboven de zuilen bomen leken. Toen was er gehakt, gegraven, gesnoeid en geschuurd en met behulp van veel chloor leek het nu een plaats waar in glorious
| |
| |
technicolor de vervolgers der eerste Christenen zouden kunnen feesten.
Gefeest werd er op deze warme dag nauwelijks en wat de vervolgers betreft: alleen mevrouw Deid bevond zich daar met haar uniek doch gevaarlijk wapen, waarmee zij Bettina en Paolo voor zich uit dreef in zijn omgeving. Aan de rand van het bassin gekomen ging zij in een dekstoel zitten, met de parasol naast zich. De jongelieden gingen ook in dekstoelen zitten, om van de zon te profiteren, vlak bij haar, omdat Bettina zich niet ver van haar durfde verwijderen. En ziet nu hoe uw schrijver het noodlot naar zijn hand zet, want de schaduw kroop over mevrouw Deid heen naar Bettina, zodat zij haar stoel steeds verder van haar moeder afzette. En terwijl de eerste verwijdering nog gepaard ging met opgetogen gekraaide opmerkingen als: ‘je laat je oude moeder in de steek’, was spoedig van mevrouw Deid's kant alleen een regelmatige ademhaling hoorbaar, die steeds meer tegenstand scheen te gaan ondervinden, te oordelen naar de zachte maar steeds toenemende snorrende en ratelende bijgeluiden. Toen Paolo geheel en al zekerheid had gekregen over de staat van onbewustheid van zijn toekomstige schoonmoeder, besloot hij zijn arm om Bettina's schouders te leggen. Maar ieder die wel eens in een ligstoel gelegen heeft, zal begrijpen dat dit bijna onmogelijk is, vooral tussen personen die eikaars reacties niet vooruit weten. Paolo meende dus iets liefkozends te moeten zeggen, maar hij wist niets. Hij bleef denken en het kostte hem de meest excessieve moeite. Hij keek naar het gezicht van Bettina en verwachtte van haar een reactie. Het was toch te gek dat het snorrende, zoemende en krakende krachtcentrum in
| |
| |
zijn hoofd geen golven uitzond naar haar, die ze opvangen en opmerken kon. Zoveel activiteit ging toch om haar alleen en ze zat er zo dicht bij. Maar haar gezicht bleef onbewogen.
‘Het is warm’, zei Paolo.
‘Mama is er al van in slaap gevallen’, kreeg hij ten antwoord.
Zijn ergernis om Mama, die zelfs niet in slapende toestand buiten zijn persoonlijke aangelegenheden gehouden kon worden, gaf hem de moed om verkeerde dingen te zeggen. Toch zei hij niets dan:
‘Laten wij gaan zwemmen.’
‘Dat is goed’, zei Bettina en dit simpele antwoord was op dit moment een overwinning voor Paolo.
Langs een trapje gingen zij het water in. Paolo om niet door luide plonzen mevrouw Deid te wekken, Bettina om redenen haar zelf misschien niet eens bekend. Ze zwommen rondom het oude fonteinvoetstuk en kwamen weer terug bij het trapje. Bettina greep de laagste sport boven water en liet zich aan een arm gemeerd in het water zweven. Ze glimlachte mat en scheen zo tevreden als haar mogelijk was. Paolo ging naast haar hangen en keek naar de rand van het bassin en rekende even. Vanwaar zij lag zou mevrouw Deid hen onmogelijk kunnen zien. Hij keek naar Bettina's schouders en wat hij van haar lichaam verder zien kon, waarvan het beeld werd afgeplat en gekronkeld in het water.
Paolo legde zijn vrije arm om haar schouder en haar lome glimlach kwam even zijn kant op. Even was alles rustig, terwijl zij daar hingen als zeepaardjes in wier. Bettina glimlachte alsof zij een verrassing voor hem achterhield, een belofte om hem het lichaam dat achter
| |
| |
haar glimlach aankwam, te zullen brengen, alsof het iets was dat een ander toebehoorde. Toen keek Paolo weer schichtig in de richting waar hij moeder Deid vermoedde. Daar was niets te zien en daarom schoof hij zijn hand iets verder onder de rand van haar badpak, tot hij haar borst aanraakte. Een nauwelijks merkbare kring kwam over het water door de reactie van Bettina, maar Paolo merkte nog niets, tot zij zei:
‘We zijn nog niet getrouwd.’
Paolo wilde haar loslaten, maar deed het niet omdat hij in het water zo gauw niet wist hoe hij een andere houding moest aannemen. Maar hij voelde zich geschokt. Was hij daarvoor zo vaak met de parasolpunt in Bettina's armen gedreven? Hij moest redelijk blijven, het was niet Bettina die de parasol gehanteerd had en misschien wilde ze hem niet in haar armen. Maar dan had ze hem dat wel eens eerder duidelijk kunnen maken. Daarom fluisterde hij, bang als hij was voor mevrouw Deid boven zijn hoofd, zo kalm als hij kon:
‘Wat zou dat, we zijn toch al zo lang verloofd.’
‘Maar dat is heel wat anders’, zei Bettina.
Hierop wist Paolo geen antwoord, maar hij ergerde zich, vooral door het onbewogen gezicht van Bettina. Toch zag hij nog geen reden om boos te worden. Hij trok zijn hand terug tot op haar schouder en zocht naar woorden die haar raken moesten.
‘Weet je Bettina, we zijn nu al zo lang verloofd en... ik voel mij niet helemaal op mijn gemak wat dit betreft.’
Hij dacht dat Bettina nu wel vragen zou wat hij bedoelde, maar zij vroeg niets. Met nog minder zelfvertrouwen begon hij opnieuw.
| |
| |
‘Zie je, iedereen weet dat we gaan trouwen. Maar ik voel toch altijd, dat we elkaar nog maar zo weinig kennen. We spreken zo weinig met elkaar.’
Terwijl hij sprak, overwoog Paolo dat hij alles verkeerd zei. Hij had al eerder een antwoord van Bettina gekregen, dat hem geen verbale uitleg had gelaten en nu was hij er geheel op voorbereid, dat zij zou zeggen: ‘waarom spreek je dan niet, inplaats van mij aan te raken’. Maar haar antwoord was veel verbluffender, al liet het hem niet sprakeloos. Zij zei:
‘Maar wat geeft dat, we gaan toch trouwen?’
‘Hoe kunnen we met een goed geweten trouwen’, zei Paolo, terwijl hij zin had haar door elkaar te schudden, al zou dat in het water niet meevallen, ‘als we elkaar niet goed genoeg kennen. We zouden nauwelijks weten wat we aan elkaar hebben!’
‘O, dat komt toch van zelf als de kinderen er eenmaal zijn.’
Paolo had niet het gevoel een antwoord op zijn vraag te krijgen, maar haar antwoorden hadden zozeer een toon van onvermijdelijkheid en twijfelloosheid, dat zij dit waarschijnlijk in ieder geval gezegd zou hebben. Paolo voelde zich benauwd. Ergens achter de struiken of zuilen stonden de kinderen blijkbaar nu al te wachten en te loeren. Het was al erg genoeg om gecontroleerd en becritiseerd te worden door de oudere generatie, in de gedaante van mevrouw Deid. Als het nageslacht daar nu ook al aan ging meedoen, werd het ondragelijk. Het beste was om dit nageslacht nog wat in onzekerheid te laten inzake deszelfs lot en hij zei zo huisvaderlijk als hij kon:
‘Maar hoe kunnen we nu kinderen hebben als we
| |
| |
nog niet weten hoe we als echtpaar zullen zijn. Hoe weten we dan of we ze een goed tehuis kunnen geven?’
Paolo's hoop dat hij zich op een milde en begrijpende wijze had uitgedrukt, werd wreed bedrogen. Er kwamen huilrimpels in Bettina's gezicht en ze zei: ‘Dat is gemeen van je, we zijn al lang verloofd en nu wil je niet met me trouwen.’
‘Dat heb ik nooit gezegd.’
‘Jawel, dat heb je nu net gezegd.’
Dit was voorlopig Bettina's laatste gearticuleerde uiting, want zij begon te huilen, tot Paolo's niet geringe consternatie. Niet zo zeer hield hem het probleem bezig wat men met een huilend meisje in een zwembad moet doen, als wel de vrees dat mevrouw Deid wakker zou worden. Hij had Bettina het liefst in haar nek gegrepen en een tijdje onder water gehouden, maar het huilen zou haar waarschijnlijk niet veel ademcontrôle gelaten hebben en ze zou veel water binnen krijgen.
Paolo liet Bettina's schouder los, liet zijn voeten naar boven drijven, zette ze op een hoge sport van het laddertje en strekte zich zelf voorzichtig om over de rand te kunnen kijken. Het was een onwaardige situatie een aanstaande schoonzoon met angstogen te zien opduiken als een zenuwachtige bruinvis. Maar toch deed deze situatie zich voor, want mevrouw Deid was inderdaad opgestaan en bewoog zich naar de rand van het zwembad. Paolo had niet de waardigheid of de tegenwoordigheid van geest haar af te wachten. Hij liet zich vallen, waarbij hij voelde dat Bettina een schop kreeg.
Deze vlucht zijn logisch gevolg gevend, dook hij en bleef zo lang mogelijk onder. De tijd onder water besteedde hij nuttig door naar het midden van het bassin
| |
| |
te zwemmen, want hij dacht niets anders dan dat mevrouw Deid een ronde langs de kant zou maken om te trachten hem met haar parasol te harpoeneren. Maar toen hij eindelijk waagde zijn hoofd weer aan de lucht prijs te geven, was het tafereel dat zich aan hem voordeed er een van minder agressie. Bettina hing nog snikkend aan het trapje en haar moeder torende boven haar. Maar tot Paolo's verwondering richtte mevrouw Deid geen vlammende profeten-ogen naar hem, maar keek recht naar beneden. En ze zei:
‘Kind, moet je nu al ruzie maken, dat kan je nog zo vaak doen als je getrouwd bent.’
Ze koos zijn partij. Paolo voelde zich bijna dankbaar, maar het constant goede humeur van het wijf was toch veel te irriterend. En dan, ze spande samen met Bettina door hem voor zijn onvermijdelijk huwelijk niet zo zeer onheilen te voorspellen als wel op te leggen.
Na deze gebeurtenis sloot Paolo zich weer op in zijn kamer, rookte en dronk koffie. Er moest iets op gevonden worden. Dit huwelijk met Bettina moest worden ontvlucht. Maar hij wist niet hoe hij zich tegenover mevrouw Deid zou moeten opstellen om haar mede te delen, dat zij maar naar een andere schoonzoon moest omzien. Wat Bettina zelf betreft, als zij het eerst met het ongegronde van haar verwachtingen geconfronteerd zou worden, zou zij waarschijnlijk in huilen uitbarsten, heviger dan in het zwembad. En dan, als hij moeder en dochter eenmaal de deur uitgewerkt had, kon hij weer proberen een pauwenhoedster te verleiden, nu een andere. Hoe riepen de pauwenhoedsters een beeld van fantasie en zorgeloosheid op! Hij was indertijd zo blij
| |
| |
geweest met zijn idee. Zijn terraskamer was zo mooi. Nu was hij er uit verbannen, behalve om te ontbijten, lunchen, theedrinken, dineren en kletsen met de 2 generaties Deid, wat de hele dag in beslag kon nemen. Alleen zijn slaapkamer was privé. Paolo had niets meer. Geen terraskamer, geen Columbine, geen Bettina. Alleen maar het oude wijf. Hij begon melancholiek te worden, het wijf had hem alles ontroofd. Het was Paolo onmogelijk zichzelf te beletten sentimenteel te worden over de tijd vóór de huidige logeerpartij. Maar zijn sentimentaliteit bracht hem weer terug bij Bettina, Bettina gezien door het gaas van de tennisbaan. Bettina in het zwembad vóór het fatale gesprek. Er moest een andere Bettina zijn dan de met koortsachtige snelheid gemeenplaatsen uitstotende, een hunkerende en gewillige Bettina. Het wijf natuurlijk, het altijd aanwezige wijf had hier ook alle schuld. Uit angst voor haar verdedigde Bettina zo heftig de ingeprente stelregels en werd wanhopig als ze voelde dat die het niet uithielden. Hij moest vriendelijk tegen haar zijn. Tenslotte had zij zich nooit tegen zijn aanwezigheid verzet, zoals Columbine. Waarschijnlijk zou alles goed komen als hij Bettina buiten de invloedssfeer van haar moeder kon krijgen. Maar hoe moest hij dat doen? Het voor de hand liggende antwoord was: ‘Door met haar te trouwen’. Maar bij deze gedachte huiverde Paolo. Met Bettina, zoals zij nu dacht en sprak zou hij niet kunnen leven. Het moest gebeuren voor hij met haar trouwde, maar dat was moeilijk. En misschien was ze niet meer te veranderen. Paolo nam een besluit, wat hem op dit ogenblik zeer vastberaden leek: Hij zou met Bettina spreken en proberen uit te vinden wat er aan haar te ont- | |
| |
wikkelen was. Daar zou het van af hangen of hij met haar zou trouwen of niet. Hij noemde het bij zich zelf: Ik zal Bettina nog een kans geven.
Na dit besluit nam hij nog een besluit. Namelijk, dat hij niet aan het diner zou komen, en zou laten aankondigen dat hij zich niet goed voelde. De uitvoering van dit besluit kostte hem een moeilijk half uur, maar tenslotte belde hij toch de butler en gaf zijn boodschap. Voorzichtigheidshalve voegde hij er nog bij, dat hij ging slapen en dus ook na het diner niemand op ziekenbezoek wilde hebben.
Toen hij dit gedaan had, en er voldoende tijd was verlopen om daarin het diner te laten plaats vinden, zodat hij zich gevrijwaard wist van aanslagen op zijn vastberadenheid, voelde hij zich uitermate voldaan. Hij liet enige resten uit de keuken boven brengen en at met smaak. Daarna ging hij voor het raam zitten, overzag zijn park, en dacht aan vrijheid.
Boven de bomen begon zich een geslaagde zonsondergang af te tekenen. Enige kleine wolken in een overigens heldere hemel herinnerden Paolo aan eilanden. Paolo vroeg zich af wat er zo betoverend was aan eilanden. Waande men zich elke dag pas geboren uit de omringende zee? De moeder zee, de zeegodin, Aphrodite Aphrogeneia. Of voelde men zich alleen maar veilig voor andere mensen, dat was waarschijnlijker dan mythologische fantazieën. Toch moest er een verband zijn. Hij dacht niet verder, want de wolken waren nu zo gloeiend verlicht dat hij aan tropische eilanden moest denken.
O Tropische eilanden. Dolfijnen en vliegende vissen geleiden ons op de weg erheen. Honderden mijlen te- | |
| |
voren laten zij de reiziger niet vermoeid worden of zich vervelen.
O Tropische eilanden. Vruchten in gloeiende kleuren hangen al boven het dek van het schip, wanneer wij landen, niet aan een kade maar aan de rand van een bos.
O Tropische eilanden, waar alle werk gedaan wordt als een dans en waar alle spreken zingen is.
O Tropische eilanden. De zee is blij U te bereiken en omringt U met zijn vrolijke branding, waarin de mensen zich even thuis voelen als op het land.
O Tropische eilanden. Uw vrouwen zijn noch schoner, noch tot de liefde geneigder dan andere vrouwen. Maar haar donkere huid is als een zuster van de schors der bomen.
Paolo voelde dat deze potentiële ontboezemingen op een dood punt waren gekomen, maar zijn aangename stemming bleef. Hij nam zijn fluit, die hij lang verwaarloosd had en vatte het plan op enige tropische liederen te spelen. Hij vroeg zich af welke. Hij kende alleen ‘la paloma’ en vele recentere composities van twijfelachtige authenticiteit die hij buitendien niet vermocht te vertolken. Niettemin wilde hij juist het instrument aan de mond zetten, toen hij bedacht dat een zo hoorbare en onmiskenbaar van gezondheid getuigende demonstratie hem belangstelling van ongewenste zijde zou bezorgen en twijfel wekken aan zijn ziekte. Hij moest zijn kamer verlaten om te musiceren.
Paolo opende voorzichtig zijn deur. Op deze gang waren geen onwelkome personen. Zo snel als hij sluipen kon liep hij de trap af en luisterde beneden weer. Hij hoorde niets wat hem op zijn tocht kon hinderen,
| |
| |
maar wel een vrij duidelijk gesprek tussen de beide Deiden dat blijkbaar plaats vond in de terraskamer. Paolo voelde zich besprongen door een loodzware verplichting. Als hij dit gesprek ging afluisteren zou hij misschien veel meer van Bettina leren kennen en te weten komen hoe hij de moederlijke invloed moest bestrijden. Dit luisteren zou onwaardig en ongemanierd zijn en hij durfde niet. Maar mocht dat een bezwaar zijn, waar het levensgeluk van Bettina en hem zelf op het spel stond? Hij besloot van ja en sloop weg door de keuken, waar niemand zich over zijn gedrag verwonderde.
Maar toen hij buitenkwam, werd zijn gemoedsrust opnieuw belaagd. Als hij zich tussen de rozenstruiken onder het terras bevond, zou hij wellicht het gesprek kunnen horen, zonder vrees dat de deur zou opengaan en hij betrapt zou worden zoals dat in de gang gemakkelijk had kunnen gebeuren. Opnieuw voelde hij de verantwoordelijkheid voor Bettina's geluk en zag nu geen mogelijkheid zich daaraan te onttrekken. Terwijl hij over de grasrand naast het pad naar het terras liep, had hij het gevoel dat de tropische eilanden maar weinig terzake deden. Toen hij eindelijk tussen de rozenstruiken stond en zijn ademhaling voldoende tot rust gebracht had, hoorde hij inderdaad Bettina's stem die zei:
‘Maar nu heb ik meer steken bij het linkerarmsgat dan bij het rechtse!’ Waarop haar moeder bestraffend antwoordde: ‘je hebt ook maar in het wilde weg gebreid. Toen je opzette had je...’
Paolo liep opgelucht weg door de schemerdonkere parkpaden. Ze spraken over breien en er was dus geen
| |
| |
reden om te luisteren. De wetenschap, dat als de stekenstroom, na dit rotsig en bochtig deel van zijn bedding gepasseerd te zijn, weer rustig zou vloeien, de conversatie aan zijn oevers wel eens heel anders kon luiden, onderdrukte hij met succes. Hij wendde zijn aandacht weer naar de tropische eilanden.
Dit bracht hem op een prachtig plan. Waarom zou hij zijn tijd verknoeien met het aanhoren van een partijkiezen in huiselijk geharrewar als er tropische eilanden waren. Hij zou Bettina er mee heen nemen. Hij zou een jacht kopen en desnoods dit huis, dat hem hier geworteld hield, verkopen. Het leven zou een opeenvolging van eilanden worden. Tenminste, dat zou hij Bettina voorstellen en haar de genoegens daarvan enthousiast voor ogen stellen. Het was toch wel zeer onwaarschijnlijk dat zij daar niet op in zou gaan. Dan kon hij haar als het ware in alle eer en deugd ontvoeren en mevrouw Deid kan op het vanaf hun jacht langzaam verdwijnende strand staan en met haar parasol zwaaien. Als Bettina zich van deze zaligheden wilde afwenden, was zij onwaardig.
Paolo passeerde het zwembad en liep nog verder, want hij wilde zeker zijn, dat zijn exotische oefeningen niet tot de open deuren van de terraskamer zouden doordringen. Op een driehoekige plek gras, tussen bomen die nu geheel donker waren geworden, met een vaag stuk opalen hemel afgedekt, gaf hij een geïnspireerde doch moeizame vertolking van ‘la paloma’. Deze werd gevolgd door nog onregelmatiger fragmenten van biguines. Toen herhaalde hij ‘la paloma’ omdat deze melodie, ook voor hem zelf, nog het meest herkenbaar bleef. Maar ook dit liet hem tenslotte on- | |
| |
voldaan. Voor iemand die zich inspant om min of meer bucolische geluiden te maken in een bos, is het enige dat werkelijk bevredigt het door de struiken naderbij sluipen van de mogelijke partner voor het herdersuurtje. In dit geval bijvoorbeeld Columbine.
De volgende dag wist Paolo zijn plan nog precies. Maar het drong zich niet meer zo overtuigend aan hem op. De ondervinding van de laatste dagen had hem geleerd, dat het ter bekering tot de tropische eilandenheilsleer nodige onderhoud onder vier ogen met Bettina uiterst moeilijk tot een feit te maken was. Maar dat was niet het ergste. Het ergste was dat hij niet wist in welke bewoordingen hij zijn enthousiasme voor het zalig vertrekken zowel begrijpelijk als besmettelijk moest maken.
Hij was dus niet zeer ijverig in zijn streven Bettina alleen te vinden. Voor de buitenwereld gaf hij voor nog landerig te zijn na zijn misselijkheid van de vorige avond en het simuleren viel hem niet zwaar, want het was een warme en drukkende dag.
Hij was dan ook na de lunch de terrasdeuren uitgeslenterd, zonder enthousiasme, toen hij Bettina uit het raam zag kijken. Uit plichtsgevoel vroeg hij of zij soms naar beneden wilde komen en met hem wandelen. Tot zijn grote verbazing hoorde hij haar toestemmend antwoorden. Na enige tijd kwam ook zij het terras op en zei tegen hem op een vertrouwelijke toon die hij niet van haar kende:
‘Ik ben even naar moeder wezen kijken, ze ligt werkelijk zowat voor lijk in haar bed van de hitte.’
Zij liepen het park in en onder de eerste bomen sloeg
| |
| |
Paolo zijn arm om haar middel. Bettina droeg shorts en een daar nauwelijks op aansluitende blouse. Zij maakte geen bezwaar tegen een aanraking van zijn hand met haar gordel van huid. Zo liepen zij zwijgend verder totdat zij op de driehoek gras waren, waarop Paolo de vorige avond had staan fluitspelen.
De bomen vormden een ondoordringbare muur, maar de warmte daartussen was een blok hitte en licht. Paolo die voelde dat de pas gecreëerde symboliek van dit oord zijn woorden moest bevleugelen besloot hier te gaan zitten. Bettina verzette zich niet en al spoedig lagen zij naast elkaar, als neergedrukt door de hitte.
Paolo trok zijn overhemd uit en Bettina rolde haar blouse op tot onder haar borst. Ondanks alle gelegenheid tot physiek welbehagen voelde Paolo zich niet tevreden. De passiviteit die Bettina aan de dag legde, kon wel alles verbergen. Hij kon zelfs niet aan haar merken, of de tegenwoordige situatie haar behaagde of niet. En in deze bij uitstek tropische situatie moest hij toch wel spreken over de tropische eilanden.
Zijn eilanden waren ver. Hij kon al hun détails beschrijven, maar hij kon niet zeggen waarom al deze détails hem in verrukking brachten, laat staan dus die verrukking op iemand anders overbrengen. Alles wat hij bedacht klonk niet overtuigend. Wat hem vooral hinderde was de frequentie waarmee het woord ‘romantiek’ zich opdrong. Het was vast een goede brug tot andermans innerlijk, maar het vervalste zijn bedoelingen zeer.
Romantiek suggereerde een troebele warmte, een overvloed van emoties. Daaraan was, door de goede zorgen van mevrouw Deid, geen gebrek. Zijn tropische
| |
| |
eilanden waren eigenlijk van een ijskoude helderheid. En alle emoties die zij hem zouden moeten geven waren uitgezocht en juist gedoseerd. Het zo te willen was luiheid. De edele luiheid der logica.
Zijn overwegingen waren niet bemoedigend. Alles was abstract geworden. En er moest toch een manier bestaan om Bettina te interesseren voor het vertrek; het reinigende vertrek, het zich losrukken uit dit emotionele prikkeldraad. Maar zo kon hij ook niet beginnen, het kon zo gemakkelijk als een aanslag op mama worden geïnterpreteerd. Bovendien, als hij begon te klagen over emotionele troebelen, zou Bettina hem waarschijnlijk vragen wat hij bedoelde. Zij was misschien overtuigd dat alles, behalve wanneer Paolo zekere axioma's uit het oog verloor, in volmaakte rust was.
Hij herinnerde zich weer Bettina's vreemde gedrag toen hij haar riep. Hoe sacrosanct was mama vandaag? Misschien helemaal niet? Het was verwarrend.
Hij moest zich concentreren op Bettina zelf. Met haar had hij toch het meest te maken. Hij keek naar haar en zei niets. Toen omhelsde hij haar en zij kuste hem. Meer met de wens haar een reactie te ontlokken, waaruit misschien een gunstig gesprek kon ontstaan, dan met enig werkelijk verlangen begon hij een hand van beneden af onder haar blouse te schuiven. Daarvoor moest hij zich van haar een weinig verwijderen, omdat deze handeling met dubbelgevouwen armen, die bijna het hele gewicht van hen beiden moesten steunen, niet met profijt uitgevoerd kon worden. Het resultaat was anders dan hij verwachtte, want zodra hij een van Bettina's borsten geheel gevoeld had, ging zij rechtop zitten, en keek hem met een toegevende, maar toch
| |
| |
trotse glimlach aan. Deze uitdrukking ging schuil achter de blouse die zij over haar hoofd trok. Na het voorbij gaan daarvan was haar gezicht weer onbewogen. De glimlach werd met het kledingstuk achteloos in het gras gegooid.
Paolo's eerste gevoel was bewondering. Bettina was mooi zo. Hij omhelsde haar weer en voelde zich opgewonden worden. Zij kusten elkaar herhaaldelijk en bij elke kus meende Paolo een groter enthousiasme bij Bettina te voelen. Hij begon hetzelfde spel met haar short, waarbij hun omarming weer losser moest worden. Het ging nu niet zo gemakkelijk. Bettina was hier met twee lagen bekleed en werkte niet geheel mee. Zij hield haar kledingstukken soms vast en rolde soms zo heen en weer dat zij zijn handen tegen de grond drukte. Maar ze zei niets. Ook hij zei niets, met de oude vrees Bettina's vooroordelen te ruw aan te pakken en daardoor de huidige, verbazingwekkende toestand tot een abrupt einde te brengen. Toch kreeg hij het textiel om de moeilijke bocht van haar billen, maar toen hij de beide elastieke banden vlug langs haar dijen en kuiten naar beneden dacht te schuiven en al begon te bewonderen, sloeg zij haar onderbenen over elkaar en boog haar knieën krampachtig. Paolo voelde zich woedend worden. Hij zei nog niets en pakte haar ook niet hard aan, maar er zou niet veel nodig zijn om hem deze beheersing te laten verliezen.
Ten einde raad drukte hij haar weer tegen zich aan met zijn linkerhand en liet zijn rechterhand over het reeds veroverde terrein gaan. Toen deze enige minuten tussen haar dijen beklemd was geweest, kuste zij hem weer gewillig en ontspanden haar benen zich. Even
| |
| |
later kan hij ook de beide broekjes in het gras neerleggen.
Bettina was niet mooi, maar stevig en slank. Paolo bekeek met groeiende adoratie haar ongestoorde lichaam. Na het zien kwam weer het verlangen haar te voelen en omhelsde hij haar. Zij legde haar wang tegen zijn wang en mompelde over zijn schouder: ‘Zul je voorzichtig zijn?’ hetgeen wat voorbarig klonk.
Paolo gaf het een warm gevoel van verstandhouding. Hij rukte haastig zijn eigen broek af en terwijl hij nog bezig was die weg te schoppen, kuste hij haar weer. Zijn volgende bewegingen waren echter zacht en zorgzaam. Hij glimlachte naar haar terwijl hij haar knieën spreidde en voorzichtig op haar ging liggen. Daarna zag hij de moeilijke passages die hij zelf voelde, weerspiegeld in het vertrekken van haar gezicht en het bijten op haar lippen. Maar zij huilde of protesteerde niet en toen hij haar te vroeg, ook al door het voorzichtig zijn, verliet, glimlachte zij nog tegen hem.
Daarna lagen ze een tijd stil naast elkaar, soms kussend. Maar al spoedig voelde Paolo, dat in de warmte, zijn huid onaangenaam begon aan te voelen, hoewel hij tevreden was en vol tederheid voor Bettina. Hij verbrak het stilzwijgen en stelde voor te gaan zwemmen. Ze spraken even over de mogelijkheid zonder verdere voorbereidingen naar het zwembad te gaan. Maar Bettina voelde er niet veel voor en beiden waren bang voor ontdekking. Paolo vreesde die voornamelijk van mevrouw Deid. Bettina vreesde misschien het meest het personeel. Terwijl hij onaangenaam te moede, in zijn kleren, naar het huis terug liep, schoven alle dingen, die het laatste half uur op de achtergrond geraakt
| |
| |
waren, weer op hun plaats. Hij was bang mevrouw Deid te ontmoeten. Ze zou wel weer in haar irritante goede humeur zijn, maar dat maakte het voor hem toch niet gemakkelijker iets tegen haar te zeggen. Maar hij zag haar nergens, wat hem bevreemdde.
Met de badcostuums terug lopend, dacht hij weer aan Bettina. Er was aan haar toch niets veranderd, haar gewilligheid was alleen iets vervroegd. De huilbui in het zwembad was nog steeds de laatste phase in hun verstandhouding. Toen hij haar weer zag, zat zij op de rand van het bassin, met haar blouse en shorts aan. Zij liet haar voeten in het water hangen en neuriede. Ze scheen tevredener dan hij.
Het was niet moeilijk om bij de volgende maaltijden geen blikken van verstandhouding met Bettina te wisselen, want haar gedrag was in geen enkel opzicht veranderd. Ze keek even zedig als tevoren en scheen geen contact met Paolo te willen opnemen of hernieuwen. Het was natuurlijk vreemd als men geen resultaat van zijn daden zag, maar wel rustig. De rust werd nog vergroot door het rustige gedrag van mevrouw Deid. Maar het was aan Paolo niet besteed. Hij kon het gedrag van zijn nu daadwerkelijke schoonmoeder alleen maar als een dreiging zien en verwachtte dus een nieuwe aanslag op zich zelf. Reeds de volgende dag, nu eens niet terwijl hij op de divan lag en koffie uit de keuken boven liet brengen, maar terwijl hij in het park liep, kwam het in hem op wat er wel eens kon broeien.
Natuurlijk, de weerbarstige schoonzoon was gevangen en met het enige lokaas voor schoonzoons als men het geld tenminste uitschakelt. Bettina had haar maag- | |
| |
delijkheid op hoogst moederlijk bevel in de schaal geworpen. Nu zou, zodra hij zich maar enigszins van Bettina afwendde, een heftig vrouwelijk geweeklaag opstijgen, met een energiek commentaar daarbij van mevrouw Deid. Hij zou een onfatsoenlijk persoon zijn als hij welgefundeerd geweeklaag in de wind sloeg en mevrouw Deid zou hem wel vertellen waarop het geweeklaag gefundeerd was.
Maar gesteld dat hij het fatsoen minder begeerlijk zou vinden dan de vrijheid, en hij de doodsverachting zou hebben mevrouw Deid's woorden als lucht aan hem te laten voorbijgaan, waren er dan solide barricades op zijn weg?
Waarom was dan niet, ter meerdere dwang, een dramatische ontdekking geregisseerd, inplaats van een ongestoord herdersuurtje? Alles klopte niet goed, maar waarschijnlijk had mevrouw Deid daar haar goede redenen voor. Misschien was het ook allemaal niet waar, had Bettina uit zich zelf gehandeld (of liever niet gehandeld) om hem tot de gewenste routine terug te brengen. Of misschien alleen maar omdat zij het prettig vond. Maar waarom was zij dan nu zo ingetogen? Uit berouw? Of omdat het haar was tegengevallen?
Het werd weer dommelen op de divan, en koffie uit de keuken, benevens gastheerplichten bij de maaltijden, bij een partij tennis of een rijtoer. Paolo prees zich gelukkig dat er tenminste geen bezoek te ontvangen was.
Op een middag zwom Paolo alleen in zijn bassin rond, toen hij voetstappen en af en toe een harde tik op de tegels hoorde naderen. Hij keek op en zag tot zijn schrik mevrouw Deid aan de kant staan. Hij zwom ge- | |
| |
hoorzaam naar het naastbijzijnde trapje en greep zich vast. Nog voor hij omhoog kon klimmen sprak zij al.
‘Paolo, als ik op je deur tik en je moet mij opendoen en een stoel geven en al die poespas, dan vind ik dat vervelend omdat ik begrijp dat je je net voelt of je voor het gerecht moet komen. Daarom kom ik zo maar even gezellig met je praten.’
Paolo was naar boven geklommen en stond druipend voor haar, niet wetend wat te zeggen.
‘Ik heb best gemerkt’, ging mevrouw Deid verder, ‘dat je je de laatste dagen niet veel met Bettina bemoeid hebt. Dat is niet zo erg, dat gebeurt bij iedere verloving en komt wel weer in orde. Maar er is iets anders. Paolo je moet nu eens aan je toekomst gaan denken.’
‘Ja, mevrouw’, zei Paolo.
‘Ik heb dan gemerkt dat je je niet meer met dat meisje Columbine bemoeit. Hoe komt dat, hebben jullie ruzie gehad?’
Paolo voelde iets verrassends met zich gebeuren. Hij had altijd gevonden dat mevrouw Deid te ver ging. Haar aanwezigheid op de aardbodem was al ‘te ver’. Maar voor het eerst ging hij tegen haar in. En met veel energie.
‘Mevrouw ik hoop dat ik dit in privé heb afgedaan en dat U me niet nogeens de les behoeft te lezen. Met Columbine is alles uit en het lijkt me, dat dat niet meer dan behoorlijk tegenover Bettina is. Ik wens geen traditionele en feodale situaties met de beroemde melkmeisjes of hoe ze ook mogen heten. U meent misschien dat dat bij een ouderwets huwelijk nodig is, maar ik geloof er buiten te kunnen.’
| |
| |
Paolo merkte dat hij ridicule grote woorden gebruikte, maar wat gaf het. Zij zou nu ook wel een hoge toon aanslaan. Maar mevrouw Deid bleef vriendelijk kijken voor zover dat haar mogelijk was.
‘Ik geloof niet dat je me begrijpt, Paolo en dat kan misschien ook niet anders. Maar ik weet meer dan je denkt. Zal ik je eens een groot geheim vertellen! Ik doe het niet graag, maar ik geloof dat het in deze omstandigheden toch nodig is.’
Ze had haar hand op zijn arm gelegd, maar hij ging rechtop staan op een manier dat haar hand weer naar beneden gleed en hij zei:
‘U hoeft me niets te vertellen. Van nu af aan wil ik alleen eerlijk zijn tegenover Bettina, wat er ook van komt. Ik zal me aan geen geheimen meer storen.’
Het gezicht van mevrouw Deid was nu vlak bij het zijne.
‘Maar dat zou verschrikkelijk zijn, je weet toch wat daar het gevolg van is.’
Paolo voelde zich op het punt te gaan schreeuwen, maar hij zei nog tamelijk rustig:
‘Dat kan me niet schelen.’
‘Dan moet ik het je toch zeggen: Ik ben je moeder.’
Paolo was niet verbaasd, maar hij rende weg. Nu verdroeg hij niets meer. Hij rende. Hij dacht dat het wijf hem achterna zou lopen, zwaaiend met haar parasol, ver achterblijvend als hij over het grasveld liep, maar hem inhalend over het grind, waar hij met blote voeten voorzichtig moest lopen. Hij keek achterom en het was zo. Het wijf liep hard en ze riep: ‘Paolo, Paolo’. Wat zou ze hem nu willen vertellen. Waar- | |
| |
schijnlijk dat Bettina haar dochter niet was. Alsof hem dat iets kon schelen. Hij zou zich niet meer ‘verdenken’ zoals bij de notaris. Het wijf tot moeder krijgen, was het enige dat hij vreesde. Waarom riep ze niet: ‘Paolo mijn zoon’, dat was mooi theatraal. Ze dacht zeker dat hij overweldigd was door de indruk. Ik slik veel van U, maar niet dat U mijn moeder bent. Nee, dat zou ze niet roepen, ze mochten het in huis eens horen. Hij ging groot plezier krijgen in de jacht. Nu was er nog alleen een groot gazon tot aan het terras en een smal paadje, waar hij over heen kon springen, voor de trap. Op het terras keek hij nog even achterom en zag met voldoening dat mevrouw Deid werkelijk ver achter lag. Ze zou wel steken in haar zij hebben. Ha, ha. Maar de terrasdeuren waren dicht en konden alleen aan de binnenkant geopend worden. Even was Paolo wanhopig, maar bijna onmiddellijk zag hij boven de balustrade het raam van Bettina en Bettina's gezicht, dat verbaasd naar buiten keek. Hij sprong op de balustrade en greep de latten van de klimop met hetzelfde doel als deze plant. Hij voelde dat hij zijn voeten deerlijk verwondde aan spijkers, maar hij werkte zich omhoog met een snelheid die hij niet mogelijk had geacht. En met onverwachte kordaatheid greep Bettina hem, toen hij net onder het raam was, onder zijn armen en hielp hem over de vensterbank. Binnengekomen keek hij weer angstig om. Gelukkig kwam mevrouw Deid nog maar zeer langzaam vooruit. Bettina omhelsde hem heftig, hij was nog niet helemaal droog en
dat voelde vreemd aan. Haar kleren kleefden haast aan hem vast. En ze kuste hem nu hard. Hij maakte zich los en zei zacht maar snel:
| |
| |
‘Nee, Bettina, ik moet nu verder.’
‘Waarom?’
‘Ik moet weg.’ Hij begon nu al naar de deur te lopen.
‘Neem me mee’, zei Bettina smekend.
Paolo had geen tijd om verbaasd te zijn. Hij rende de gang over. Het was of hij in zijn kamer duizend armen kreeg, zo graaide hij alles bliksemsnel bijeen. Een broek, een overhemd, een jas, schoenen enz. Hij smeet dit alles in een kluwen uit zijn raam. Hoe moest hij er nu zelf uit? Een laken in repen scheuren duurde te lang. En hij durfde niet langs de trap, ook al ging hij door de keuken. In de gang zou hij, als het wijf binnenkwam, door haar worden tegengehouden.
Maar hij had een touw. Gek genoeg, hij had een touw. Een schommel die hij als kind had gehad, was gedemonteerd en lag sinds jaar en dag in zijn kast. Leve de irrationele en inconsequente opruimgeest van de gemiddelde mens! Hij greep de schommel, haakte de twee touwen los van het plankje en knoopte ze aan elkaar. Waar nu aan vast binden? In jongensboeken deed men dat aan een bed. Maar dit bed zou ongetwijfeld uit wandelen gaan als hij er aan hing. De verwarmings-radiator natuurlijk.
Hij hing buiten het raam en bedacht dat het toch wel vreemd was, zich zo uit zijn eigen huis te laten jagen. Daar was men nu ‘kasteelheer’ voor. Als een gevaarlijke vrouw zich als je moeder kwam aandienen, zouden middeleeuwse wallen of opgehaalde valbruggen hem effectief hebben kunnen beschermen. Maar aangezien dit huis niet gebouwd was op een belegering, was de vlucht hier de enige strategie.
| |
| |
Nu nog een voorzichtige sprong en de kasteelheer kon verdwijnen tussen de rhododendronstruiken. Vervelend die vochtige aarde, in de schaduw! Hij trok zijn zwembroekje uit, gebruikte het als handdoek en slingerde het toen tussen de struiken. Hij deed nu zijn schoenen aan. Met moeite kleedde hij zich zonder weer vuil te worden.
Hij waagde zich niet in de oprijlaan. Hij liep zorgvuldig door bos en struiken en klom over het hek. Maar toen was hij ook op de grote weg. Het gaf hem een gevoel van vrijheid, van lichtheid en ongebondenheid, zolang hij niet teveel nadacht over het doel van zijn vlucht. Voor de mensen die men op een weg ontmoet, hoeft men zich niet in acht te nemen, zij gaan voorbij. Langs wegen liggen verliefden met minder schaamte dan in parken.
Paolo raakte in een soort dolle vrolijkheid, terwijl hij met snelle pas voortliep. Hij had zin om op een eenvoudige melodie alle weggebruikers toe te zingen: ‘Ik heb incest gepleegd, ik heb incest gepleegd’. Maar waarom eigenlijk. Het was alleen maar om die lieden te choqueren. Incest was toch eigenlijk een vrij gewone zaak, als hij zijn eigen gevoelens als maatstaf nemen kon.
Zelfs het vrij zijn kan geen langdurig amusement opleveren. Paolo ging zijn toestand overwegen. Eerst kwam ergernis, dat hij zich practisch zijn eigen huis had laten uitzetten. Maar deze ergernis liet zich gemakkelijk wegdringen. Hoeveel aangenamer was het niet vrij te zijn dan ruzies te maken met het oogmerk mevrouw Deid het huis uit te werken inplaats van zichzelf. Dat zou werkelijk een Herculisch werk zijn ge- | |
| |
weest, vooral daar deze dame er zich blijkbaar niet voor schaamde zijn moeder te zijn en daaraan nog meer rechten zou willen ontlenen. Overwicht had ze al genoeg, dat kon niemand ontkennen.
Hij overwoog verder dat het wel fraai was te ontsnappen, maar hij moest het ook goed doen. Hij moest ver weg, en lopen was niet zeer effectief, vooral daar de wonden, die hij bij het klimop beklimmen had opgelopen, zich nu terdege deden voelen. Hij besloot dus zijn hand op te steken tegen de passerende auto's. Hij deed dit ook waarbij hij, om zijn verlegenheid te overwinnen, profijt wist te trekken van mevrouw Deid. Geen automobilist kon ooit zo formidabel zijn als het wijf. Na enig vrij joviaal uitgevallen duimzwaaien werd hij meegenomen en de volgende uren was zijn voornaamste zorg om zijn rollende gastheer aangenaam bezig te houden.
In de avond stond hij in een stad. Hij voelde zich vagebondaal, maar zelfs hier had het noodlot hem geholpen. Hij vond in zijn jaszak een opgerolde das, ongetwijfeld op een warme dag buitenshuis daar gestopt en vergeten. Verder zat in de jas enig geld, waarvoor hij iets ging eten. Hij bleef zo lang mogelijk zitten in een restaurant. Tegen donker liep hij weer op straat. Zijn avontuur begon steeds minder aangenaam te worden. Een zonsondergang in een vreemde stad is één van 's levens meest naargeestige schouwspelen. Paolo die zich, sinds hij een splinternieuwe moeder had gekregen, voelde als in een aangename en fiere droom, begon zich nu op de nachtmerrie over te schakelen. Hij telde zijn geld. Er was lang niet genoeg om een hotel van te
| |
| |
betalen. Het was wel zeker dat als morgenochtend de kantoren opengingen, hij van zijn bank voldoende geld kon halen, maar er zijn omstandigheden, waarin het doorkomen van een nacht bijzonder zwaar is. Paolo liep tot hij zich intens miserabel voelde en toen dacht hij aan de klassieke parkbank. Hij zocht en vond een park.
Het was nu geheel donker, maar de banken waren practisch allemaal bezet met vrijende paren. Inwendig vloekend zwierf Paolo rond. Deze lieden zochten de duisternis en de afzondering evenzeer als hij. Toen hij eindelijk na een uur, op een geschikte plaats een vrije - inplaats van een vrijbank - vond, waren zijn ogen aan het donker gewend en kon hij het onvrolijke meubel zien. Het noodde ongeveer evenveel tot rusten als het skelet van een giraffe tot rijden. Toch strekte hij er zich op uit, de nacht was nog warm.
Hij lag met zijn handen onder zijn hoofd en keek naar de sterren. Daar lag nu Paolo Spuibeljaat, eigenaar van een groot en comfortabel huis. Het was toch wel idioot. Hij had ook alles verkeerd gedaan, kon niet eens oude wijven buiten de deur houden. Hij overdacht de hele scène van deze middag. De vrolijke vlucht kwam hem wel duur te staan.
Hij had natuurlijk uit moeten varen tegen het wijf, dat haar plan om haar dochter aan hem uit te huwen hem tot incest dreef. Hier had hij zich wel geweld aan moeten doen want wat kon hem deze incest schelen. Men zou kunnen zeggen dat zijn voorvaderen hun trekken thuis kregen. Zij hadden met hun vernuftige testamenten het incest willen weren en ziehier, door hun wijze regelingen werd het uitermate bevorderd. Ha, ha.
| |
| |
Maar een andere herinnering verdrong die aan mevrouw Deid. Terwijl hij voor haar vluchtte en zijn handen en voeten met latten en spijkers in aanraking bracht, zodat men aan een kruisiging had kunnen denken (er zat nu bloed in zijn sokken) had Bettina hem binnengesleept en omhelsd. Ja, niet om hem weer te laten gaan, ze had zelfs gezegd: ‘Neem me mee’. Ze had blijkbaar ook genoeg van het wijf, haar moeder, of misschien haar moeder niet, alles was mogelijk. En hij had haar in de steek gelaten. Hij had zich dwaasheden van tropische eilanden in het hoofd gehaald, had haar willen bewegen met hem mee te gaan en toen zij dat klaarblijkelijk wilde, (tropische eilanden buiten beschouwing gelaten), had hij de kans voorbij laten gaan. Hij verdiende erger dan hij leed. Maar misschien dacht zij alleen maar dat hij wilde gaan wandelen of een boodschap doen en dat hij alleen haar kamer binnengeklommen was om te laten zien wat een stoer persoon hij was. Om indruk op haar te maken. En dat zou dan gelukt zijn. Maar in zo'n geval vroeg men toch niet op zo gepassioneerde wijze ‘neem me mee’.
Als hij zijn handen onder zijn hoofd legde gingen zij slapen. Als hij zijn hoofd direct op het hout legde, was het zo pijnlijk, dat het onwaarschijnlijk leek, dat de bank geheel onbeweeglijk was. Hij begon de eis een stoer persoon te zijn, meer en meer onredelijk te vinden. Zijn sympathie met Bettina werd steeds geringer.
De nacht werd kouder dan hij mogelijk geacht had na zulk een warme dag. Ook kon de politie komen en hem opsluiten wegens landloperij. Opsluiten? Natuurlijk was een cel comfortabeler dan een park. Hij zou zich nu naar de politie begeven.
| |
| |
Hij stond op en liep het park uit. Hij was doodmoe. Nu een politiebureau zoeken. Een dergelijke nuttige instelling was echter nergens te vinden. Wel hotels, waar men in het volle licht, binnen gastvrij geopende deuren, nachtportiers zag tronen, achter glimmende bureaux. Gesteld dat hij naar binnen ging. Misschien vroegen zij hem in de morgen pas te betalen. Ze zouden hem vreemd aankijken, hij zag er vast slecht uit. Een vermoeide en bebloede vagebond. Maar misschien zou ter elfder ure de naam Spuibeljaat iets kunnen doen. Wat had men aan een naam als men die niet eens ten nutte kon maken? De vonk van hoop liet zich niet doden en even later stond hij bevend voor een nachtportier. De man toonde geen bepaalde gemoedsbeweging en op de klok die boven zijn hoofd hing zag Paolo dat het veel vroeger was dan hij gedacht had. Elk ogenblik verwachtte Paolo dat hij om geld zou vragen, maar toen hij aan een piccolo werd toevertrouwd om de kamer gewezen te worden, was dat nog niet gebeurd. Dit was Paolo's meest triomphantelijke moment op deze dag. Hij gaf de nachtportier met wat hij meende dat een laatdunkend gebaar was, een fooi en zorgde dat hij nog een geldstuk over hield voor de piccolo. Op de kamer voelde hij met veel dankbaarheid een echt bed en zonder moeite viel hij in slaap.
Toen hij de volgende ochtend vrij laat wakker geworden was, kwam hij al spoedig tot de overtuiging, dat de moeilijkheden nog geenszins overwonnen waren. Hij moest het hotel uit om naar de bank te komen. Zou de portier dat tolereren? Een waardig schrijden door de vestibule leek de beste oplossing. Maar dan was er nog het ontbijt. En was de man die zonder ontbijt de straat
| |
| |
opliep niet verdachter dan hij, die zich tegoed deed aan eieren met gebakken spek en zich vele malen koffie liet inschenken? Op de gang en trap oefende Paolo zich in het waardig schrijden en at daarna het oncomfortabelste ontbijt van zijn leven. Maar toen hij van zijn tafel opstond en spitsroeden begon te lopen (hoeveel geuniformeerden waren er niet tussen hem en de straat) scheen inderdaad de langzaamheid van zijn bewegingen door iedereen als zelfbewuste kalmte te worden opgevat. Tenminste niemand belette hem de deur uit te gaan.
En toen hij op de bank een ware veldslag om geld moest leveren, daar hij noch chequeboek noch identiteitsbewijs bij zich had, bleef hij de gehele tijd kalm. Deze vijand streed met open vizier of misschien loket, recht tegenover hem, en was met verbaal geweld te verslaan. Na deze belangrijke overwinning ging hij een paar nieuwe sokken kopen.
Paolo bezocht musea en bioscopen en maakte vervelende wandelingen. Toen hij dit vijf dagen gedaan had werd de verveling hem te machtig en nam hij een trein terug. In de middag kwam hij in het dorp aan en zorgde dat hij in de schemering aan de ingang van zijn park stond. Hij nam niet de oprijlaan maar liep tussen de struiken. Steeds voor een verdekte opstelling zorgend bekeek hij het huis van alle kanten. Er was alleen licht aan in de keuken, dat was een goed voorteken. Hij sloop naar de keukendeur en keek toen eerst even door het raam. Daar zaten de dienstboden koffie te drinken alsof er niets aan de hand was.
Paolo klopte en toen hem opengedaan werd, fluisterde hij, nog voor hij iemand groette:
| |
| |
‘Zijn ze weg?’
Wij schreven reeds eerder, dat Paolo in de keuken niemand verbaasde. En ook nu had hij weer reden tot dankbaarheid. Er werd op kalme toon: ‘Ja’ gezegd.
‘Gelukkig’, zei Paolo en plofte neer op een keukenstoel.
‘Hebben jullie nog een kop koffie voor me?’
Het was een huiselijk welkomstfeest.
Een stralende zon scheen de terraskamer binnen. Poalo lag op zijn divan en speelde op zijn fluit. Hij voelde zich uitstekend. Nu was het huis tenminste weer van hem. In dartele overmoed drukte hij op zijn speciale bel. En na tien minuten hoorde hij al het bekende geschuifel en getrippel in de gang. Stralend van verwachting keek hij naar de deur, waardoor ze naar binnen zouden komen. Voor het eerst voelde hij geen zenuwachtige spanning of angst. En zoals van ouds trok de hele parade weer langs. Paolo zocht de ogen van Columbine, maar ze liep met afgewend gezicht langs hem heen en verdween.
Dit was alles. Paolo's goede humeur was op slag weg. Kon hij, nu hij baas in huis was, niets anders laten gebeuren dan het houden van deze onzinnige en nutteloze optocht?
Was het wel nutteloos? Een plotselinge opwelling bewoog Paolo ertoe tussen zijn divan en de muur te kijken, waar nooit een pauw kwam. Het was er niet bijzonder stoffig. Waarschijnlijk besteedden de schoonmaaksters, als hij er niet was, extra zorg aan deze kamer, vooral als de pauwen in de rui waren. Enfin, dat zou voorbij zijn, want de pauwenparade zou niet
| |
| |
meer herhaald worden. Als men iets fin-de-siècle, feodaals, of hoe ook genaamd wou doen, dan moest het grootser. En vooral moest het langer duren, zodat Columbine niet de gelegenheid had om hem niet aan te kijken.
Paolo had Purperponem, de majordomo order gegeven dat de volgende dag, als het weer zich daar tenminste voor leende, alle pauwenhoedsters zich bij het zwembad zouden moeten bevinden, en wel naakt. Hij wist niet goed wat hij ging doen, maar wel wat hem voor ogen zweefde. Een ‘orgie’ tegen een achtergrond van ruineuze zuilen. Het idee was niet erg origineel. Maar hij was trots dat hij zoiets durfde bevelen. Maar even later bedacht hij, dat als hij geen majordomo had, hij niemand iets zou durven bevelen. En deze laatste onmiskenbaar redelijke overweging behield de overhand, waardoor zijn stemming zakte. Maar het bevel was nu eenmaal gegeven. Zijn vrienden in de keuken gaf hij een dag vrij, hij wilde geen extra getuigen.
Op de bewuste morgen, die inderdaad een zeer warme dag aankondigde, voelde hij zich zeer bezwaard. Wat moest men doen om aan naakt gekrioel zonder meer enig leven te geven. Want hij begreep, dat verlegenheid en niet uitgelaten vrolijkheid de ‘party-spirit’ zou zijn. Het enige middel was drank. Hij zou een klein regiment flessen naar het zwembad laten brengen. Maar nee, hij moest het zelf doen, want het personeel had vrij.
Paolo daalde af naar de wijnkelder. De flessen waren glibberig en zwaar. Hij zou vele keren moeten lopen, naar het zwembad en terug. Paolo ging naar het
| |
| |
schuurtje en haalde een kruiwagen, die hij zo dicht mogelijk bij de kelderdeur parkeerde. In enige gangen vulde hij die met flessen, die hij veilig voor het breken tussen oude zakken stouwde. Toen ging hij op weg, probeerde de wagen zo min mogelijk te laten schudden. De humor van de situatie was onweerstaanbaar. Een kruiwagen vol wijn, en dan vanmiddag al die wijn in de brandende zon. Een wijnpuritein zou er prompt grijze haren van krijgen. Par acquit de conscience stelde hij de flessen nog zo koel mogelijk op tussen de struiken.
Hij maakte voor zich zelf een lunch klaar en at in de keuken. Daarna ging hij in een ligstoel bij het zwembad zitten. Hij wachtte uren, totdat zelfs de spanning verdween en alleen de knorrigheid overbleef. Alles ging precies zoals hij had kunnen verwachten. Om aan een opdracht als deze gevolg te geven moest men enig gevoel voor humor hebben. En wat had hij voor macht over deze meisjes. Hij kon zelfs nergens mee dreigen. Hij was geen Romeins keizer, verondersteld dat deze mensen ooit enige gelijkenis hadden vertoond met de fantasieën van Victoriaanse romanciers en van hotelhouders aan de riviera.
Hij zat half te soezen, warm en met dichte ogen, maar weinig idyllisch te moede toen hij voetstappen op de tegels hoorde. Zijn ogen gingen open en het plotselinge binnendringende zonlicht maakte alles zo vaag dat hij inderdaad een naakt meisje voor zich meende te zien. Maar het was niet zo, het was Columbine in een tweedelig badpak, rose met groene figuurtjes. Wel, dit was beter dan niets. Hij stond op en glimlachte en ze glimlachte wat terug. Hij wist niet wat hij zeggen moest en zei:
| |
| |
‘Dag Columbine, kom je hier zwemmen?’
Dit was natuurlijk verkeerd, net te doen of hij van niets wist.
‘Ik kan niet zwemmen meneer.’
Dan moet je het gauw leren. En je hebt een charmant badpak.
‘Dat heeft meneer Purperponem me gegeven.’
‘Purperponem?’, vroeg Paolo, verbaasd door deze nieuwe ontwikkeling. ‘Waarom heeft hij dat gedaan?’
Nu keek het meisje verbaasd. ‘Meneer Purperponem zei dat het mode was om zwembadfeestjes te geven en dat U me daarom zo wou zien.’
De consequentie van dit betoog ontging Paolo enigszins, maar hij was verstomd door de Purperponemse eruditie. Toch wou hij Columbine nu niet verder ondervragen, het was te zeer in strijd met de geest van de voorgenomen middag.
Hij begon ook de gedachtengang van Purperponem wel enigszins te begrijpen. Hij had de opdracht niet aan de meisjes durven overbrengen. Maar aangezien waarschijnlijk wel onder het personeel gefluisterd werd, dat Columbine een zekere verstandhouding had met hem, Paolo, had hij wèl iets tegen haar durven zeggen zij het dan met verzachting van de voorwaarden. Zo was ook zijn Majordomo, dat onschatbaar bolwerk tegen de buitenwereld hem ontvallen. Maar een raadsel bleef waarom Purperponem zelf cadeautjes was gaan uitdelen, zij het waarschijnlijk op zijn, Paolo's kosten. Zakelijke overwegingen waren echter de laatste, nu moest hij zich met Columbine bemoeien wat moeilijk genoeg was.
Met enige moeite kreeg hij haar in een ligstoel, waar zij eerst op een punt probeerde te zitten, wat gelukkig
| |
| |
nauwelijks mogelijk is. Dan was er de drang tot conversatie, die een kwelling bleef. Met wijn durfde hij, nu Columbine alleen was, niet aan te komen, het leek een te goedkope verleidingstruc. Na enig zwijgen dook het idee in hem op, dat hij Columbine kon voorstellen haar te leren zwemmen. Hij stelde het voor en zij giechelde. Paolo zei nog iets en voor hij het wist was hij midden in een serieuze preek over de gevaren van het niet zwemmen kunnen. Verschrikt hield hij op. Maar tot zijn verbazing was deze toon de juiste geweest. Columbine verklaarde zich bereid tot een te-waterlating.
Hij ging vóór haar het water in en zag haar van beneden af huiverend het trapje afdalen. Af en toe stond ze stil en zei ‘Nee’. Paolo liet zien hoe gemakkelijk hij kon staan. Centimetersgewijs bereikte ze tenslotte de bodem. Paolo verwonderde zich hoezeer affectatie hier natuurlijk was. Het zou hem allang vermoeid hebben. Columbine stond in het water te wankelen alsof er een sterke stroom was die haar elk ogenblik mee kon slepen, maar ook weer niet zonder te giechelen. Maar toen hij haar onder haar armen pakte om haar vaster te laten staan, werd zij ernstig en verzocht hem het onderricht in de edele kunst een aanvang te laten nemen. Dit was hard werken. Hij demonstreerde bewegingen en daarna deed hij pogingen om haar horizontaal in het water te houden. Elk ogenblik verwachtte hij dat dit onbeholpen worstelen om zou slaan in een dartel waterspel. Maar steeds bleef alles hetzelfde, het leek of de tijd stilstond. En na meer dan een uur werk was ook het drogen in de zon een serieuze aangelegenheid, die door geen speelse intenties gestoord kon wor- | |
| |
den. Paolo werd innerlijk ziedend nerveus, maar er gebeurde niets.
Later op de middag meende hij weer een idee te krijgen. Hij verzocht haar met hem mee te gaan naar het huis, om samen een maaltijd te prepareren. Hierin stemde zij onmiddellijk toe, enigszins tot Paolo's schrik want hij vermoedde dat zij dit als een gewone opdracht in dienstverhouding beschouwde.
In het huis viel dit echter mee. Hij zag kans haar het meeste werk uit handen te nemen. Hij maakte zelfs een gastheersgebaar door haar het hele huis te laten zien, wat hem eerder verveelde dan haar. En zelfs bewoog hij haar toen het later werd een broek en een overhemd van hem zelf aan te trekken. Het ontnam aan haar uiterlijk alle dienstmeisjesachtigheid.
Het leek allemaal op vertrouwelijkheid toen ze samen aten, in de terraskamer, hoewel Paolo liever in de keuken gezeten had. Daarna zaten ze op het terras. Het scheen Paolo haast onmogelijk dat er nu geen toenadering zou zijn, maar het was toch zo. Het was alsof er alleen een paar woorden nodig waren, maar hij wist niet welke.
Het avonduur was nog vroeg toen ze zei dat ze naar huis ging en de broek en het overhemd begon uit te trekken. Paolo verzocht haar die aan te houden. Maar ze zei, dat de andere meisjes haar uit zouden lachen. Toen hij haar een kamerjas aanbood weigerde zij met een soort kinderachtige trots met iets thuis te komen dat niet van haar was. Paolo protesteerde dat zij voor de tocht naar huis wel bijzonder dun gekleed was. Maar ze zei, dat dat niet gaf, omdat zij het park goed kende. Hier was toch een zekere pastorale eenvoud, maar het
| |
| |
bracht hen niet nader. Hij liep een eind met haar mee, naar de hoek van het park waar de oude stal stond. Deze werd niet gebruikt, maar de vroegere koetsierswoning was de slaapgelegenheid van de pauwenhoedsters, die 's avonds niet naar het ouderlijk huis terug gingen.
Toen zij halverwege waren, verzocht Columbine hem terug te gaan, weer vanwege het oordeel van de andere meisjes. Paolo protesteerde, maar zelfs opvattingen inzake hoffelijkheid bleken tussen hen fundamenteel te verschillen.
Hij ging niet terug naar huis, maar bleef staan alsof hij haar nakeek. Zij verdween onmiddellijk tussen de bomen in het donker. Maar geen minuut later hoorde hij een ondefinieerbaar, maar beslist ongewoon geluid, en haast onmiddellijk daarna een onmiskenbaar vrouwelijke kreet. Hij liep er naar toe en hoorde nog meer. Boze uitroepen. Op een open plek tussen de struiken, ontdekte hij in het vage licht een vreemd tafereel. Columbine werd blijkbaar aangevallen door een vrij vierkante man, die bij nadere beschouwing Purperponem bleek te zijn. Het was niet moeilijk te zien dat hij probeerde zijn onverwachte gift van deze morgen met geweld terug te nemen, en, zeer onredelijk, nog betaling ervoor ook. Paolo meende plotseling te begrijpen dat zijn huidige gedrag en de gift uit dezelfde intentie voortkwamen. Hij wierf haar met giften, maar wel iets te haastig. De bovenste helft van het geschenk was practisch heroverd, maar de benedenste niet. ‘Dat gaat ook niet zo gemakkelijk’, dacht Paolo, aan Bettina denkend. Maar ondanks deze verplaatsing in Purperponems gemoedstoestand gevoelde hij toch geen sympathie voor
| |
| |
het alles ontwrichtende gedrag van zijn steun en toeverlaat. Hij stapte naar voren en riep: ‘Ben je bedonderd, Purperponem? Je bent ontslagen.’ Purperponem liet Columbine los, keerde zijn hoofd om en keek een paar seconden lang Paolo dom aan. Toen kwam hij in beweging en zei met een schorre stem, blijkbaar onbewust dat hij bijna aan een woordspeling toe was: ‘Als ik dan ontslagen ben, zal ik zo'n gek als jij op z'n donder slaan.’ En met heilige verontwaardiging alsof hij een zeer achterstallige schuld aan de mensheid ging aflossen, viel hij Paolo aan. Paolo voelde zich niet bang, hij gaf Purperponem enige harde slagen op welgekozen plaatsen, kreeg er zelf ook enige. Hij merkte op een onverwacht onpartijdige manier, dat hij toch zou verliezen, omdat Purperponem sterker was. Maar er kwam hulp, Columbine, die hij geheel vergeten was, greep Purperponem bij zijn haar en trok energiek, hij klauwde naar achteren en van dat ogenblik maakte Paolo op zeer onsportieve wijze gebruik door zijn vuist zeer hard op de neus van zijn tegenstander te plaatsen. Deze vocht nog even door, maar al spoedig werd het zijn-naam-eer-aan-doen een te absorberende bezigheid. Met zijn zakdoek tegen zijn neus verdween hij mompelend tussen de struiken. Paolo wendde zich tot Columbine. Hij verwachtte eigenlijk dat ze zou huilen, maar ze keek alsof zij juist een niet oninteressant maar alledaags werk achter de rug had. Ze had haar handen op haar schouders, zodat haar ellebogen voor haar borst naar beneden wezen, maar stond er rechtop bij.
Zonder van houding te veranderen en zonder iets te zeggen, liet ze zich tot aan de deur door Paolo escorteren. Voor de deur zei ze, aarzelend: ‘Dank U wel
| |
| |
meneer’, en liep naar binnen voor Paolo een antwoord wist. Hij liep langzaam terug in de richting van zijn huis. Zijn eerste overweging was ontevredenheid, maar toen hij de recente gebeurtenissen ging overwegen, vulden die zijn bewustzijn geheel. Zou Purperponem nog op hem loeren? Hij had nu geen bondgenoot meer. Hij brak met moeite een dikke tak van een boom wat in de nachtelijke stilte een enorm lawaai maakte. Hij liep even verder met zijn wapen en voelde zich al gauw eindeloos belachelijk.
Woedend gooide hij de tak weg en keerde zich om. De dag kon zo niet eindigen. Voorzichtig probeerde hij de deur naast de lege stal. Tot zijn verbazing was die open. Domme meiden! Hij sloop de trap op, niets hinderde hem. Boven stond hij in een donker portaal. Hij wist niet welke kant hij op moest. Hij kneep zijn ogen dicht, met het voornemen ze even dicht te houden en dan weer open te doen in de hoop meer te onderscheiden. Maar terwijl hij stilstond meende hij een geritsel en gesnuif te horen. Hij deed zijn ogen open en een stap vooruit, toen er iets zachts hem een harde, verdovende slag over zijn gehele hoofd tegelijk gaf. Hij sprong weer achteruit en meende nu ook vaag witte gestalten om zich heen te zien. Ongetwijfeld werd hij bestookt met kussens. Van achter kreeg hij een harde slag, blijkbaar met een dubbelgevouwen deken. Hij greep om zich heen en voelde af en toe een flanelachtige stof, waarschijnlijk van een nachthemd, met daaronder al dan niet herkenbare lichaamsdelen. Zijn tegenstanders hadden een onmiskenbaar voordeel van terreinkennis en zij sloegen maar door. Het eerst onderdrukte gegiechel werd steeds openlijker en Paolo begon
| |
| |
ondanks de doezeligheid en woede die de slagen bij hem veroorzaakten een vermoeden te krijgen dat dit wel eens meer op een orgie kon gaan lijken dan alles wat hij voor deze middag van plan was geweest. Maar toen hield ineens het gegiechel op. Tussen twee klappen hoorde hij fluisteren: ‘Neen, geen stok’. De klappen hielden op, en hij wilde juist ten einde raad iets gaan zeggen, toen ineens Columbine hardop zei: ‘Maar dat is Purperponem niet, dat is meneer Paolo.’ Er klonk een gedempt en meerstemmig oooooh.
Toen begon het gegiechel weer en ook de aanval. Maar er werd minder enthousiast geslagen. Men hield meer de kussens en dekens voor zich als schilden en duwde. Het ging met meer respect maar minder uitgelatenheid, waarschijnlijk was Purperponem niet zo onbemind bij iedereen. Er viel ook veel minder te grijpen. Daarom pakte Paolo nu een van de op hem toegeworpen kussens en wilde een stap achteruit doen om het de aanvalster uit de hand te rukken. Maar een van de voeten die hij achteruit neer wilde zetten vond geen vloer. Hij greep om zich heen en voelde een balustrade. Anders was hij achterover van de trap geslagen. Maar terwijl hij die op zijn zij afgleed voelde hij zijn bekken en ellebogen zeer mishandeld worden.
Boven riep men weer ‘óóóóh’, nu luid en blijkbaar verschrikt. Paolo kwam met een schok beneden en strompelde verdwaasd naar buiten. Toen hij weer wat bij kwam zag hij Columbine de deur uitkomen. Met grote ogen keek zij hem aan.
Even stonden zij stil. Toen omhelsde Paolo haar. Zijn eerste opwelling was om met zijn hoofd tegen haar schouder te gaan huilen, maar hij bedacht zich bijtijds
| |
| |
en kuste haar op haar mond. Zij sloeg haar armen om hem heen en hij voelde de weerstand uit haar weg ebben. Toen maakte hij zijn mond van de hare los en zei:
‘Kom mee naar huis.’
Alle weerstand kwam onmiddellijk terug en zij vocht even. Met een kus was alles weer voorbij. Hij begon haar te liefkozen over haar rug. Zij protesteerde niet. Hij gooide haar op de grond, steeds kussend. Hij lichtte haar nachthemd op. Zij liet het even toe, maar toen hij boven haar knieën kwam begon ze weer te vechten. En tegelijkertijd kwam er een stem van binnen.
‘Columbine, wat is er?’
Hij trok haar snel overeind en even waren zij nog vereend in een haastige kus. Toen kwam het andere meisje naar buiten en Columbine zei met een effen stem: ‘Zeg, weet je dat je een blauw oog hebt?’
‘Dat geeft niet’, zei Paolo. ‘Welterusten Columbine.’ ‘Dag’, zei Columbine zacht. Toen ging ze met het andere meisje naar binnen.
Pas halverwege het park merkte hij op dat ze hem voor het eerst spontaan getutoyeerd had.
Paolo was de volgende morgen enigszins stijf in zijn bewegingen. Hij zat vol blauwe plekken en zijn scheerspiegel verried, dat hij inderdaad een spectaculair blauw oog had. Dit waren echter niet de voornaamste zijner overwegingen. Hij voelde zich voornamelijk moe en rebels. Het leek of hij door jaren van onaangename sleur was gegaan. Mevrouw Deid, Bettina, het trieste verblijf in de stad, Columbine en daarvóór de teleurstelling van het eens zo welkome pauwenhoedstersplan.
| |
| |
Het was een chroniek van lafheden, mislukkingen en blamages. Hij kon alleen maar voor alles weglopen. Hij had niet de energie om iets anders te doen, behalve als het hem opgedrongen werd. Kon hij er zich zelfs wel op beroepen Purperponem verslagen te hebben? Hij had er hulp bij gehad. En daarna was hij, door een horde meisjes, zelf zeer beslissend verslagen.
Terwijl hij zijn nederlagen overdacht, kwam even de gedachte bij hem op, dat hij bij Columbine toch nog een triomph gevierd had. Zij had gekust, ‘je’ gezegd en wie weet wat er gebeurd was als de andere meisjes er niet waren geweest. Maar onmiddellijk stond het hem weer zeer duidelijk voor ogen, dat deze overwinning, ook al ging die tot het uiterste, hem niets kon geven. Hij kon hier rustig in de feodale klei wegzakken, met een meisje dat zelfs niets kon zeggen. Hij was wel lui, maar niet zo lui. De verovering van Columbine zou een vernederende sleur zijn, geheel in de lijn van die waarvoor hij wou vluchten.
Vluchten was het enige. Hij zou vertrekken, en nu voor goed. Niets lette hem, behalve de intense moeilijkheid het besluit te nemen. Toen hij werkelijk een koffer greep leek het hem oneindig begeerlijk nog jaren op zijn divan te liggen en koffie uit de keuken te laten komen, de ondergaande zon langs zijn horizondeel in trage dagenmaat heen en weer te zien dansen en de bomen of als bezems of als kool te zien.
Een paar uren later kwam Paolo toch met zeer zware koffers de voordeur uit. Hij had niet het hart uit het dorp de ouderwetse landauer te laten komen, die sinds zijn prille jeugd voor hem het officiele instrument van vertrek en intocht was geweest. Het zou een roerend af- | |
| |
scheid van het personeel tengevolge hebben gehad en daar was zijn juist verworven vastberadenheid nog niet tegen opgewassen.
Terwijl hij langzaam door het park liep kreeg hij het aan alle vertrekkende reizigers bekende gevoel iets vergeten te hebben. Maar in tegenstelling tot de geldende regel, wist hij ook wat hij vergeten was. Het was dan ook een ongewoon verzuim. Tussen de struiken stond een voorraad wijn. Eerst wilde hij zijn koffers neerzetten om enig bergingswerk te verrichten. Maar hij zag er van af. Men stelle zich voor, dat een landloper, de landheer zegenend in zijn, des landlopers, dronkenschap, de flessen gevonden had en ze uitgedronken. Met landlopers had hij veel sympathie. Was hij niet op het punt er zelf een te worden?
Maar er was nog een mooier mogelijkheid. Hij herinnerde zich in een tijdschrift een artikel gelezen te hebben, volgens hetwelk egels glas aten. Hij stelde zich voor hoe het zou zijn als egels door deze flessen heen knaagden. Een bacchanaal van egels in zijn park bij maanlicht. Dat zou hij de wereld graag schenken.
Paolo nam de trein naar een havenstad. Daar was het een kwestie van geld, overal heen te reizen, zelfs naar tropische eilanden. Maar die lokten niet, de pogingen die men daartoe deed met affiches in reisbureaux deden zelfs niet eraan denken. Wat hem geboden werd, waren hutten, al dan niet met badkamer. Hoewel Paolo comfort niet versmaadde, gaf het hem een zware last van zekerheid. Waar hij ook heenreisde, hij zou zich niet kunnen verbazen. Op al zijn tropische eilanden zouden kantoren staan, als die waar men hem
| |
| |
over glanzende toonbanken brochures aanreikte. De schepen die men uitzond, zouden op dezelfde manier elders weer opgevangen worden.
Geen werelddelen, zelfs geen eilanden waren nog te ontdekken. Overal waar men kwam wist men dat er mensen zouden zijn, en dat er geen skiapoden waren. Men kan Afrika niet meer intrekken met toch nog het vermoeden dat uit een afgrond tussen de bergen Krofi en Nofi de beide Nijlen noord- en zuidwaarts stromen.
Paolo staakte zijn toch al zo langzame wandeling langs een eindeloze ruw geplaveide weg, met aan de ene kant huizen en aan de andere kant spoorrails en roestige ijzeren staven in vreemde kronkels, blijkbaar daar neergelegd om mensen als Paolo, die natuurlijk aan deze kant liep, hun schenen gevoelig te laten stoten. Nergens kon men meer heen. Driehonderd jaar lang al haast niet meer. En nergens hadden ontdekkers of hun nakomelingen rijken gesticht, met heersers, die nooit gehoorde titels droegen, en de natievlag 43 kleuren had. Dat was toch het minste wat men had mogen verwachten.
Die ontdekkers, wat hadden die gedacht? Hun karvelen waren alledaags genoeg toen zij vertrokken uit hun Spaanse havens. En op welke eilanden zij ook geland waren, de planken van hun rompen hadden niet de kleuren van de regenboog gekregen. Nooit waren er onverwacht twijgen met bloesems aan de masten gegroeid, die ze tot nog onbekende bomen gemaakt hadden! Neen, men arriveerde met hout en mensenvlees verrot. Wat wilden deze lieden ook anders? Ze wilden zich niet verbazen, ze wilden alleen alles eender maken. Het kruis planten zoals men later beeldwerken
| |
| |
plaatste ter aanbeveling van kauwgum of Coca-Cola. Waarom waren ze niet allen eerder verrot, goed ascetisch en verdienstelijk verrot?
Deze gedachten waren geschikt om Paolo naar huis en land te doen terugkeren. Maar daarvoor was zijn afkeer toch te groot, en vooral zijn angst voor explicaties van Mevrouw Deid, die het nog steeds wel goed menen zou. Nee, voor er weer land begon, al zou dat dan ook net zo zijn als dit land, was er tenminste eerst wat zee.
Paolo was tevreden dat het schip dat hem langs de meeste eilanden voerde, klein was, al zeilde het niet. Dat laatste zou trouwens bij slecht weer oncomfortabel zijn.
Hij at aan de tafel van de kapitein, met de eerste stuurman en de eerste machinist, wier gesprekken hem spoedig dégoûteerden. Hij keek naar de zee, die ook niet vertrouwd werd. Soms toonde zij hem een vliegende vis of een springende dolfijn, maar ze hield dat maar even vol.
Paolo zag tropische eilanden. Er waren negers: zeer verarmde adel. Hij zag er ook blanken, zo dégoûtant als hij niet wist dat mogelijk was.
Vermoeid en verveeld liep hij tenslotte langs de straten van een nieuw Corinthe. Veel exaltatie wordt hier de zeevaarder beloofd, weinig gegeven. Paolo behield alleen de herinnering aan Jukeboxes, monumenten, die als zij hun giftige fondantkleurige lichtstralen van de daken mochten uitzenden, bewonderenwaardig zouden zijn, maar die nu in kleine, niet eens donkere lokalen kwijnden en muziek moesten maken.
Ook wij voelen ons bedrukt, dat Paolo geen landen
| |
| |
kan ontdekken. Het remt onze vrijheid in het beschrijven. Nu zullen wij alles vaag moeten houden, fouten maken en volksgroepen beledigen.
Paolo Spuibeljaat voer een tweede oceaan binnen. Hij zou landen in een stad en dan? In oude reisbeschrijvingen gaat dat gemakkelijk. Men arriveert en dan staat er: ‘Il se lia intimément avec le comte (marquis, baron, duc) de X...’ Vaak is er ook een hof. De reiziger begeeft zich onmiddellijk naar de koning en even later staat er ‘Il fût de tous ses plaisirs’. Paolo had een sterk vermoeden dat hij het moeilijker zou hebben.
Paolo liep de wrakke houten steiger af, in de richting van de stad, die maar één blok huizen diep tegen de bergen scheen te staan. Hij bereikte de boulevard en keek om naar de zee. Die had zich plotseling geheel teruggetrokken en vormde een horizon, niet bevaarbaarder dan een décor. Ze trok zich ook terug uit de gedachten van Paolo. Het beetje water dat hij zag, was maar een klein deel van het water dat hij bevaren had. Maar het was overal eender, onpersoonlijk als de tijd. Hier, in deze straat kon iedere steen een vriend of een vijand zijn. Huizen vestigden er de aandacht op dat hij niet wist wat er binnen de muren gebeurde, en zelfs de bergen keken neer op hem als reuzinnen die hem als minnaar of als slachtoffer wilde hebben al naar hun grillen en zijn gedrag.
Hij sloeg een zijstraat in, de zee had haar plicht gedaan en kon verdwijnen. Toch waren de straten ook niet veel betekenend. Er liepen mensen zoals men ze overal zag. Er zaten bedelaars zoals Paolo ze nog nooit gezien had, maar daarom niet interessant.
Paolo had het gevoel dat hij een telefooncel binnen
| |
| |
kon gaan en de landauer uit het dorp bestellen. Deze zou om de hoek komen, hij zou instappen en om de volgende hoek zou hij het vertrouwde stationsplein zien. Na een kwartier zou hij thuis zijn. Zo groot was de nutteloosheid van reizen.
Hij liep door, verder dan hij dacht dat mogelijk was. Achter de stad waren zelfs nog enige heuvels waarop aardkleurige hutten stonden.
Paolo keek er naar. Woonden hier negers, woonden hier inboorlingen? Zouden er dadelijk kinderen komen staan staren? Hield men er kippen, honden of varkens? Hij ergerde zich aan zichzelf. Kon hij dan werkelijk geen intelligenter vragen bedenken? Deze houding tussen verblufdheid en verveeldheid in werd onhoudbaar. Hij had nog nooit een landschap als dit gezien en hij had niet het gevoel dat hij iets nieuws zag.
Terwijl Paolo aldus trachtte zijn eigen interesse te wekken, om daardoor enige voldoening te hebben van het feit, dat hij niet thuis was, hoorde hij geluiden. Hij keek en zag een lijkkoets aankomen, getrokken door twee muilezels. Het wagentje piepte en knarste en leek niet op een lijkkoets, maar was er onmiskenbaar één. Op de wiebelende kist lagen echter geen kransen, maar serpentines en andere gekleurde stukken papier. Af en toe woei er een af en werd zonder meer vertrapt door de zwijgende bruine mensen die er achter aan liepen.
Hier waren blijkbaar inboorlingen niet bezig met dieren houden of staren, maar met ritueel. Dit mocht geluk heten. Paolo was niet geboeid maar toen de kleine stoet voorbij was liep hij er achter aan.
Bijna een half uur liep hij. Hij keek nergens naar en hoorde niets, alleen als de koetsier iets tegen de muil- | |
| |
ezels riep. Nooit hard of boos, iedereen begreep immers hoe hij moest lopen. Toen stond iedereen stil, ook Paolo. Een graf of een begraafplaats was nergens te bespeuren. Alleen hadden de mensen zich omgekeerd. Paolo en niet de lijkkoets was het centrum van de belangstelling. In een halve cirkel om hem heen stonden ze te staren, niet vriendelijk, niet nieuwsgierig en uit niets bleek ook enige vijandigheid. Toch werkte de toestand beklemmend. Juist ging hij zich afvragen of hij om van deze lieden een reactie te krijgen, even hard zou moeten werken als bij Bettina, toen naast hem een glanzende auto stopte. Een man stapte eruit en liep regelrecht op Paolo toe, die zich tot zijn verbazing hoorde toegesproken met: ‘Meneer, wat doet U hier bij de Indianen, dat is toch niets voor u.’
Paolo keek de man versufd aan en toen weer naar de begrafenisstoet. In dit ogenblik hadden de Indianen zich weer omgekeerd. De lijkkoets zette zich weer in beweging en de stoet liep langzaam door alsof er niets gebeurd was.
‘U is hier blijkbaar vreemd, meneer, anders zou U zich nooit met de Indianen bemoeid hebben.’
‘Ja, meneer,’ zei Paolo.
‘Ja meneer, dat dacht ik al, men moet in dit land allerlei dingen leren als men er pas komt. Laat mij U niet beledigen, meneer, door U de indruk te geven dat ik veronderstel dat U zich niet onder alle omstandigheden zoudt weten te gedragen zoals een heer past. Integendeel, de dingen die men zich hier moet aanwennen zijn betreurenswaardig om te weten, als men steeds alleen met zijns gelijke heeft geleefd. Komt U soms uit Europa, meneer?’
| |
| |
‘Ja, meneer’, zei Paolo.
‘Ah dat verklaart alles, meneer. Het is me een genoegen U te ontmoeten, meneer. Doet U mij de eer in mijn auto te stappen, dan zal ik U naar de stad rijden.’
Paolo stapte in. Deze man scheen te denken een missie te hebben, het redden van Europeanen uit de handen van de Indianen. Waarom niet? Purperponem had blijkbaar de missie gekken te slaan, alleen had hij zijn kruistocht uitgesteld zolang hij geld aan de gek verdiende. Toch had Paolo het gevoel dat deze man, die hem op het ogenblik comfort bezorgde, hem onaangenamer was dan Purperponem.
Zijn gastheer reed met grote snelheid zodat zij in een paar minuten weer in het centrum van de stad waren.
Daar stopte de auto voor een café en de onbekende nodigde Paolo uit iets met hem te gaan drinken. Paolo stemde toe omdat hij toch niets te doen had.
In het café vond eindelijk het voorstellen plaats. De man die zich blijkbaar Paolo's redder achtte, was Don Porcellio Scaber. Hij reed juist van zijn hacienda naar de stad toen hij Paolo vond. Don Porcellio gaf een beschrijving van zijn hacienda met lange optelsommen over koeien en varkens, zodat het Paolo toescheen alsof hij weer op de lagere school was. Daarna herhaalde hij weer, dat men zich niet moest inlaten met de Indianen, al werd er geen enkele keer gesuggereerd waarom.
Paolo verheugde zich over de zwartheid van de koffie die hij kreeg. Die zou een keukenrevolutie tengevolge hebben als hij thuis kwam. Zou hij wel ooit teruggaan? Waarschijnlijk wel. Hij deed hier niet veel dat verschilde van wat hij thuis deed. Hij liet zich de les
| |
| |
lezen door een praatziek en vrij onaangenaam persoon, dat was iets heel gewoons voor hem. Maar waarom liet hij Don Porcellio Scaber doorpraten? Hij kon hem toch onderbreken, een excuus verzinnen om weg te gaan, of domweg zeggen dat hij weg wilde!
Hij hoefde bij zich zelf niet lang te zoeken naar een reden. Hij was bang voor de ledigheid. Hij had in dit land geen enkel vooruitzicht. Dit dwaas observeren was beter dan nietsdoen. Don Porcellio behoorde tot een vreemde, maar waarschijnlijk niet gevaarlijke diersoort.
De oratie ging nu over van Indianen op Europeanen.
‘U bent dus Europeaan. Wel, wel! Ik ben nog nooit in Europa geweest en dat vind ik jammer. Eens zal ik er toch heen gaan. Het doet me altijd een groot plezier mensen uit Europa te ontmoeten. Mijn familie komt ook uit Europa. Uit Spanje zoals U misschien al begrepen heeft. Ach ja, het is lang geleden, dat de Scabers in Spanje gewoond hebben, maar we voeren nog het oude familiewapen.’
Een vinger met zegelring werd onder Paolo's neus geduwd.
‘Het is hier te klein om het te zien, maar de wapenspreuk is: “Amor y Pestilencia”. Een heel bijzondere spreuk zoals U wel merkt. En zo typisch voor...’
Bij deze laatste woorden werd Paolo, die inderdaad verrast was geweest bij het citeren van de wapenspreuk, door een bang voorgevoel bevangen. Zou hij dan ook hier de tirade moeten aanhoren, die hij al zo vaak gehoord had? Over de Spaanse volksaard, waarin het lieflijke en het gruwelijke zo dicht bijeenlagen etc. De tirade kwam en de overgeërfde inside-information was volkomen gelijkluidend aan de zwijmelingen van
| |
| |
de cultuurbelusten uit andere landen. Bovendien was Don Porcellio veel langer van stof dan de meeste journalisten. Toen het onderwerp geheel uitgeput was, hoorde Paolo hoe vroegere generaties Scabers de Moren bestreden hadden. En nog onverwacht eindigde Porcellio met de verzuchting:
‘Ja we zijn nu wel verwekelijkt, maar wat wilt U. No son moros los indios.’
Hij keek even verslagen voor zich uit, maar scheen zich toen te bedenken, dat hij zijn geslacht schande aandeed. Dus veerde hij plotseling op en keek zo bloeddorstig, dat men wel denken moest, dat als deze kwade spanjaardenbedervende indianen Moren waren geweest men geregeld Don Porcellio zou kunnen aantreffen, geharnast rijdend aan het hoofd van zijn keurbende, zijn zwaard zwaaiend en de echo werk gevend met ‘Amor y Pestilencia’.
Aangezien de held werkelijk even scheen uitgepraat, waagde Paolo het zijnerzijds een kop koffie aan te bieden. Don Porcellio protesteerde maar scheen niet beledigd. Paolo hield dus even aan en kreeg zijn zin. Hij voelde zich echter niet in staat nog meer tot de conversatie bij te dragen. Daaraan bleek ook spoedig geen behoefte, want Don Porcellio begon te vertellen hoe hij vaak, als hij 's avonds op de voorgalerij van zijn hacienda zat, kon denken aan een verlangen naar Europa. Maar hij was een man met grote verantwoordelijkheid. Hij moest werken en geld verdienen, zorgen voor de toekomst. Hij kon toch maar zo niet naar Europa gaan en zijn kinderen onverzorgd achterlaten.
‘Want, Don Paolo, ik ben een man met kinderen.’
Don Porcellio greep in zijn binnenzak. Daaruit kwam
| |
| |
een portefeuille, die weer een foto opleverde. Deze laatste werd Paolo voorgelegd, die de beeltenis van een zwartharig meisje zag.
‘Dit is mijn dochter Complicacion.’
Een tweede greep in de portefeuille bracht ter bewondering van Paolo een blond meisje.
‘Mijn dochter Excepcion.’
Paolo keek vrij lang naar de foto's, wat Don Porcellio misschien als sprakeloze bewondering kon opvatten. In werkelijkheid wist hij alleen maar niet wat hij zeggen moest. Hij voelde zich net eender als wanneer hem baby's getoond werden. Aan deze meisjes nu, was werkelijk niets bijzonders te zien en de foto's waren slecht. Hij gaf ze maar weer met enige woorden van dank aan Don Porcellio terug. Deze werd daarna zeer gehaast, zei dat het hem onbeschrijflijk speet, zijn vriend Don Paolo te moeten achterlaten, maar dringende, zeer dringende zaken riepen hem elders. Maar welhaast elke avond na 10 uur was hij in dit café. Ongetwijfeld zou het Don Paolo zwaar vallen in deze stad contact te krijgen met de juiste mensen. Maar hij, Don Porcellio nam op zich te zorgen, dat Paolo een gevierde figuur werd. Ook zou hij hem alles laten zien wat het land te genieten bood. De wonderdadige gemummificeerde zesde vinger van de linkerhand van de heilige Ahenobarba in de kathedraal te Enflaquecimiento en de gemummificeerde wonderdadige zesde vinger van de rechterhand van de heilige Ahenobarba in de kerk van Estercoladura en het poloveld.
Na deze schitterende beloften werd Paolo in het café alleen gelaten. Hij bestelde nog een kop zwarte koffie en dacht over de toestand na. Veel veranderd was er
| |
| |
niet. Op zijn enthousiasme over de koffie zou hij geen uur meer kunnen teren. Maar hij was nu een gewenste echtgenoot voor Complicacion of Excepcion Scaber. Voor de oudste, zo ging dat. Hij vermoedde dat Complicacion de oudste was. Het moest wel zo zijn, hij was een ‘eligible young man’ omdat hij uit Europa kwam. Hij zou beladen worden met de hacienda koeien en varkens opdat dan Don Porcellio de Eiffeltoren en de Folies Bergère kon gaan aanschouwen. Misschien kon hij de hacienda afwentelen op de andere schoonzoon die misschien beter van landelijke zaken op de hoogte was.
Paolo was door zijn hypothese eerder geamuseerd dan verschrikt. Zolang hij ten huize van de Scabers, waar hij niet uitgenodigd was en misschien nooit zou worden, tegen de dochters de gewenste distantie betrachtte en dezen ook niet te toeschietelijk waren, wat hem onwaarschijnlijk leek, kon hij moeilijk in staat van verloving gesteld worden. Hij zou dus maar profiteren van het feit dat zich iemand met hem wilde bemoeien in dit land. Maar vooral niet teveel gebruik ervan maken, daarvoor was Don Porcellio toch veel te praatziek.
De volgende morgen keek Paolo verlangend naar de bergen. Hij moest uit deze stad weggaan en de bergen intrekken, luisteren naar de pansfluiten, die naar men zei de Indianen bespeelden. Maar hij stelde deze overwegingen ruw terzijde. Wat een gezanik! Alweer zich losrukken en vertrekken. Het feit dat hij hier was, was het gevolg van het zelfde vurig gewenste vertrek, van een soort van weddenschap met zich zelf, die hij nooit had gedacht te winnen. Hij had zichzelf overwonnen,
| |
| |
dat was het. En nu zat hij hier. Hij moest de gevolgen daarvan ondergaan. Het zou ronduit lafheid zijn om nu te vluchten in nieuwe overwinningen.
Hij liep de stad in en zocht een boekwinkel. Hij kocht enige voortbrengselen van de locale literatuur waar hij uit betrouwbare bron wel eens wat goeds van vernomen had en bracht de middag in zijn hotel met lezen door. Zijn walging steeg. Zoveel sentimentaliteit, zoveel braafheid, zoveel reine doch aantrekkelijke maagden en zoveel opwinding op de verkeerde momenten. Hij had de schrijfsels uit het raam gegooid als hij niet zo zeker was geweest dat ook dat hem niet geamuseerd zou hebben.
Die avond ging hij naar een bioscoop en zag een film die hij overal elders ook had kunnen zien. Daarna ging hij een café binnen. Een klein en donker café, geen groot en glinsterend zoals dat waar Don Porcellio hem naar meegetroond had. Daarbinnen kraakte alles. Mannen zaten aan tafeltjes, dronken bier en aten pinda's. De schillen lieten zij op de grond vallen, waar al een dikke laag was, die kraakte als men er over liep. Het geluid deed Paolo jeugdtaferelen zien. Ook kon hij speculeren hoelang men hier nog in dit tempo pinda's zou moeten eten tot de vloer het plafond bereikt had. Maar de mannen aan de tafels letten niet op hem en het glas bier werd hem op norse wijze voorgezet. Paolo voelde zich in dit café eenzamer dan ooit.
Nog een dag waarin hij niets wist te doen, gaf hem de overtuiging dat niets nadeliger voor de mens was dan een zelfoverwinning. Zo is het niet te verwonderen dat hij zich die avond in het grote café bevond na zich geweld aangedaan te hebben om niet zo vroeg te komen
| |
| |
dat Don Porcellio er nog niet zou zijn. Hij vond deze nu inderdaad aanwezig, maar niet alleen. Hij had een jonge man met veel knopen aan zijn pak en een luide stem bij zich. Zelfs Don Porcellio scheen minder uitbundig toen hij aan Paolo voorstelde zijn goede vriend Don Trismegisto Treitschke. Ook een Europeaan van afkomst, voegde hij erbij, van een grote natie, die ook het land waar zij zich nu bevonden groot zou maken. De verklaringen waren overbodig voor Paolo. Hij voelde zich al onbehaaglijk onder de tegelijk starre en rusteloze blik van Don Trismegisto en alleen de beleefdheid tegenover Don Porcellio Scaber belette hem het café acuut te verlaten. Hij nam zich voor dat te doen wanneer er door wie dan ook panegyrieken zouden loskomen over de voorouders van Treitschke. Maar dat gebeurde niet. Don Trismegisto sprak bijna geheel in getallen met cijfers van minstens 3 nullen en noemde af en toe graanoogsten, rubberoogsten, coca-oogsten en de regering. En veel namen, allemaal van mensen, die de superioriteit van hem, Treitschke, door schade en schande hadden moeten leren inzien. Porcellio Scaber kreeg geen gelegenheid iets te zeggen, alleen om af en toe nederig iets te beamen. Hij scheen zijn meester gevonden te hebben. En dat deed hem juist stijgen in de achting van Paolo. Don Porcellio was een opschepper en een bavard, maar had zich jegens hem niet dan vriendelijk gedragen. Hij had blijkbaar vreemde theorieën over Indianen, maar Paolo wist niet welke, aangezien hij er niets dan vage uitlatingen over gehoord had. Het was niet onwaarschijnlijk dat Porcellio Scaber nooit een vlieg, dus zeker geen Indiaan kwaad gedaan had.
Don Trismegisto was niet tevreden met de gang van
| |
| |
zaken in het algemeen, bleek wel uit zijn woorden, maar er kwam geen regelrechte aanval, voor Don Porcellio het waagde te zeggen, dat dit land nu nog niet veel was, maar misschien in de toekomst groot zou zijn, niet wat Europa was, maar toch...
Don Porcellio's rhetoriek liet hem blijkbaar in de steek en Treitschke maakte daar ook onmiddellijk gebruik van door het woord te hernemen.
‘En hoe zouden jullie groot willen worden, jullie wekelingen. Jullie liggen op je toekomst als op een sofa inplaats eraan te bouwen. Harde mannen hebben jullie nodig. Jullie zijn allemaal halve Indianen. Indianen zijn lui en week en daarom gevaarlijk. Waarom zijn de landen van Noord-Amerika, die jonger zijn, jullie voorbijgestreefd? Omdat ze de Indianen uitgeroeid hebben, stelselmatig uitgeroeid. Vruchtbare landstreken hebben ze in woestijnen veranderd, omdat ze door Indianen bevloeid en bebouwd waren. Millioenen heeft het gekost om daar weer een grasspriet te laten groeien. Zo moesten jullie eigenlijk ook die gekke terrassen tegen de bergen, waar hier alles op groeit, met dynamiet opblazen en op de kale rotsen opnieuw beginnen. Die terrassen zijn door Indianen aangelegd en het is geen manier om landbouw te bedrijven.’
Don Porcellio waagde het tussenbeide te komen:
‘Wij spanjaarden wensen onze tegenstanders groot. Wat wilt U, no son moros los Indios.’
Paolo voelde zich vertederd. Met al zijn militaire intenties was Scaber een verdediger der Indianen. Hij was haast gelukkig dat hij hem ontmoet had.
Treitschke oreerde door zonder naar Dan Porcellio te kijken.
| |
| |
‘De Spanjaarden die hier wonen zijn verwekelijkt en gedegenereerd. Wat hun voorouders ook geweest zijn, nu zijn ze halve Indianen.’
Paolo keek naar Dan Porcellio, hoe deze dit opnam, maar zijn gezicht bleef onbewogen, hoewel niet vrolijk, maar dat was hij de hele avond niet geweest.
‘Het zijn zwervers, verwaande en kale zwervers. Kijk hier in de straten. Ze lopen er met zijden dassen en vouwen in hun broek, terwijl ze geen huis hebben om in te wonen. Ze slapen in kippenhokken en overdag rijden ze in een open Amerikaanse auto, om zich te laten zien. Kale rakkers, ze hebben geen basis in hun leven.’
Paolo keek om zich heen, naar de vele mannen die het café bevolkten. Sommigen waren goed gekleed en sommigen schenen zich elegance ten doel gesteld te hebben. Maar de meesten zagen eruit als iedereen. Hoe zouden deze lieden passen in Treitschke's betoog als dat tenminste waarheid bevatte. De gewonen hadden misschien gewone huizen. Maar de eleganten en kwasieleganten, zouden die s' nachts verdwijnen als clochards? Paolo dacht deze toestand systematisch uit. Hijzelf had een groot huis, een basis in het leven, zoals gezegd was. Hij liep langs de straten met minder allure dan het paard van de schillenboer. Hij had meestal geen levenslust en energie om zich veel allure te geven. Maar van velen van deze lieden hier en, nu kwam het hem voor de geest, van velen die hij op straat gezien had, was het air volmaakt. Hoe kon men dat hebben als men niet iedere nacht comfortabel sliep, als men nergens heen kon gaan, als men klaar was met zich zelf te vertonen? Hij kreeg grote bewondering voor deze lie- | |
| |
den. Zo de wereld uit te dagen, zo zich zelf te zijn, zonder een enkele ruggesteun. En hij zelf had alle ruggesteun die een mens zich maar wensen kon. Familie, geld en een groot huis. Maar hij vertoonde zich op straat als een huismuis die van kelder naar kelder schiet. Paolo besloot dat deze mensen fierder en sterker waren dan die welke hij tot nu toe gewend was, en vooral zeer superieur boven die ellendige Don Trismegisto. Maar ongetwijfeld had dit soort alles te zeggen over de toekomst van dit land. Ze zouden de superbe flâneurs hun zelfbewustzijn ontnemen en angstig naar steun laten zoeken. Dan zouden ze gaan werken en was er weer gauw een industriemoeras meer op de wereld.
Paolo kapte met enige bezorgdheid de te wereldwijde vertakkingen van zijn overpeinzingen af en hield zich bij zijn cafétafel. Tenslotte had hij zijn gegevens alleen maar van deze suspecte Treitschke. Maar als het waar was, wat zou men niet kunnen denken van Don Porcellio. Misschien had hij ook als enig verblijf een auto, misschien geleend, en dit café. Maar waar borg hij dan zijn dochters? Een oude gedachte kwam weer even bij hem terug. Misshien was Don Porcellio wel een subtiel en voorzichtig souteneur die deze foto's met zakelijk oogmerk vertoonde. Maar hij weigerde dit te geloven. Hij zag Porcellio Scaber als een rechtschapen man, zeker wel enigszins fanfaronneus, maar voornamelijk een slachtoffer, althans een toekomstig slachtoffer van de talrijke Treitschke's.
Wat deden de Treitschke's met hun voornamen, als ze het vertikten ernaar te leven. Hij was blij dat hij lang genoeg gezeten had om met fatsoen weg te kunnen gaan. Don Porcellio zei in zijn ontroerde afscheidsgroet meer
| |
| |
dan hij in een hele avond gezegd had. Don Trismegisto sloeg zijn hakken niet tegen elkaar, toen hij groette en Paolo was geneigd om dit bij deze man als een onbeleefdheid te beschouwen.
De volgende morgen kleedde Paolo zich met veel meer zorg dan hij gewend was. Hij nam zijn hoed en bracht die in fatsoen met evenveel zorg als men een papieren bootje vouwt. Op het moment dat hij veel mensen op straat zag liep hij zijn hotel uit en ging door de stad flaneren. Hij begreep dat hij vooral niemand moest imiteren, maar een eigen stijl van zwier en fierheid betrachten. Maar hij wist wel dat hij liep als op een deftige receptie. Dit hield hij vrij lang vol, daarna ging hij kaarsrecht in een café zitten met hetzelfde gezicht als waarmee hij liep. Hij verveelde zich gruwelijk, maar hij had het volkomen irrationele gevoel dat als hij dit maar lang genoeg volhield er misschien plotseling een mysterieus contact tot stand zou komen tussen de bewoners van dit land en hem. De volgende morgen kwam er een fraaie kaart, die hem uitnodigde over een week in avondcostuum op een soirée te komen ten huize van Don Porcellio Scaber.
Paolo moest lachen. Het was net of zijn comedie van gisteren het gewenste resultaat had gehad. In ieder geval bespaarde het hem de moeite er mee door te gaan, al moest hij misschien na de bewuste soirée opnieuw beginnen.
De dagen tot aan deze avond vielen hem vrij zwaar, dus was het met grote opluchting dat Paolo Spuibeljaat eindelijk zijn rok kon aantrekken en zich op weg begeven. Hij had nog even getwijfeld tussen dit plechtig gewaad en een witte smoking, maar achtte het in ieder
| |
| |
geval veilig er niet uit te zien als een Amerikaans tourist.
Bij de deur voelde hij zich direct gerustgesteld. Want er stond een lakei. Onmiskenbaar een Indiaan. Hij had brede schouders en een enorme borstkas, terwijl zijn korte benen zeer merkwaardig leken in een kniebroek met zijden kousen. Hij droeg verder een gegalonneerde rok. Zonder enige emotie, ook die van serviliteit, vroeg de man hem zijn naam.
‘Nu zullen we wat horen’, dacht Paolo, maar tot zijn verrassing riep de man bijna accentvrij: ‘El señor Spuibeljaat’.
‘Indianenaccent’, dacht Paolo. ‘Natuurlijk naief om alleen maar Spaans te verwachten.’
Binnen stond Porcellio Scaber, tussen zijn twee dochters, die allebei boven hem uitstaken. Paolo had hem bijna altijd zittend gezien en zag nu voor het eerst hoe klein deze man eigenlijk was. Hij behoefde voor hem dus niet bevreesd te zijn.
Deze dingen overdacht hij voor hij de dochters nader bekeek.
Hij werd aan hen voorgesteld. Eerst aan Complicacion, toen aan Excepcion. Ze keken hem allebei aan. Hun gezichten waren niet lelijk, maar nietszeggend. En onmiddellijk na het voorstellen sloegen zij hun ogen neer. Dit verschijnsel, want het voltrok zich zo onpersoonlijk dat hij het alleen een verschijnsel kon noemen, fascineerde hem. Hij had het nooit eerder gezien. Ze hadden allebei lange wimpers, maar die van Excepcion zag men bijna niet omdat ze blond waren.
Hij bleef in de buurt en keek het meest in de richting van de meisjes. Hij sprak met niemand. Even later werd
| |
| |
hij zich bewust, dat hij nu deel uitmaakte van een groep onberispelijk geklede jongelieden, die allen hetzelfde deden. ‘We staan hier als bedelaars aan de deur van een rijke’, dacht Paolo, ‘van een goed legendarische gulle rijke. Maar niets wijst op enige gulheid van deze meisjes, zelfs niet met hun blikken. Al deze kerels om mij heen moeten wel ondervinding hebben van dit soort staande recepties. Ik vraag mij af of er nog variaties en vaardigheden in bestaan.’
Er werden meer mensen aangekondigd. De jongemannen onder hen voegden zich bij de groep van Paolo. Er gebeurde niets, de situatie ging Paolo spoedig vervelen. Toen riep de lakei bij de deur:
‘El señor y la señora Zoeivelkanoewiep.’
Don Porcellio liet zich achterover zakken tot hij buiten de lijn van de ruggen van zijn dochters was, draaide zijn hoofd in de richting van Paolo en zei verheugd:
‘Mijnheer Spuibeljaat, daar is een landgenoot.’
Paolo dankte hem en vroeg zich af of er van hem verwacht werd de twee personen die binnenkwamen met wapperende rokspanden tegemoet te snellen en aan zijn hart te drukken. Hij deed niets, omdat landgenoten ook maar mensen zijn. De beide echtgenoten die nu voor het Scaberfront traden, hadden wel een aangenaam uiterlijk. Wat dat betreft, had hij geen bezwaar met ze te praten.
Ze kwamen direct op hem toe, blijkbaar gedirigeerd door Don Porcellio. Ze heetten Zuivelcnuyp.
Paolo kon niet nalaten te vragen: ‘Don Porcellio heeft U waarschijnlijk al mijn nationaliteit verteld.’
‘Ja’, zei de heer Zuivelcnuyp, ‘we kunnen hem haast niet teleurstellen.’
| |
| |
‘Dat gaat immers al niet meer, want we spreken toch al samen?’
‘Ik geloof dat jullie zaniken’, zei Mevrouw Zuivelcnuyp, terwijl ze geen van beiden aankeek.
Paolo was even verrast, maar dacht onmiddellijk: ze heeft gelijk en het is ook de enige weg om dit gesprek te beëindigen of in goede banen te leiden. Hij zei:
‘Inderdaad, mevrouw, we zijn door onze gastheer aan elkaar gekoppeld en we voelen ons in deze mariage de raison niet op ons gemak.’
‘Onze gastheer zou de stem van het bloed willen laten spreken’, zei de heer Zuivelcnuyp, ‘maar die spreekt niet. Het had onszelf eigenlijk moeten aankondigen bij de ingang, maar het roept met een onbloedig accent.’
‘Dat hoefde niet’, zei Paolo, ‘die lakei heeft mijn naam accentvrij uitgesproken.’
‘Werkelijk’, zei Zuivelcnuyp. ‘Dat komt van al dat adapteren. Ik spreek bij alle gelegenheden mijn naam maar Spaans uit. Dat moet onmiddellijk gecorrigeerd worden. Kom mee, Dybrechje.’
Zonder haast verwijderde het echtpaar Zuivelcnuyp zich. Niemand nam er notitie van, behalve Don Porcellio, die met opengesperde ogen van tussen zijn dochters tevoorschijn kwam, naar Paolo liep en vroeg:
‘Qué pasa, qué pasa?’
‘No sé’, zei Paolo.
Ze zagen Zuivelcnuyp aan de ingang even met de lakei praten en toen verdwijnen. Even later kwamen zij weer terug en de lakei kondigde met zeer veel kalmte aan:
‘El señor y la señora Zuivelcnuyp.’
Het echtpaar Zuivelcnuyp wandelde weer rustig bin- | |
| |
nen, naar de plaats waar de gastheer had behoren te staan. Deze veegde zijn voorhoofd af en zei:
‘El señor Zuivelcnuyp es un tipo muy original.’ Daarna liep hij weer naar zijn plaats terug en begroette zijn gasten hoffelijk en zonder al te nadrukkelijke hilariteit. Alle acteurs speelden hun rol goed.
Paolo vroeg zich af of zijn landgenoten nu weer naar hem toe zouden komen. Ze kwamen inderdaad en converseerden zonder moeilijkheden. Ze noemden elkaar spoedig Dybrechje, Zuim en Paolo.
De gastheer scheen plotseling te vinden dat Complicacion en Excepcion niet zo in het middelpunt van de belangstellig stonden als wel gewenst was. Er werd tenminste aangekondigd dat Complicacion de piano zou bespelen en Excepcion zou zingen. Paolo leefde op, zoiets las men in oude vervelende familieromans. Er gebeurden in dit land dingen, die zijn generatie in het algemeen niet meer meemaakte.
En wat hij te horen kreeg, verraste hem nog meer. Vergeten Duitse, Poolse en Franse componisten. Al Paolo's herinneringen aan kamers met piano's kwamen boven. Stapels muziek lagen daar altijd, die niemand speelde en waarschijnlijk nooit iemand gespeeld had. Vooral waar men van die zware pianokrukken had, die tegelijk als kist voor het opbergen van muziek dienst deden. In zulke krukken had hij als jongen vaak nieuwsgierig gegrasduind, wat erg moeilijk was, omdat de inhoud een groot maar vlokkig blok geworden was. Als men er een blad wilde uit halen, scheurde het onmiddellijk. Maar die scheuren werden niet krassend en krijsend geboren zoals een goede scheur betaamt, maar met een mat en wollig geluid.
| |
| |
De salonstukken en romances, die men daar vond en nooit gehoord had, werden hier met enthousiasme vertolkt, en met devotie beluisterd. Het was ontroerend. Hier was wel het meest onwrikbare deel van de cultuur. Fundamenteel, men zat er op aan de piano. En alleen bombardementen, mits gevolgd door brand, konden Gustav Lange, Thekla Badarzewska en hun cohorten uit de stellingen die zij slapend bezetten, verdrijven.
Ook deze onverwacht ontroerende herinneringen waren bij Paolo op dit moment sterker dan zijn belangstelling voor zijn gastheers dochters. Het gesloten groepje jongelieden dat staarde, was opgemarcheerd tot achter de vleugel, maar Paolo stond tegenover de speelster en zag veel meer dan de anderen. Er was enige beweging in het gezicht van Complicacion, maar er was voornamelijk op af te lezen hoe moeilijk de passage was die zij nu voor zich had. Maar zij was zeker niet onknap. En zie, Don Trismegisto Treitschke was er ook, en sloeg de blaadjes voor haar om. Wat een opdringerigheid!
Excepcion kwam er triester af. Een zwoegend mens is zelden op zijn voordeligst. En wel het minst iemand die er steeds op bedacht is zich de instructies van zijn leraar te herinneren. En zo verging het Excepcion. Haar toch al weke trekken werden door de zangmuze vervormd als kauwgummi tussen twee energieke kaken. Paolo voelde meer voor Complicacion en werd zich bewust van een groeiende tegenzin tegen het feit dat Treitschke blaadjes omsloeg. Misschien zou hij de hele staarcompagnie er met enige welgekozen woorden toe kunnen brengen Don Trismegisto te bestormen en op straat te gooien. Maar iedereen was toch te wellevend.
| |
| |
Men was inderdaad zeer wellevend. Hoewel het recital zeer lang duurde en iedereen wel gruwelijk moest vervelen, ontstond er niet het gemompel dat iedere amateurmusicus het einde van zijn vermogen tot boeien aanduidt. Paolo leed enige tijd en was blij toen het geluid ophield en Zuim en hij elkaar konden begroeten als oude vrienden.
Men kreeg een drankje. Paolo vroeg zich af of er nog gedanst zou worden, maar niets wees daarop. Zang en snarenspel waren blijkbaar het hoogtepunt van de avond. Men ging al spoedig weg.
‘Tijd voor het nafeest’, zei Paolo.
‘Kroeg of hoeren hier’, zei Zuim.
Paolo stelde zich voor dat alle trieste jongelieden die deze avond achter de piano hadden gestaan, de tweede gelegenheid te baat zouden nemen. Hij stelde de kroeg voor, maar kreeg te horen dat Dybrechje dan niet mee zou kunnen. Ze reden naar een park en bleven in Zuim's auto zitten praten.
Na deze avond was Paolo inderdaad meer op zijn gemak. Hij bezocht enige malen het echtpaar Zuivelcnuyp en werd door hen eenmaal meegenomen naar een diplomatieke cocktailparty. Zuim was cultureel attaché, hetgeen naar zijn eigen zeggen een ‘strikt non-existent beroep’ was. Op deze festiviteit waren vele vrouwen, gelieerd met ambassades en vele inheemse mannen, maar Paolo zocht tevergeefs naar eventuele knappe dochters van lieden als Scaber.
Hij legde dit probleem voor aan Zuim, die hem vertelde dat contact met meisjes hier voor iedereen moeilijk was en practisch alleen mogelijk als men op een huwelijk aanstuurde. Hij kon alleen een practische raad
| |
| |
geven. Als men een meisje kende, zoals hij de dochteren Scabers...
‘Hetgeen betekent dat ik hen helemaal niet ken’, zei Paolo.
‘Hetgeen betekent voorgesteld te zijn’, rectificeerde Zuim, ‘dan is als volgende stap, althans ter verkenning, een serenade zeer raadzaam.’
Paolo ledigde zijn diplomatisch glas whisky en de hilariteit die het idee serenade bij hem opwekte, bleek duurzaam.
‘Natuurlijk zou’, zei Zuim, ‘het helemaal geen indruk maken als je je zelf met zang en snarenspel onder een raam ophield. Je zou voor een straatmuzikant versleten worden. Je moet alles in het groot organiseren. Je hoeft er niet bij te zijn, hoewel het natuurlijk gewaardeerd wordt, als je te zien bent als sombere romantische figuur van het tweede plan.’ Hij raadde Paolo ook voor de organisatie de portier van zijn hotel te raadplegen.
Paolo begon toen hij weer in zijn hotelkamer was, in bed te lachen. De volgende morgen lokte het idee van een serenade hem nog aan. Hij ging dus naar de portier, die onmiddellijk een samenzweerdersgezicht trok.
‘Een serenade,’ fluisterde hij, ‘Meneer is wel gelukkig. Komt U dadelijk nog even langs, als er minder mensen zijn, dan zal ik U een adres geven.’
Paolo wilde wel zo vriendelijk zijn met een krant in de hand te gaan zitten en ingewikkeld argeloos te doen, omdat hij meende dat hij daar zijn nieuwe vriend een plezier mee deed.
Toen de hal goed leeg was, liep hij weer naar diens hoek en vroeg om het telefoonboek, dat hem met een lange blik van verstandhouding werd aangereikt. Er
| |
| |
lag een briefje in dat hij met veel onopvallendheid in zijn zak stak, terwijl hij las:
Perez
Perez
Perez
Perez
Perforado.
Daarna ging hij onmiddellijk de straat op. Het was wel aardig een kwajongensstreek te gaan uithalen, maar er was ook iets voor te zeggen, hem al achter de rug te hebben. Hij interesseerde zich noch voor Complicacion, noch voor Excepcion. Hij wilde alleen de glasplaat tussen alle mensen hier en zichzelf doorbreken. Het zou wel uitdraaien op een geestelijk ruiten ingooien en hard weglopen, tenzij ook deze gedachte al ijdelheid was en niemand iets zou merken van zijn serenade.
Toen hij het door de portier opgegeven adres bereikte, was hij verbaasd, hoewel hij niet wist wat hij verwacht had. Pas op dit moment schemerde hem iets van een zolderkamer voor ogen, waar verschillende snaarinstrumenten aan de muur zouden hangen. Er moest een enigszins gebogen oude man wonen met witte haren, liefst met een jeugdige zoon of kleinzoon, die hij in het vak opleidde. Maar Paolo stond voor een garage.
Hij vervloekte de hotelportier en ging naar binnen. Daar waren enige lieden in overall bezig met het prutsen aan auto's. Paolo liep naar degene die hem toescheen de chef te zijn en zei dat hij gehoord had dat hier iemand woonde die van serenades afwist. De verbazing, die hij van de man verwachtte, vertoonde zich niet.
| |
| |
‘Wilt U ons tarief zien, meneer?’ vroeg hij.
‘Graag’.
De man ging Paolo voor naar een kantoor en gaf hem daar een grote, op karton geplakte en reeds vrij beduimelde waslijst in handen. Bovenaan las Paolo tot zijn verbazing: één symphonieorkest, één koor, vier solisten en vijf autobussen. En daar achter een zeer groot getal.
‘De eerste nummers worden weinig gevraagd’, zei de garagehouder, ‘maar we willen volledig zijn.’
Paolo keek onderaan om te zien wat het andere uiterste was en las: één zanger met guitaar en een jeep.
‘De fiets is er niet bij’, prevelde hij.
‘Daarvoor moet U niet bij ons zijn, meneer’, zei de garageman met groot dédain.
‘De auto schijnt minstens zo belangrijk te zijn als de muziek’, dacht Paolo. ‘Het past wel goed in het schema van ruiten ingooien en weglopen. Make a quick getaway, zoals men beweert dat gangsters zeggen.’
Hij las de lijst door en besloot tot: Eén zanger met guitaar, twee violen, één cello en twee auto's. De garagehouder vond het blijkbaar wat mager.
‘Ik zou U toch willen raden, meneer, neem ook een trompet,’ zei hij.
‘Een trompet’, vroeg Paolo. ‘Die past toch niet bij een serenade?’
‘Toch wel, de trompet is vooral goed bij het begin. Het is een doordringend instrument dat men door een buitenmuur en twee binnenmuren heen horen kan.’
‘Het gaat niet om het lawaai, dan zou ik even goed op de claxon kunnen drukken.’
‘Maar, meneer, dat zou heel verkeerd zijn’, zei de
| |
| |
verhuurder en keek zo gekwetst, dat Paolo spijt kreeg van zijn grove opmerking.
‘De trompet is toch ook een nobel instrument en kan, goed bespeeld, smachtende nuances van smartelijk gevoel uitdrukken.’
‘Excuseert U mijn opmerking,’ zei Paolo, ‘ik wou een zachte en bescheiden muziek hebben en de dame moet niet gewaarschuwd worden. Wij willen, ja, wij durven veronderstellen, dat de geest van de dame zo voorbereid is, dat een zoete en weemoedige muziek als het ware natuurlijk uit haar overpeinzingen zal voortvloeien.’
‘Ik zie,’ zei de garagehouder, ‘dat U een man van smaak en gevoel bent. Die hebben wij graag als klanten. Maar, zakenman zijnde, meen ik U toch te moeten waarschuwen, dat men er daarmee niet altijd komt. Buitendien hangt er nog zoveel van de ouders af.’
Op het avonduur, waarop hij zich had laten vertellen dat serenades gewoonlijk gebracht werden, ging Paolo naar de garage. De twee auto's werden naar buiten gereden en vier zwijgzame mannen kwamen uit een kroeg aan de overkant van de straat, met instrumenten bij zich. Paolo bedacht dat misschien niet alleen uit muzikaal opzicht zijn keuze van instrumenten gunstig was, men denke eens aan de vervoersmoeilijkheden die de contrabas of het pijploos Hammondorgel zouden hebben opgeleverd. Hij ging naast de chauffeur in één van de auto's zitten en gaf het adres van Scaber, dat hij inderdaad in het telefoonboek had gevonden. Hij voelde zich niet op zijn gemak en gaf de chauffeur een cigaret. Hij begon te wensen dat hij Zuim gevraagd had hem bij deze onderneming te vergezellen. Het was nu net of hij
| |
| |
aan het liften was en met de chauffeur een penibele conversatie voerde.
De rit duurde niet lang. Het huis van Don Porcellio herkende hij als hetzelfde, waar de soirée had plaats gevonden. Dat was al één bewijs tegen de theorieën van Trismegisto Treitschke. Een zeer welkom tegenbewijs, maar onvoldoende om hem op te vrolijken in de huidige omstandigheden. De auto's stopten zonder aarzeling aan één van de drie bereikbare kanten van het huis. Paolo maakte hier geen aanmerking op. Hij wist immers niet waar de vertrekken van Complicacion en Excepcion lagen. De muzikanten stapten uit en posteerden zich tegen de muur. Paolo volgde hen, met een vaag gevoel van supervisie. Hij keek naar boven, er waren hoog in de muur een paar ramen. Hij wist niet wat daarachter lag. Moest hij nu adorerend naar boven kijken of kushanden zenden? Hem niet gezien, het gedoe was al ridicuul genoeg. Hij kroop terug in de auto.
Nu begonnen de violen een langzame melodie in een soort menuettempo. Dan de cello als een diepe zucht, maar één die niet wegstierf, integendeel. Deze donkere tonen vormden een hechte ondergrond, waarover de guitaar begon te lopen als een klein dier, kopstootjes gevend tegen het plafond van de violenmelodie. Eén achtste, twee zestienden, twee achtsten, twee achtsten. Deze verdeling kon gewijzigd worden. Hoor, daar gebeurde het ook, maar de driekwartsmaat bleef onwrikbaar. Dit verzoette hem de ellende van de serenade enigszins, hij hoorde voortreffelijke muziek. Nu was het voorspel blijkbaar voorbij. De guitaar speelde een dalende sequens, het zingen begon. Paolo luisterde aan- | |
| |
dachtig, de garage had hem zeker niet afgezet, want de zanger had een uitstekende stem. Maar na enige regels drong de tekst van het lied zich aan hem op. Die herinnerde hem aan zijn pogingen iets te waarderen in de locale litteratuur. Ook hier: Overdrijving in alle verkeerde richtingen, volslagen onjuistheden op het gebied van alle menselijke sensaties, rhetorisch en sentimentele slagen in de lucht. En hij werd verondersteld daarachter te staan! Maar als zijn gevoelens hier vertolkt werden, hield iedereen zijn smoel. De hele serenade was een onwaardige vertoning, hij moest dus dit rijmsel niet uitzonderen voor speciaal misnoegen. Het lied hield op. In de stilte hoorde men motorgeluiden naderen. De muzikanten preludeerden weer, ditmaal in een langzame vierkwartsmaat. Dit stuk beviel Paolo veel minder. Het had een faux air van Italiaanse operamuziek. Nu kwam er een auto om de hoek en stopte, toen nòg een, een derde en een vierde. De deur van de eerste ging open en er stapte een man uit, gevolgd door een contrabas.
‘Vier wagens’, fluisterde de chauffeur naast hem, ‘daar kunnen we nooit tegenop.’
Paolo merkte met enige vreugde, dat de chauffeur een mens was en dat hij in de spanning deelde. Maar tegelijk gaf het verplichtingen. Hij was de leider van deze onderneming en tegenover een geïnteresseerde chauffeur moest hij een goed figuur slaan en dus een fiere houding aannemen tegen de indringers. Evenals hij, dacht de chauffeur waarschijnlijk aan een gevecht, waarbij het gekraak van splinterende klankkasten een gestadige achtergrond zou vormen voor de knallen der springende snaren.
| |
| |
De andere muzikanten waren nu uit hun auto's gekomen. Het leken er wel twintig. En nu verscheen, als een sergeant naast de troep, niemand anders dan Treitschke. Hij droeg een theatrale zwarte cape, die Paolo even verblufte. ‘He is going the whole hog’, dacht hij, en: ‘Een vreemd inwendig vocabulair heb ik vanavond.’ Tegen de chauffeur zei hij:
‘Dit is erger dan dat er zoveel zijn. Hij komt voor de oudste dochter en ik voor de jongste. We zullen moeten wijken anders krijg ik haar vader tegen me.’
Het was geen slechte uitvlucht hoewel hij berustte op pure fantasie.
‘Ja,’ zei de chauffeur, blijkbaar overtuigd, ‘dat is veel erger.’
Paolo stapte uit en stelde zich op vóór zijn musici, die doorspeelden als een circusorkest, wanneer een ijsbeer de temmer aanvalt. ‘Panache’, dacht hij, ‘is nodig, maar ik laat het over aan Treitschke, als hij zich verroert trekken we ons terug, maar als hij iets zegt of op me afkomt, wordt het vechten.’
Don Trismegisto stond verbaasd en verbolgen voor het front van zijn schare. Paolo constateerde dat daarbij twee mannen met trompetten waren en overwoog dat het strakke voorspel van het eerste lied, dat uit zijn naam gespeeld was, heel wel op een trompet gespeeld kon worden, vooral als er een contrabas bij was. Zijn mensen speelden nu slotaccoorden. Was het lied uit of maakten ze er een eind aan?
Bij de laatste toon maakte Paolo een buiging en duidde met een schuivende horizontale armbeweging aan dat de plaats vrij was. Toen keerde hij zich om en liep naar de auto terug. De muzikanten volgden hem.
| |
| |
Hij keerde zich alleen nog even naar de tegenstander toen hij de autodeur inging, omdat hem dat hoffelijk toescheen, een tweede buiging had echter zowel slaafs als ironisch kunnen lijken. Wel overwoog hij ten gehore van de mannen die nu de cello in de tweede auto laadden, het excuus voor zijn lafheid te herhalen. Maar het leek hem toch beter van niet.
Bij de garage verzamelden zij zich om hem heen. Paolo gaf geld en cigaretten. Ze keken hem doordringend aan en hij dacht:: ‘Is dit verachting, medelijden of verstandhouding?’
Tenslotte zei de chauffeur:
‘Het is jammer, dat het zo lopen moest.’
‘Ja’, zei Paolo.
Hij ging naar zijn hotel, woedend en ongelukkig.
De volgende morgen wachtte hij met naar buiten gaan tot de hall goed leeg was. Hij was bang door de mensen te worden aangekeken. Maar net toen hij zich wilde terugtrekken in een even veilig kwart van de draaideur, riep de portier hem. Hij wilde niet grof zijn en kwam als een betrapte schooljongen. De portier gedroeg zich uiterst verrassend. Hij boog zich over het tafelblad alsof hij uit zijn hokje wou springen en greep Paolo's hand.
‘Meneer, mag ik U wel feliciteren, ik heb gehoord van uw moeilijkheden. De hele stad is vol lof over U. Zoveel tact, zoveel gratie, zoveel gevoel voor eer ziet men niet vaak meer in deze tijd.’
‘Slaaf’, dacht Paolo, ‘je krijgt geen fooi.’
Maar toen hij op straat was drong het zich aan hem op, dat deze slaaf waarschijnlijk niet gesproken had
| |
| |
zonder enige autoriteit achter zich en deze autoriteit kon niets anders zijn dan een waak- en werkzame publieke opinie. Deze kon dan weer niets doen dan hem als een pretendent voor Excepcion beschouwen en hoe stegen zijn kansen niet door een reputatie van zeer hoffelijk man. Hij was practisch verloofd! Hij had nu een dubbele reden tot woede over zijn lafheid. Treitschke had gegeseld moeten worden met de laagste cellosnaar of hij, Paolo, had desnoods een pak slaag moeten krijgen met fluiten en klarinetten. Dan was hij tenminste niet de verloofde geworden van een meisje dat hij niet kende. Hij meende te mogen aannemen, dat een verloving of zelfs maar het in verband met een meisje genoemd worden, hier een veel ernstiger zaak was dan thuis.
Nog terwijl hij in sombere stemming was, kwam de uitnodiging om te komen logeren op de estancia van Porcellio Scaber. Dit was dus de beloning voor de roem! Toch had hij geen zin om te weigeren. Hij had de ruiten gebroken en kon door de gaten naar binnen stappen. Zowel het vliegveld als de haven waren dichtbij. Als hij toch vluchten moest kon hij het ook later doen, al zou hij dan grotere brokken achterlaten. Waarom zou hij eigenlijk spectaculair zijn? Dit publiek kon hem niet schelen, hij had er niet om gevraagd. De enige reden van dit alles was, zich niet te vervelen en hij zou zich vervelen als hij nu verder niets deed dan in zijn hotel blijven. Hij las de brief nog eens over om een reden te vinden om aan de uitnodiging gevolg te geven. Hij las de datum waarop hij verwacht werd. Het was een dag in het midden van de week. Dit deed hem plot- | |
| |
seling uitbundig veel genoegen. Hij werd verondersteld altijd vrij te hebben. Men negeerde hier die naargeestige commerciële instelling: het weekend! Hij besloot te gaan.
Toen hij in het lokaaltreintje zat, dat hem op enige kilometers afstand van de Scaber-estancia zou brengen, bekroop hem nog even de vrees, dat deze uitnodiging een lege formule van beleefdheid zou blijken te zijn zodat, als hij kwam, hij de grootste verlegenheid zou teweegbrengen. Maar toen hij het stationnetje uitliep werd elke twijfel weggenomen door de aanwezigheid van Porcellio Scaber in zijn auto. Twee minder imposante bovenlijven staken nog boven de auto uit, één van de chauffeur, blijkbaar een indiaan en één van Excepcion. Paolo was eigenlijk wel wat bang voor deze ontmoeting, maar voorlopig kon hij toch niets verontrustends vinden in de hartelijkheid waarmee Don Porcellio hem begroette. Er vond een verschuiving plaats, Paolo moest achterin zitten met Don Porcellio en Excepcion voorin bij de chauffeur. Paolo zag dat zij jodhpurs droeg.
‘Echa had U te paard willen afhalen’, zei haar vader, ‘met een paard voor U aan de geleideteugel, en als U het gewaagd had terug te rijden, was de critiek U niet gespaard.’
‘Dat was een aardig idee,’ zei Paolo en meende het.
‘Het is jammer, dat Complita niet mee wou doen,’ zei Excepcion.
Paolo vroeg zich af of Complicacion nodig geweest was als chaperone of als bondgenoot om vaderlijk verzet te overwinnen.
De estancia van Don Porcellio Scaber omvatte behalve land, verscheidene solide gebouwen. Treitschke
| |
| |
was dus weer eens gelogenstraft, tot Paolo's genoegen. Hij vond zichzelf wel inconsequent. Eerst bewonderde hij trotse straatslijpers en nu bewonderde hij Scaber omdat die even hulpeloos in het landschap was neergeworpen als hijzelf wanneer hij thuis was. Alleen om tegen Treitschke te zijn. Maar nu er een degelijk huis was, zou het leven er niet zoveel verschillen van dat in zijn eigen huis.
Deze dingen gingen door Paolo's brein terwijl de auto voorreed en hij stond op het punt alle interesse te verliezen. Maar zijn gastheer en Excepcion leidden hem door het huis heen. Achter het huis was een grasveld, dat afgesloten werd door een décor van struiken met rode, ongetwijfeld tropische bloemen. Even voor dit achterdoek stonden twee bomen met een hangmat ertussen. Daarin lag Complicacion, met lang en los haar waarin één van de rode bloemen gestoken was. Paolo moest bekennen dat hij dit bij hem thuis niet zou hebben gevonden, maar kon ook meevoelen met Excepcion's ergernis, dat zij deze indolente schoonheid niet uit haar hangmat op een paard had kunnen krijgen voor een amusante onderneming. Complicacion paste iets te goed in haar décor, zij gaf een vertoning. Deze gedachte gaf hem bij de begroeting een naar onverschilligheid zwemende reserve, die hem heel goed stond.
Er werd beleefd gesproken, merkbaar tot ongeduld van Excepcion, die dan ook bij de eerste gelegenheid die zich voordeed haar vader vroeg, of ze Paolo de dieren mocht laten zien, hetgeen haar werd toegestaan.
‘Zou dit het eerste tête à tête van de jonge verloofden moeten worden?’ dacht Paolo. ‘Word ik verwacht een kusje te stelen achter de koeien?’
| |
| |
Deze twijfel werd hem bespaard door Excepcion's blijkbaar zeer reële interesse voor de dieren. Van een tête à tête was in het geheel geen sprake aangezien ze zich bij de dieren onmiddellijk tot de deskundige verzorgers wendde, opmerkingen maakte en bulletins over de staat van de dieren vroeg, al had ze die zeer kort geleden voor het laatst gezien.
In de paardenstal vond Paolo het heerlijk. Hij kon zich bescheidenlijk in het gesprek van de stalknecht en Excepcion mengen. Hij kon ook naar de paarden kijken en ze binnensmonds toespreken, wachtend of ze hem hun grote warme hoofden met de oren vooruit zouden toesteken. Het leek toch een soort magie om met zachte en voor hem zelf onbegrijpelijke middelen deze grote wezens te beïnvloeden. Met het hoofd van een paard, welks sympathie hij gewonnen had, bijna op zijn schouder, keek hij naar Excepcion. Nu zij werkelijk geïnteresseerd was, leek haar gezicht niet meer zo week en onbeduidend. Hij kreeg voor zijn mogelijke verloofde sympathie, die niet verminderde toen zij hem naar de koeien bracht. Vervelen deed hij zich daar wel, al was hij nu niet in een stal en al bracht het bekijken van deze dieren een flinke wandeling met zich mee. Toen zij geruime tijd later langs een omweg bij de varkens kwamen, was het enigszins een opluchting toen hij de smetteloos witte jurk van Complicacion tegen deze door de mens zo weinig smetteloos gehouden dieren en hun verblijf zag afsteken. Complicacion genoot misschien ook van déze mise en scène, maar kwam toch alleen om hen voor een maaltijd binnen te roepen. Zij gingen dus naar het huis waar Don Porcellio hen opwachtte en Excepcion naar haar kamer stuurde om zich te verkleden.
| |
| |
De maaltijd was goed en daarna ging de zon onder. Er werd koffie gedronken op een veranda en er gegebeurde niets. Paolo zat in spanning of er enige toespeling op een verloving zou komen. Daardoor zou zijn vriendelijke gastheer onmiddellijk in een groot gevaar zijn veranderd. Maar Paolo ging als vrij man naar bed.
Toen hij de volgende morgen wakker werd, hoorde hij vogels en dacht dat hij weer thuis was. Enig nadenken bracht hem tot de overtuiging, dat dit toch wel heel andere vogels moesten zijn dan die thuis buiten het raam zongen. Hij luisterde aandachtig maar noch in toon noch in melodie was er aan deze dieren iets exotisch te horen. Zij hadden blijkbaar een betreurenswaardig gebrek aan gevoel voor couleur locale.
Excepcion vroeg hem aan het ontbijt of hij een rijpak had meegebracht en berispte hem een beetje na zijn ontkennend antwoord. Een ogenblik daarna bracht zij hem op de veranda een wanordelijk pak lappen, met het verzoek die eens aan te passen. Hij nam het mee naar zijn kamer en ontvouwde het. Het bleek een niet zeer schoon en vrij versleten, maar compleet regionaal rijcostuum te zijn. Paolo trok het aan. Het was hem wat wijd, maar de spiegel toonde hem een werkelijk koninklijk gewaad. Het was zwart, maar met overblijfsels van goudborduursel.
De spiegel deed hem weer aan ruiten denken. Hij was niet weggelopen toen de ruiten gebroken waren. Integendeel, men had elke barrière verwijderd en hij was binnengeschreden. Dit land behoorde hem. Met dit kledingstuk was zijn investituur geschied in de meest letterlijke zin des woords en in de beste matriarchale traditie. Robert Graves zou er verrukt over kunnen zijn.
| |
| |
De prinses van het land maakte hem gemaal en koning. Maar wie was de prinses. Ay, there's the rub!
Hij schreed in statie naar beneden en werd enthousiast verwelkomd door Excepcion. Zij had hem eigenlijk geïnvesteerd en was ongetwijfeld de vriendelijkste prinses. Maar kiezen was zeker niet matriarchaal. Daar kwam Complicacion al met glimmende laarzen aan. Toen hij aan het paard, dat men hem gegeven had, zo gewend was, dat hij om zich heen kon kijken, moest hij toegeven dat Complicacion even goed te paard zat als Excepcion.
Deze zo pastoraal begonnen dagen gingen niet onaangenaam voorbij. Een onverwacht hoogtepunt was het voor Paolo toen er op een avond in de tuin drie landelijke muzikanten verschenen. Zij hadden een viool, een fluit en een blijkbaar zelfgemaakte harp. Zij waren kennelijk indianen en speelden een zachte, bijna verlegen muziek. Om het geheel nog idyllischer te maken, kwamen de personen, die op dit theatergoed de serviele rollen vervulden, ongehinderd de heerlijke tuin binnen. Paolo was er ontroerd van, hij zelf was toch altijd maar een knoeier in het feodale geweest.
Complita en Echa, zoals hij ze nu al noemen mocht, leerden hem vrij snel een eenvoudig figuurdansje, dat door heren en knechten op het gras gedanst werd. De bomen stonden er stil boven, de rode bloemen waren grauw in de avond en boven de dansers trokken de vuurvlinders hun figuren.
Even later hield Paolo Complicacion stijf omarmd in een langzame wals, wat zij ongewoon scheen te vinden, want zij fluisterde hem in het oor:
| |
| |
‘Dat moest mijn verloofde eens zien.’
Paolo bedwong zijn emotie en vroeg:
‘Wie is je verloofde?’
‘Trismegisto, wist je dat niet?’
Zelfs de fluit van de indiaan herinnerde Paolo niet meer aan de epigonen van Theocritus. Het dansen werd precies eender als wanneer men op een feestje uit beleefdheid de gastvrouw ten dans vraagt, maar veel erger.
Die nacht en de dag daarna werd Paolo zich bewust van een maar al te vertrouwd gevoel. Hij wilde vluchten. Maar ditmaal zou het onbeleefd zijn tegenover zijn gastheer, hoewel het waarschijnlijk ook verkeerd was om te lang te blijven.
Zijn grootste zorg was evenwel Echa. Nu de oudste zuster zo duidelijk onder dak was, werd er misschien des te meer van hem verwacht, dat hij niet zou weggaan zonder althans om de hand van de jongste gevraagd te hebben. Daar had hij geen zin in maar evenmin wilde hij Excepcion op enige manier kwetsen. Zij verdiende beter.
Hij besloot, voor hij wegging, een poging te doen om Excepcion eerlijk in te lichten. Dat was echter niet gemakkelijk want hij zag haar practisch nooit alleen. De eerste keer dat zij alle vier naar de stal liepen en Echa als gewoonlijk vooruit ging, volgde hij haar, met het risico zijn gastheer hierdoor te ontstemmen en zei haastig, terwijl zij zich al tot een paard gewend had:
‘Herinner je je de serenade nog? Wat heb je daar van gedacht?’
Het was een onhandige en welhaast onbeleefde vraag, maar als er niet zo'n haast bij geweest was, had hij
| |
| |
waarschijnlijk helemaal niets gezegd. Echa zei heel rustig:
‘Dat het voor Complita was. Ik dacht dat jullie zouden gaan vechten.’
‘Ik weet eigenlijk niet waarom ik het deed, Echa, het was een beetje in het wilde weg.’
Als om zijn verwarring nog onbehaaglijker te maken begon Excepcion te lachen en zei:
‘Dus ik had het me ook kunnen aantrekken.’
Dit was juist de gevolgtrekking, die Paolo had willen vermijden, maar voor hij enig wederwoord gevonden had gebeurden er heel andere dingen. Echa hield op met lachen en Paolo, die haar blik volgde, zag in de deuropening Complicacion staan, die geamuseerd glimlachte. Tot Paolo's verbijstering viel Excepcion haar zuster aan. Er ontstond een gevecht, waarbij zijn sympathie naar Echa uitging. Zij vocht bijna als een man en Complicacion werkte met nagels en hakken. Terwijl dit gebeurde kwam de vierde persoon van het gezelschap aan. Het hoofd van Don Porcellio vertoonde zich om een deurpost, gevolgd door een hand die Paolo wenkte. Deze wist niets beters te doen dan deze wenk op te volgen en toen hij naast zijn gastheer stond, zei deze vader van dochters:
‘Laten we maar weggaan, zo vechten ze sinds Echa uit de wieg kwam.’
Bij het avondeten was Complicacion onbewogen en Excepcion zichtbaar verlegen, evenals Paolo, die met de moed der wanhoop zijn gastheer zijn vertrek op de volgende dag aankondigde. Don Porcellio was beminnelijk als altijd, maar niet vrolijk. Hij liet een fles wijn
| |
| |
op de veranda komen, schonk Paolo in en zuchtte af en toe. Na aldus Paolo geruime tijd op spelden te hebben laten zitten zei hij:
‘Wat wilt U? Excepcion is een vreemd meisje.’
De vraag was blijkbaar rhetorisch en Paolo voelde zich iets geruster worden. Excepcion werd zeker geacht in vrouwelijke deugden tekort te schieten. Onder zulke omstandigheden was het teveel gevergd van welke man ook om door haar Don Porcellio's schoonzoon te worden. Dat zag zelfs de bedroefde vader in!
De volgende morgen pakte Paolo zijn koffer. Bij het ontbijt was Excepcion afwezig. Don Porcellio liet de auto voorkomen en ondervroeg het gehele personeel. Terwijl hij heen en weer liep stond Complicacion vlak naast Paolo en bracht hem in een hinderlijke temptatie haar te omhelzen, extra hinderlijk omdat een groot deel van zijn persoon er ook géén zin in had. Toen haar vader, allerlei voornamen schreeuwend, even om een hoek van de voorgevel verdween, zwaaide zij met de arm aan zijn kant, alsof zij hem iets aanwees. Paolo keek naar haar hand en zag dat zij er een papiertje in vasthield. De arm ging weer naar beneden. Paolo ving haar hand in de zijne die hij daarna gekromd in zijn zak stak. Op hetzelfde ogenblik kwam Don Porcellio weer om de hoek alsof hij door een regisseur werd teruggestuurd en zei, dat Echa nergens te vinden was en dat ze maar moesten gaan.
Met de coupédeur sloeg er een deur dicht tussen hem en dit land. Hij had een intrigue, blijkbaar. Briefjes hoorden daarbij, maar op het ogenblik liet het hem onverschillig. Hij zag zelfs geen reden om te lezen wat er
| |
| |
in stond. In dit land werd toch geen rendez-vous gegeven in eigen huizen of studentenkamers. Hij was moe van al het gezeur. Sommigen mochten het spannend vinden door cordons van chaperones heen te breken, hij vond het maar een taaie bezigheid.
Toen de trein vaart begon te verminderen bij het naderen van het volgende station, werd hij in zijn neerslachtige overpeinzingen gestoord door geschreeuw. Het betekende vast geen ongeluk, want het klonk eerder verheugd. Hij opende het raam en stak zijn hoofd er uit. Het werd er daardoor één van een lange rij opgewonden hoofden. Een meisje te paard galoppeerde naast de rails, terwijl ze zich door de trein liet inhalen. Paolo hoefde haar gezicht niet te zien om te weten dat het Excepcion was. Zij probeerde zo dicht mogelijk naast de trein te komen, wuifde en raakte zelfs handen aan. Paolo huiverde bij de gedachte, dat iemand haar hand te lang kon vasthouden, maar dat gebeurde niet. Paolo was uitermate verbaasd over deze demonstratie, maar werd het iets minder toen zijn coupé haar inhaalde. Ook zij hield een briefje in haar hand. Hij maakte zoveel mogelijk schijnbewegingen terwijl hij het aanpakte en bleef daarna nog wuiven. Hij hoorde verder aan het eind van de trein nog een paar kreten, zag hoe zij nog een paar handen aanraakte en toen wegreed van de spoorbaan. Zijn oordeel over de romantiek acuut herziende, viel Paolo op zijn bank terug. Daar hij toch alleen in de coupé zat las hij:
‘Paolo, ik hoop dat je niet denkt dat ik jaloers ben, Complita kan me soms zo ontzettend ergeren.’
Dit was wel een anti-climax, maar, hij had nòg een brief, die op minder spectaculaire wijze was overhan- | |
| |
digd, maar waarvan de inhoud misschien interessanter zou zijn. Hij haalde hem uit zijn zak en las:
‘Volgende week Dinsdagavond om 9 uur bij de tweede uitstekende rots op het strand ten noorden van de boulevard.’
Er was misschien toch wel iets te zeggen voor het romantisch gehinderd minnespel. Het had zijn risico's en zijn sportiviteit. Hij meende nu iets van de regels te hebben geleerd en hoopte het spel te spelen.
Ieder voelend mens, die voor een rendez-vous ook maar een half uur hoeft te wachten, zal de gelegenheid hebben in die tijd een oneindig aantal meningen te vormen over zijn verwachte partner. Paolo had nog meer tijd en niets om zijn gedachten af te leiden. Hij was die Dinsdag dus uitgeput door het hebben van gevoelens.
Hij verliet het plaveisel van de boulevard om het strand op te gaan. Dit was moeilijk lopen in het zand, met loden schoenen. De zaken die men gemeenlijk verfraait met het woord avontuur, bestonden voor het grootste deel uit gezeur.
Toch was hij geneigd zichzelf te berispen. Was dit nu het bekende élan, dat men aan de dag moest leggen in amoureuze aangelegenheden. Het leek er niet op. Het vooruitzicht van de meest exquise lusten werd bejegend met louter luiheid. Als dit oud worden betekende was hij tachtig. Hij had zich voorgenomen het spel te spelen, maar dat was lang geleden. Hij was toch een slecht speler en kon beter ophouden. Hij rondde de eerste rotspunt als een ontdekkingsreiziger een kaap. Een zeevaarder in een wrak karveel, wiens proviand opraakte.
| |
| |
Een dichte schemering hing over de zee en het strand. Van bovenaf braken de eerste sterren erdoor, behalve aan de landkant waar de hoge rotsmuur stond. Hij moest lang lopen voor hij de tweede vooruitspringende rotspunt zag.
Toen hij die bereikte zag hij ook niets anders. Aan beide kanten liep de rotswand gelijkmatig door, hij kon zich niet in de plaats vergist hebben. De dame was te laat voor het rendez-vous, misschien kwam ze in 't geheel niet. Het ergerde hem meer dan zijn voorafgaande onverschilligheid had kunnen doen verwachten.
Hij ging in het zand zitten, leunend tegen de rots. De duisternis was mistroostig. Het was niet koud, maar koud zou het ook nog wel worden. Hij dacht aan de bank in het park. Toen was hij weggelopen, waarschijnlijk toch voor Columbine. Nu zou hij wel naar haar terug willen, maar dat zou onder de huidige omstandigheden ook weglopen zijn. Hij begon visioenen te krijgen van Columbine. Als die hem nu maar hielpen door hem af te leiden. Maar integendeel verhoogden ze zijn ergernis. Hij had niets om naar te kijken. Maar misschien wel iets om naar te luisteren. Hij meende gedempt te horen giechelen. Er lagen geen paartjes om en bij de rots en ze konden moeilijk ongemerkt genaderd zijn. Hij had trouwens dit gewone strandverschijnsel de hele weg nog niet gezien. Er gebeurde hier ook niets. Maar vroeger toen hij op zijn eigen terras in sybaritische rust op de fluit blies, gebeurde er ook niets. Het verleden was al even onbetrouwbaar als het heden.
Nu hoorde hij toch werkelijk een stem:
‘Wat een mooie heer zit daar op het strand. Een echte Don Juan.’
| |
| |
Paolo was even verbluft, voor hij begreep dat Complicacion bovenop het rotsblok stond. Hij beklom het haastig. Hij hoorde luid gegiechel en zag op de platte bovenkant twee gestalten. Twee meisjes. Hij liep naar ze toe en ze verdwenen over de rand. Ook Paolo voelde zichzelf in het zand springen. De twee meisjes liepen snel weg en Paolo liep ze na, hij wist nauwelijks waarom. Het was een zinneloze jacht. ‘Satyr pursuing Maenads’, zo zag men het vaak staan in boeken over Attisch roodfigurig aardewerk. Zonder commentaar, alsof het toendertijd in de omstreken van Athene zo gewoon was dat niemand meer keek als het weer eens gebeurde. Eenvóudige lieden konden zich waarschijnlijk de situatie volkomen indenken en vroegen niet verder. Maar wat waren eenvoudige lieden. Degenen die de spiraalveren, die de menselijke gevoelens zijn, bij begin en eind pakten en die naar elkaar toedrukten of de tussenliggende delen niet bestonden. Tot ze weer op hun volle lengte uitsprongen en de ravage des te groter en onverwachter was. Neen, dan liever een zogenaamd gecompliceerd persoon en als een slak in het explosieve labyrinth der driften rondkruipen.
Gesterkt door deze welgefundeerde overwegingen, bleef Paolo stokstijf staan en keek hoe de meisjes nog even doorliepen. Daarna begon hun terugtocht, met vele schijnbewegingen, omwegen en gegiechelde krijgsraden. Het leek wel of zij op het lege strand bomen en hooibergen zochten om zich achter te verschuilen. Daar die er niet waren, was Paolo toeschouwer bij een soort pas de deux. Na enige tijd waren ze inderdaad tot op vijf meter afstand gekomen. Paolo besloot tot iets eenvoudigs en logisch.
| |
| |
‘Complita,’ zei hij met alle kalmte die hij op dit moment kon verzamelen, ‘zou je me niet eens aan je vriendin voorstellen.’
Een heftig gelach begon aan de andere zijde van de vijf meter strand. Er werd door elkaar gepraat. Paolo hoorde weer vaak de bekende naam Juan, iets over durven en tenslotte de enige duidelijke zin, die behelsde dat Don Juans zich toch veel beter tot getrouwde vrouwen konden beperken.
Paolo's ongeduld bracht hem ertoe deze opmerking als uitgangspunt voor dégoût te nemen. Hij keerde zich om en wandelde zonder iets te zeggen terug in de richting vanwaar hij gekomen was. Iedereen nam het woord Don Juan maar zo lichtvaardig in de mond, maar niemand dacht eraan wat het betekende. Had de echte Don Juan niet altijd om zich heen of minstens om een hoek ‘su gente’ klaarstaan, een soort privé legertje? Bij Zorrilla hield hij zelfs een schip met bemanning voor ontvoeringen gereed. Concurreer daar maar eens tegen!
Het is wel nauwelijks nodig de lezer mee te delen dat Paolo, na twintig meter gelopen te hebben, spijt had van zijn fiere handelwijze. Vooral kwelde hem de nieuwsgierigheid. Wat wilden deze meisjes eigenlijk? Wat had zich uit deze situatie kunnen ontwikkelen? Maar hij dacht dat nu nog omkeren het gezeur met uren zou verlengen en voelde zich niet in staat dat te doorleven. Hij herinnerde zich dat hij gehoopt had het spel te kunnen spelen, het enige wat hij redelijkerwijs had kunnen doen was afwachten en zelfs dat had hij niet gepresteerd.
Paolo ging weer naar zijn hotelkamer en vroeg zich
| |
| |
af waarom het nog steeds dezelfde was. Hij dacht aan mensen die evenveel geld hadden als hij en ook op dezelfde plaats bleven zitten of zelfs een onnodig beroep uitoefenden, daarbij een salaris opstrijkend dat minder gegoeden zeer wel hadden kunnen gebruiken. Hoe had hij deze mensen niet altijd veracht! Hij nam zich voor zijn koffers nu onmiddellijk te laten weghalen. Dan zou hij ze eerst moeten inpakken en als hij ze dan ingepakt had en naar beneden had laten brengen, zou hij met het hele gezelschap op het trottoir staan. Met zijn privé Stonehenge. En dan taxi's en andere hotels.
Wat een gezeur! Paolo ging naar de bar, bestelde whisky, schold zichzelf voor zwakkeling en dronkaard en besloot zijn plan om te verhuizen de volgende morgen uit te voeren.
Tot zijn eigen verbazing herinnerde hij het zich de volgende morgen nog. Een kellner bracht hem zijn ontbijt en vond hem pakkende. Paolo zag de ogen van de kellner, daarna de ogen van de chasseurs die de gepakte koffers naar beneden droegen. Zij keken hem aan alsof zij hem al lang kenden en hij kende hen niet, terwijl hij toch alle gelegenheid had gehad om ze te leren kennen. Ook de portier die hij passeerde en met wie hij niet gesproken had sinds de serenade, leek een mogelijke vriend. Paolo gaf fooien alsof hij handen drukte. Deze mensen hadden zijn vrienden kunnen zijn zoals hij nog nergens thuis geweest was, ze schenen allen zo sympathiek. Tussen zijn koffers op het trottoir voelde hij zich in staat om te huilen. In plaats daarvan nam hij een nieuw energiek besluit. Hij liet zijn koffers weer naar boven dragen en huurde de kamer weer. Het
| |
| |
was niet te laat. Hij zou een gezellige gast zijn, die op trappen en gangen rustige praatjes maakte; de confident van iedereen. Zo kon men gelukkig oud worden! Tevreden pakte hij alles weer uit.
De volgende morgen liep hij veel over deze trappen en gangen en loerde bijna op het personeel. Soms herkende hij gezichten niet of was niet zeker van de herkenning. Maar niemand scheen naar hem te kijken, ook de portier niet. Paolo ging zijn sleutel weer afgeven en halen en kijken of er post was, zonder de portier op te merken. Meestal was er geen post, maar iets meer dan een week later was er een grote enveloppe van geschept papier. Daaruit kwam een nog niet geïllumineerd pamflet, dat hem op de hoogte bracht van en uitnodigde voor de verschillende plechtig- en feestelijkheden ter gelegenheid van het huwelijk van Señorita Complicacion Maria Dolores Ahenobarba Scaber met Don Trismegisto Ruiz Treitschke. Hij had het vel papier uitgespreid op de tafel vóór de portier en nadat hij alles had gelezen, staarde hij een tijd lang voor zich uit.
‘Is het dezelfde?’, vroeg de portier en hoewel hij op zeer rustige toon had gesproken, schrok Paolo. Hij werd boos. Die oude vlegel. Hij had natuurlijk de enveloppe allang geopend en het afzendersadres vergeleken met dat, wat hij van zijn zakenrelatie, de garageman gehoord had. Paolo anwoordde niet en liep triest naar boven.
Met een gehuurde auto begaf hij zich naar Enflaquecimiento, waar hij eindelijk de kathedraal zou zien, die Don Porcellio zo geprezen had. Iets in hem was toch nog bereid te lachen.
| |
| |
De kathedraal was een lang, laag, wit gebouw met een toren ernaast. Binnenin stonden kurketrekkervormige zuilen en beelden, die voor een draaiorgel niet geschikt zouden zijn geweest omdat ze niet bewogen. Daarom stond er een gewoon orgel. De kerk was vol mensen die hij niet kende, maar na enig zoeken, zoals in een schouwburg tijdens de pauze, vond hij Zuym en Dybrechje, bij wie hij zich voegde. Het orgel speelde, koorknapen zongen. Een priester zei dingen tegen een onvaste witte kegel en een vaste zwarte paal en Paolo verveelde zich.
Na veel geloop voor het kleurige altaar en nog meer koorknapengezang ging iedereen naar buiten en er vormde zich spontaan een rij auto's. Paolo reed dicht achter de nummerplaat van zijn voorganger, vlak achter hem reed ook weer iemand. Er was geen ontsnappen mogelijk, hij zou heengaan waar iedereen heen ging. Midden in de stad stond de queue stil en schoof daarna af en toe één autolengte vooruit. Er werd blijkbaar uitgestapt.
Bij de palmen aan de ingang wachtten Zuym en Dybrechje op hem, waar hij hen zeer dankbaar voor was. Ze liepen converserend naar binnen en namen glaasjes van de bladen, die glimlachende bedienden hen voorhielden. Na enige van deze glazen begon Paolo rond te spieden naar Excepcion, die hij nog niet gezien had. Misschien moest er een koe kalven en had zij geen tijd om te komen!
Zuym werd aangeschoten door iemand van zijn ambassade die blijkbaar iemand zocht om gewichtig tegen te praten en Paolo door de drank. Dybrechje waarschuwde hem, maar Paolo zei, dat, hoewel dat ongetwij- | |
| |
feld betreurenswaardig was, er soms interessante dingen gebeurden als men dronken was, zij het niet dikwijls. Dybrechje lachte, voerde hem geleidelijk naar de palmen die in potten langs de muur stonden en gaf hem achter één daarvan een zoen. Paolo had het gevoel dat Zuym ook zou lachen als hij het hoorde en wist niet zeker of hij deze gelukkige omstandigheid wel geheel waardeerde. Kort daarop dronk hij nog een paar glazen leeg en ging serieus op zoek naar Excepcion, waarbij hij zich met meer snelheid over lege stukken vloer bewoog of zich tussen zwartlakense schouders doorwrong dan bij zulk soort gelegenheden te doen gebruikelijk is. Hij merkte het en ging langzamer lopen, proberend te glimlachen. Even later meende hij evenwel Echa's hoofd te zien en werkte zich door een vrij solide barrière heen. Achter deze heerste een onverwachte stilte. Er was een ordelijke kring. Paolo zag veel wit gaas met zijn rechter ooghoek en begreep, dat hier het bruidspaar gefeliciteerd werd. Meer links in zijn gezichtsveld verscheen nu ook Treitschke, die vrij vriendelijk keek en een grote hand uitstak. Met een plotseling gevoel van walging keerde Paolo hem zijn rug toe, maar begreep tegelijkertijd, dat hij zijn gezicht daarbij in een naargeestige dronkemansgrijns liet vervallen. Dat mocht niet! Hij keerde zich weer naar Treitschke. Alles was nu veranderd, Treitschke keek hem aan met een gloeiende haat, alsof hij sinds de wieg zijn aartsvijand was. Verder zag hij nu voor het eerst het gezicht van Complicacion, die voor zich uit staarde of de zaak haar niet aanging. Hij zag nu ook Zuym, die als een zuil naast hem was komen staan.
‘U zult mij genoegdoening verschaffen,’ zei Trisme- | |
| |
gisto Treitschke op verbeten toon en veel zachter sprekend dan hij gewoonlijk deed.
‘Een duel?’ vroeg Paolo vrolijk, bedenkend wat een vreemd plan dit voor een man was op zijn huwelijksdag.
‘Pas op’, souffleerde Zuym.
‘Wat anders!’ zei Treitschke verachtelijk.
‘Ik duelleer niet, een pak slaag kunt U krijgen.’
‘U bent een vlegel’, zei Treitschke woedend. Paolo vroeg zich af hoe de omstanders op de twist zouden reageren. Hij had het meeste zin om nu Trismegisto op de vuist aan te vallen, in de hoop dat daardoor de gehele receptie in een wijdvertakte vechtpartij zou veranderen. Een heerlijk vooruitzicht! Maar hij durfde geen mislukking te riskeren, wat hem woedend maakte. Tenslotte zei hij:
‘Tot nu toe was ik in het ongelijk, nu ben ik door U beledigd. Ik daag U uit en zal U mijn secondanten sturen.’
Vreemd genoeg scheen Treitschke tevreden te zijn over deze ongewone procedure. Misschien dacht hij met vreugde aan de wapens die hij nu zou mogen kiezen. Paolo verwijderde zich, gevolgd door Zuym die zei dat dat hij een idioot was. Paolo vroeg of Zuym hem nu ging vertellen dat het duel in dit land verboden was.
‘Dat zou je wel willen,’ zei Zuym. ‘Conchita Augurkchenmann heeft het toegestaan om dit land aantrekkelijk te maken voor Europese immigranten.’
Paolo stelde enige vragen naar de politieke achtergrond van deze naam en hield vervolgens een lofrede op duels, hoewel hij er nooit aan één had deelgenomen. Hij maakte Zuym tot zijn secondant ondanks diens protesten en sombere voorspellingen.
| |
| |
Paolo was niet erg te spreken over Treitschke's secondanten. Het waren vrij sinistere lieden, die Godehald en Geilfunz bleken te heten. Zijn tegenstander bleek het pistool te hebben gekozen en de tijd voor de ontmoeting te willen vaststellen op een week later. Paolo vroeg, waarom het niet als gewoonlijk de volgende ochtend en wel bij zonsopgang was en kreeg het redelijk antwoord, dat over zes dagen Don Porcellio Scaber naar Europa zou vertrekken en iedereen toch eerst gelegenheid moest hebben gehad om afscheid van hem te nemen. Paolo zei, dat hij deze delicate houding zeer waardeerde, waarna zijn ongure gasten hem verlieten. De consequentheid van de heer Scaber kon Paolo niet nalaten te bewonderen. Hij had zijn dochter uitgehuwelijkt en dus een zetbaas voor zijn bezittingen verworven. Nu ging hij naar de Eiffeltoren en het Casino de Paris of misschien ook elders heen. En Treitschke kon nog een week oefenen met het pistool. Paolo herinnerde zich eens gelezen te hebben, dat men een pistool niet zorgvuldig moest richten langs vizier en korrel, zoals bij het geweer (dat hij uit schiettenten kende), maar als het ware gooien naar het doel. Hij hoopte het zich over een week nog te herinneren. Het was altijd te proberen.
Op het vliegveld waar vandaan Don Porcellio Scaber vertrok was het druk. Paolo was daar dankbaar voor, want hij durfde de zorgeloos vertrekkende niet goed onder de ogen te komen en wilde het echtpaar Treitschke liefst vermijden. Hij bleef dus bij Zuym die overigens somber en zwijgzaam was, behalve als hij gelegenheid kreeg Paolo te berispen. Ieder ander was voor Paolo onverwacht beleefd hetgeen ook een reden tot
| |
| |
misnoegen was voor Zuym, die beweerde dat Paolo's onverdiende populariteit door zijn laatste dwaasheid nog groter was geworden dan na de serenade en dat Paolo waarschijnlijk wel zeer ijdel moest zijn. Het laatste leek Paolo toen onwaarschijnlijk, maar later wist hij ook geen andere verklaring voor zijn eigen gedrag.
Toen hij de vertrekkende de hand schudde, keek deze hem weemoedig aan. Paolo vroeg zich af of hij zich ongerust maakte over zijn schoonzoon of nog treurde over de ongewoonheid van Excepcion, welke laatste hij tot zijn spijt niet zag.
Na het vertrek van het vliegtuig stelde Zuym Paolo voor nu Treitschke op zijn smoel te slaan, maar Paolo bleef immuun voor deze verstandige taal.
Paolo verscheen op de afgesproken plaats op een fiets die hij speciaal gekocht had om zijn decorumminnende tegenstander te ergeren. Hij was echter de eerste. Even later kwam Zuym, per auto en vloekend. Het was koud en zij hadden tijd om te denken, maar Paolo's voornaamste vrees was het humeur van Zuym, die voorstelde ieder ander wapen tegen Treitschke te gebruiken dan het pistool, er lag wel een krik of een engelse sleutel in de bagageruimte van de auto. Hij, Zuym, had voor de verwezenlijking van dit plan gaarne een onvriendelijke behandeling door zowel Godehald als Geilfunz over. Paolo ging hier niet op in, waarna Zuym aanbood Paolo zelf met één van deze technische wapenen op het hoofd te slaan, desnoods, om zijn eer te redden, in het gezicht van de vijand. Paolo was zeer nerveus, maar op zelfverdediging tegen Zuym wel voorbereid, toen een grote, zwarte auto verscheen waaruit
| |
| |
Treitschke, Godebald en Geilfunz kwamen. Opgelucht zag Paolo toe, hoe Zuym met zijn collegae van het andere front ernstig het terrein uitmat. Hij ging gewillig op de aangewezen plaats staan en liet het pistool in de hand drukken. Het frappeerde hem als dwaas, dat hij voor het eerst van zijn leven zulk een wapen vasthield. Hij keek naar Treitschke, die als een donkere paal tegenover hem stond. Hij hoorde de overdreven onverschillige toon waarop iemand tot drie telde. Toen gooide hij zijn rechterarm vooruit en zonder die nog stil gehouden te hebben, boog hij zijn wijsvinger nog meer. De knal hoorde hij met dichte ogen. Hij vroeg zich af of hij getroffen was. Hij had geen kogel langs zich horen fluiten, maar dat kwam misschien door de knal. Hij opende zijn ogen en zag Treitschke voorover vallen. Nu lag hij, niemand zei wat en niemand bewoog. Paolo begon te lopen in de richting van de liggende man, Godebald, Geilfunz en Zuym waren er toch nog eerder en keerden hem om. Alle vier voelden zij aan de hartstreek en Zuym hield voor zijn neusgaten en mond een spiegeltje, dat hij wel voor de gelegenheid zou hebben meegebracht. Volgens lekenoordeel was Don Trismegisto dood. Paolo hielp om het lichaam in de zwarte auto te tillen, daarna liep hij weg. Zuym liep hem na en vroeg zich bezorgd of hij hem in zijn wagen mee zou nemen. Paolo stapte op zijn fiets en liet zich de heuvelhelling naar de stad afrollen. Hij was al in de buitenwijken toen Zuym hem inhaalde, taal noch teken gevend.
De straten waren nog stil. Paolo reed niet zonder een doel. Langs de overkant van de straat liep hij naar de
| |
| |
residentie der Treitschkes. Helder denkend, plaatste hij de fiets in een zijstraat, omdat het vehikel voor de deur incriminerend zou zijn. Hij keek naar boven toen hij tegenover het huis stond. Hoe hij binnen moest komen was hem een raadsel. Toch was hij niet verbaasd, toen hij de straat was overgestoken en de deur open vond. Waren er bedienden in het geheim betrokken, of lagen er Godebalden en Geilfunzen op de loer? Het kon hem niet schelen, hij ging naar binnen. Er lag een wijde hal voor hem, geplaveid met grote witte en zwarte tegels, met een trap achterin. Complicacion stond halverwege de trap, wenkte hem en legde tegelijk een vinger van haar andere hand op haar mond. Paolo voelde zich of de zwarte tegels obstakels waren die hij omver moest lopen. Hij bereikte de trap. Complicacion greep zijn hand en bracht hem naar haar kamer. Ze omhelsden elkaar, zij droeg een zwart nachthemd. Hij schoof een schouderband naar beneden en er kwam een borst te zien. Op deze wijze echter geen tweede, het nachthemd werd over het hoofd uitgetrokken. Paolo had een mooie vrouw in zijn armen en deed met haar wat hem van ergens ver weg scheen gecommandeerd te worden.
Heel kort daarna stuurde zij hem weg met nauwkeurige instructie waar en hoe over een tuinmuur te klimmen. Paolo was verheugd dat Complicacion hem zo duidelijk zei wat hij doen moest, maar begreep niet waar het goed voor was. Een man over een tuinmuur klimmend was voor de buren aanmerkelijk opzichtiger dan één uit de voordeur komend. Toen hij zijn fiets bereikt had, begreep hij waarom. De bekende zwarte auto reed voorbij en stopte voor het huis, dat hij zojuist
| |
| |
verlaten had. Nu werd Paolo plotseling waanzinnig bang. Hij liet de fiets staan en rende weg. Zijn eerste gedachte, een half uur later in het hotel, was: ‘Wat een moed van Complicacion!’
Hij ging op zijn bed liggen, viel in slaap en werd laat in de middag wakker door de telefoon. Boos greep hij de hoorn, niets anders verwachtend dan een boetpredikatie van Zuym, maar het was Excepcion, die vroeg:
‘Paolo, waarom heb je dat gedaan?’
Dit kon hij niet verdragen, hij snauwde:
‘Als vervelende kerels met mij willen duelleren, moeten ze de gevolgen daarvan maar dragen.’
‘Dat begrijp ik. Zelfs...’
Hier interfereerde het telefoonnet. De stem van Excepcion stierf weg en enig geschuur en geknetter kwam uit het apparaat. Paolo riep enige malen ‘hallo’. Even later kwam Excepcion terug met de kalme vraag:
‘Begrijp je?’
‘Nee’, zei Paolo, ‘want ik heb niets gehoord.’
‘Dat spijt me, de verbinding is erg slecht. Ik bel op van de estancia.’
‘Oh’.
‘Denk je dat Complita werkelijk van je houdt?’
‘Ik weet het niet en niemand heeft er wat mee te maken.’
‘Paolo, je hoeft niet boos te zijn. Ik weet wel, dat ik de jaloerse zuster lijk. Misschien ben ik het ook wel en dan kun je me uitschelden. Maar ik zou het jammer vinden als je werkelijk van Complita hield, want ze is naar een klooster gegaan.’
‘Naar een klooster? Waarom?’
| |
| |
‘Dat wordt zeer geapprecieerd in een geval als het hare.’
Alle boosheid tegen Excepcion viel van Paolo af. Even had hij een gevoel van leegte, maar vlak daarop scheen er op onverklaarbare manier energie in hem binnen te stromen.
‘Echa, ik dank je wel. Vergeef me mijn kwaadheid in het begin. Naar welk klooster is ze gegaan?’
‘Het klooster van de heilige Maria Goretti.’
‘Een nieuw klooster dus.’
‘Inderdaad.’
‘En in de mode?’
‘Die vraag klinkt niet vriendelijk.’
‘Dat is ze ook niet.’
Paolo ging zich afvragen wat zij wist van de gebeurtenissen na het duel.
‘Ik hoop dat ik nijdig mag zijn als het niet op jou is. Je hoeft de vraag ook niet te beantwoorden.’
‘Dat zal ik toch een beetje doen. Het klooster is bijzonder, omdat het in het oerwoud is, voorbij de bergen.’
‘Oh’.
‘Paolo, kom je naar de estancia?’
De vraag verraste hem. Niet zozeer omdat hij zich voorstelde dat het stellen ervan een overwinning was op datgene uit naam waarvan Complicacion naar een klooster ging. Deze overwegingen waren op het ogenblik zeer ver van hem. Maar de vraag kwam in heftig conflict met het dwaze plan, dat hem kant en klaar voor de geest stond.
‘Ik dank je, Echa, je biedt me meer aan dan ik mag verwachten. Ik hoop dat je het niet als misplaatst eergevoel beschouwt als ik nu liever niet kom en niet als
| |
| |
bedrieglijke vriendelijkheid als ik zeg dat ik later misschien eens kom, als ik nog mag.’
‘Je kunt altijd komen, Paolo.’
Hij bedankte haar weer en zij groetten elkaar. Onmiddelijk daarna ging hij zijn koffers pakken.
Met een trein reisde hij de bergen in. Toen die nog niet hoog waren, dacht hij na over zijn vertrek. Hij had Complicacion's liefde gekend, maar niet genoten. Alles was in een soort versuffing gebeurd. Dit was een onvergeeflijk verzuim. Nog één maal moest hij alles meemaken en dan met geheel zijn bewustzijn. Hij wist hoe onmogelijk zijn verlangen was, maar had het gevoel dat het waard was er alles voor te doen, wat hij kon.
Maar toen de trein steeds hoger klom, werd hij eerst misselijk en kreeg toen een ondraaglijke hoofdpijn van de ijle lucht. Hij was niet meer in staat naar enig genot te verlangen of het zich zelfs maar voor te stellen, behalve het vrij zijn van dit physieke onbehagen.
Bij het laatste station rustte hij een nacht en vroeg daarna hoe hij verder kon reizen. Hij kon tot zijn verbazing bijna onmiddellijk met een karavaan lama's mee. Met de naarste voorgevoelens hees hij zich op een wollig en onvriendelijk dier. Maar na inderdaad één van de miserabelste dagen, die hij zich kon herinneren, werd de avond iets bijzonders. Toen hij van zijn rijdier afgeholpen in het donkere indianendorp stond, voelde hij zich beter. Zijn geleiders, tot nu toe vage duivels in een privé-hel, werden korte, rustige mannen met donkere gezichten en kleurige mutsen met oorkleppen. Hij voelde een onbegrensd vertrouwen in zich opkomen, behalve voor de Spaans sprekende man met wie hij
| |
| |
te maken had in het huis waar hij kwam te slapen. Hij sliep voor het eerst goed in de dunne berglucht en de volgende morgen was hij in verrukking. Het kille witte licht, de mannen, even donker als de vorige avond, de vrouwen in kleurige shawls, met grijze vilten hoeden. Het maakte een warme en donkere indruk als paarden die net uit hun schemerige stal komen. Hij verwonderde zich, dat dit alles bestond. Hij besteeg zonder hulp zijn lama en bemerkte dat de karavaan in beweging kwam toen iemand op een fluit begon te spelen. Behalve aangenaam, scheen dit geluid ook vol betekenis, het was het instrument van merkwaardige momenten, al waren die zelden aangenaam geweest.
De bergen waren zo massaal, dat hij vaak niet zag dat hij in een gebergte was. Er waren holle wegen, die deden vermoeden dat men diep in de aarde verdween, zo hoog bevond hij zich. ‘Waarom niet, bergen zijn ook aarde’, dacht hij, ‘maar iedereen heeft een vlaktevooroordeel.’
Hij was in deze dagen zeer geneigd de indianen als superieur boven andere mensen te beschouwen en zich te ergeren over de blanken, die hen uit het grootste deel van dit land hadden verdreven. Maar verder denkend kon deze illusie geen stand houden. Natuurlijk was deze onderdrukking laakbaar, zoals alle onderdrukking. Negers in Afrika hielden slaven en voerden oorlog. Zo hadden ook de indianen gedaan toen ze hier nog heer en meester waren. Onderdrukten waren helaas niet beter dan anderen, alleen onderdrukten Na verscheidene dagen en nachten begon ook dit bestaan hem te vervelen, hoewel hij in sommige dorpen weer harpmuziek had gehoord.
| |
| |
Maar het einde van deze tocht was haast nog erger dan het begin. Bergen werden heuvels en bossen kwamen hem tegemoet als groentesoep. Minstens zo warm en dan nog vol insecten. Hier moest hij tot zijn ergernis de karavaan verlaten voor een oude autobus. Het dorp aan een rivier, waar die hem bracht, was waarschijnlijk minder oud, maar leek geheel verrot. Hij sliep er wel beter dan in de bergen, bij de stank en het gedurige geschuifel en gefluister, dat ondefinieerbare wezens hier meenden te moeten veroorzaken.
Zijn reis ging nu verder per boot. De rivier was een straat tussen bomen. Een slordige en lelijke straat volgens Paolo. Het heroische tijdperk in de bergen was afgelopen, alles was kruipend, laag en angstig. De bemanning van de boot zag er ongunstig uit. Paolo gaf zich rekenschap dat hij volgens de gewone wetten ook een ongunstige figuur was: een moordenaar. Maar hij had geen slecht geweten. Dit was te verklaren. Hij had gedaan wat de eer net niet meer, maar de oorlog nog steeds tot een deugd maakte. Een man gedood. Doden is bij alle levende wezens de regel, niet doden de uitzondering. Dat de indruk van het feit hem tot het eind van zijn dagen zou vervolgen, was op zijn minst twijfelachtig. Het zonder meer omklappen van die in het morgenlicht zo ongedétailleerde gestalte, veroorzaakt door een kleine handbeweging, maakte even weinig indruk als het stoppen van een ratelende wekker. Dat deed je ook in de vroege morgen.
Paolo verveelde zich op de boot. Alles ging langzaam. Hij zocht naar middelen om de verveling te ver- | |
| |
drijven en verlangde naar een bibliotheek. In de bomenhuizen langs de waterstraat slingerden zeker apen, maar die waren niet te zien. Wel krijsten en floten er vogels, wat oninteressant klonk als het radioprogramma bij de buren. Hij was alleen op de boot met een vettig zwart dek, de afbladderende witte verf van zijn hut, de electrische fan en de insecten. Hij ging naar een plaats waar een klooster stond. Hoe kon er een klooster staan tussen al die bomen?
Maar op de middag, dat de boot aanlegde op de plaats van Paolo's bestemming, was het klooster duidelijk te zien. Het stond op een heuvel, boven het dorp als een casino boven een badplaats, al was het minder bewerkelijk van architectuur. Daarbinnen liep dus Complicacion's lichaam, dat hij zich niet goed herinneren kon, rond in een raar costuum. Het interesseerde hem met moeite.
Waarschijnlijk om geestelijke redenen was deze plaats minder vervallen dan de anderen die hij langs de rivier had gezien. Tussen de huizen lag enig plaveisel en er was een stenen hotel met een verdieping, waar hij zich liet inschrijven. Nu was er niets te doen dan de avond af te wachten. Hij ging de straat op. Uit een café kwam muziek. Hij ging het binnen overwegend of hij zou gaan drinken, en in een uitgelaten stemming zou geraken. Dat zou een nutteloze vertoning zijn. Hij bestelde koffie, gaf geld aan de guitaristen en floot hun de melodie van zijn mislukte serenade voor. Zij speelden en zongen die voortreffelijk voor hem. Hij zat gereed om door zoveel symboliek ontroerd te worden, maar het gebeurde niet.
| |
| |
Er was een heldere maan die avond. Paolo liep de heuvel op naar het klooster. Het leek een wandeling in een stadspark. Toen hij enige honderden meters gelopen had, keek hij om zich heen. Hij was al vrij hoog en het plaatsje beneden was onwaarschijnlijk klein. Hij bevond zich niet in een stadspark, de omgeving leek eerder een oerwoud. Hij zag evenveel woud als hemel, en dat gaf de indruk van een zee, maar gevaarlijker. Over deze boerenkoolachtige donkere golven kon men niet zwemmen. Was de weg die hij volgde aangelegd om de bisschop, als hij op inspectiereis was, naar boven te kunnen laten rijden per auto? Maar zou hier ooit een bisschop komen?
Het klooster lag veel hoger dan het leek vanaf de rivier en de heuvel was steil. Hij had al meer dan een uur gelopen toen hij eindelijk dichtbij de kloostermuren kwam. Nu moest hij in geen geval de weg blijven volgen of hij een bisschop of de kruidenier was. Om een klooster binnen te dringen moest men beginnen met onopzichtig te doen. Hij ging dus van de weg af en het bos in. Dat bleek echter een minder eenvoudige onderneming dan hij zich had voorgesteld, want hier was geen parkaanleg, maar domweg bos. Zodra hij onder een boom stond hoorde hij gefladder, gekrijs en geritsel vlak bij zijn oren. De apen en papegaaien en wie weet wat nog meer, die hij, sinds hij van de bergen gekomen was, als alledaags maar van veraf had leren beschouwen, werden nu een beklemmende realiteit. Het klopte ergens niet met zijn voorstelling, dat in de omgeving van kloosters exotisch, ongedoopt gedierte een lawaai maakte, dat gerust heidens genoemd kon worden. Ook was in de jungle het zich oriënteren een probleem. Hij
| |
| |
besloot te vertrouwen op de helling en steeds te blijven stijgen.
Het is moeilijk zich een voorstelling te maken van de wisselende gemoedsstemmingen, die Paolo de volgende uren onderging. Soms dacht hij dat hij het klooster allang voorbij was en hopeloos in het oerwoud zou verdwalen, dat naar alle waarschijnlijkheid eindeloos was. Dan weer herinnerde hij zich met vreugde het bestaan van windstreken en de verhouding van deze tot hemellichamen. Dan weer was hij ongerust over de identiteit van de dieren, die om hem heen geluiden veroorzaakten. Maar om veel korter te gaan, dan Paolo ging, hij bereikte de muur.
Dit bracht hem niet veel verder. Als ooit een Don Juan behoefte had gehad aan ‘su gente’ was hij het nu. Hij zou, dacht hij, aan Purperponem waarschijnlijk heel goed het commando van een privé-legertje hebben kunnen opdragen. Er was iets desperado-achtigs aan Purperponem geweest, maar hij, Paolo, had de domheid gehad hem te ontslaan!
Paolo volgde de muur, in de hoop een opening van enigszins clandestiene aard te vinden. Maar wat hij vond was de hoofdpoort, blijkbaar aan het eind van de weg, die hij eerst gegaan was. Besluiteloos stond hij over de laatste struik heen naar de poort te kijken. Toen voelde hij een prik in zijn hielpees boven zijn linkerschoen. Hij keek en kreeg de impuls te lachen toen hij nog een fractie van een seconde een klein groen slangetje als een slappe spoor aan zijn enkel zag hangen. Toen gleed het weg en kwam de paniek. Wie weet was de beet vergiftig. Er was maar één ding te doen. Hij begon te rennen naar de poort, sloeg er op met zijn vuisten en
| |
| |
schreeuwde: ‘Ik ben door een slang gebeten’, waarbij hij zich afvroeg of hij als hulpwerkwoord ‘ser’ of ‘estar’ moest gebruiken. Bij deze gedachte viel hij flauw.
Hij kwam weer tot bewustzijn in een bed in een witgekalkt kamertje. Na enige tijd besteed te hebben aan het reconstrueren van zijn jongste verleden besloot hij dat er inderdaad gif in de slang geweest moest zijn, anders hadden ze niet de moeite genomen hem in bed te leggen. Of was hij misschien niet in het klooster? Hij zag geen crucifix hangen. Hij draaide zijn hoofd om, waarbij hij merkte dat hij zich zeer onaangenaam voelde. Inderdaad hing er een crucifix aan het hoofdeinde. Hinderlijk, dat moest hij daar weg halen. Of, beter niet! Het was niet te ontkennen, dat hij in het klooster was doorgedrongen. Zijn opzet was gelukt. Dus moest hij zich niet direct verdacht maken door révolte tegen de huisorde. Hij probeerde de huidige situatie vanuit strategisch oogpunt te bezien, maar dat lukte hem niet goed. Hij voelde zich loom en was de onzichtbare nonnen eigenlijk wel dankbaar voor het bed, met of zonder tendentieuze wandversiering er boven.
Hij dommelde in en werd weer wakker door het binnenkomen van een non. Zij vertelde dat de slangenbeet inderdaad gevaarlijk was geweest. Hoe gelukkig voor hem dat het zo dicht bij het klooster was gebeurd. Daardoor hadden ze hem gauw kunnen helpen. Slangenbeten komen hier veel voor, ze hadden ze al dikwijls behandeld en dat was een zegen, want nu konden ze nuttig zijn. God en de heiligen moesten wel zeer gedankt worden. Hij zou nu nog een paar dagen stil moeten liggen, maar gevaar was er niet meer.
| |
| |
Zo bleef dus Paolo liggen, met het gevoel plannen te moeten smeden voor een verdere invasie van het klooster. Hij keek steeds in spanning naar de nonnen, die op geregelde tijden binnenkwamen om tot zijn instandhouding bij te dragen. Maar nooit was er één Complicacion of zelfs maar jong, hetgeen niet verwonderlijk was.
Na twee dagen was het zo ver, dat het in bed liggen tot een kwelling werd. Zijn gedachten werden weer levend. Hij ging verlangen naar beweging en buitenlucht. Maar het beeld dat het meest voor zijn ogen kwam was van een meisje in vuile jodhpurs. Excepcion, in de stallen, te paard, Excepcion ernstig en vrolijk. Hij voelde zich plotseling overtuigd, dat Excepcion goed was. Consequent en eerlijk goed. Zou ze nu alleen voor de estancia zorgen? Hij achtte haar er toe in staat. Wat een bestemming zou het voor hem geweest zijn, om haar daarbij althans met zijn goede wil bij te staan! Dit was zijn verzuim, dat hij niet naar Excepcion gegaan was, inplaats hierheen te reizen, het spoor volgend van Complicacion, die blijkbaar toch niet om hem gaf.
Er waren twee deuren in de kamer. Eén leidde naar het toilet en door de andere kwamen de nonnen binnen. Paolo stond op en draaide aan de knop van deze laatste. De deur was op slot. Men vertrouwde blijkbaar de patiënten niet al te zeer. Paolo voelde dat hij gedaan had wat hij zich had voorgenomen. Toen de dag kwam dat men hem zijn kleren gaf en zei dat hij weg kon gaan, ging hij. Zonder zelfs te vragen of hij, om te danken voor zijn genezing, een dienst in de kapel mocht bijwonen. Deze traditionele zwakke plek in het kloosterlijk afweersysteem was als ontmoetingsplaats toch te
| |
| |
weinig privé en hij had een groot deel van de wereldliteratuur tot getuige, dat als men van een ontmoeting daar iets wilde maken, het maanden duurde.
Op de terugtocht dacht hij veel aan Excepcion, maar het werkelijke enthousiasme was er niet meer. Hij had haar zich weer pastoraal idyllisch voorgesteld en, te beginnen met de pauwenhoedsters, had hij toch wel genoeg idyllen gezien om over het belang daarvan voor zijn welzijn op zijn minst in grote twijfel te zijn. Tenslotte bleef de enige levendige herinnering aan Excepcion het telefoongesprek en hij had het gevoel dat hij na zijn recente escapade niet meer naar haar toe kon gaan, al kon hij daar geen plausibele reden voor opgeven. Na alles wat er al gebeurd was, kon ze hem zijn idiote reis moeilijk kwalijk nemen.
Een beslissing werd niet van hem gevraagd. In de stad wachtte hem een telegram, dat al twee dagen te voren was bezorgd. Het luidde: ‘Moeder ernstig ziek, Bettina.’
‘Wiens moeder bedoelt ze,’ dacht Paolo en nam een vliegtuig.
Nu hij het land- en zeeschap, waar zijn reis doorheen ging, niet meter voor meter had kunnen bekijken tot het vertrouwd werd als de tuin buiten het raam van zijn eigen kamer, had hij niet het gevoel dat hij dicht bij zijn uitgangspunt bleef. Toen het vliegtuig eenmaal boven zijn eigen land vloog, was Paolo van zeer ver gekomen. Van een plaats waarnaar hij zeker niet gemakkelijk terug zou gaan. Wat hij daar had beleefd, was nauwelijks gebeurd, zodat hij er zeker niets aan kon verande- | |
| |
ren of zelfs één van die gebeurtenissen een gevolg doen hebben.
Bettina kwam hem van het vliegveld afhalen, wat een schok voor hem had moeten zijn, maar het niet was. Verder was ze niet alleen. Ze was vergezeld van een lange man met een baret op, die ook verder opzichtig gekleed was en die zij aan hem voorstelde als Raimundus Aegipan. Paolo voelde onmiddellijk een grote antipathie tegen hem en vroeg zich af of hij toch nog ergens jaloers was of dat het inderdaad Aegipan's onaangename uiterlijk was dat hem zo tegenstond. Maar een grotere zorg was, dat hij naar de toestand van mevrouw Deid moest vragen. In welke bewoordingen moest hij dat doen? Gelukkig zei echter Bettina:
‘Moeder heeft opdracht gegeven dat wij, onmiddellijk als jij aankwam, samen bij haar moesten komen. Voel je je daartoe in staat? Ray zal er ons in zijn wagen heenbrengen.’
Dus kon Paolo nog een tijdje achter in een dure auto Raimundus haten. Zij stopten voor mevrouw Deid's huis. Paolo dacht dat het dienstmeisje in een sterfhuis tranen in de ogen moest hebben of nauwelijks bedwongen vreugde koesteren. Maar aan dit in Paolo's ogen zo beklagenswaardige wezen was niets te merken. Toen zij binnenkwamen in de wijde hall hoorden zij een luid rumoer. Paolo keek Bettina vragend aan.
‘Dat is moeder's kamer’, zei ze.
Het meisje liep de brede trap op (voor mevrouw Deid om dreigend af te dalen) en verdween door de van beneden af zichtbare deur van de kamer van haar meesteres. (Zo kon mevrouw Deid met één oogopslag haar hele voorhal overzien over de balustrade vlak voor
| |
| |
haar kamerdeur). Even later kwamen uit deze deur ongeveer een dozijn luid converserende personen, die de trap afdaalden. Sommigen gingen naar de salon en anderen naar de voordeur. Paolo had wel eens gehoord van geënsceneerde sterfbedden, maar dit hoorde daar niet bij. Misschien had hier te lang het décor gestaan om het decorum te kunnen handhaven. Het meisje, dat achter de drom mensen aankwam, verzocht Paolo en Bettina boven te komen.
Mevrouw Deid zag er welvarend uit. Zo welvarend, dat Paolo keek of de parasol niet tegen het bed leunde, die zij zeker zojuist gebruikt had om haar talrijke visite de deur uit te jagen. Hij zag die niet, maar kwam toch niet te dicht bij het bed. Misschien had ze hem onder de dekens.
‘Dag Paolo’, zei ze, ‘ik heb je in lang niet gezien. Ons laatste gesprek is wel wat abrupt geëindigd. Ik kan me voorstellen, dat het wat veel voor je was. Maar het is overigens goed geweest dat het zo gegaan is. Je personeel heeft uitstekend voor ons gezorgd en juist van hen ben ik iets te weten gekomen waardoor het mij duidelijk werd wat een zondige oude vrouw ik ben. Maar daarover dadelijk. Ik heb veel te vertellen en veel goed te maken. Inderdaad, Paolo, je bent mijn zoon. Je vader heeft veel van mij gehouden. Het is misschien verkeerd van mij, dat ik de redenen waarom hij niet met me getrouwd is, hoe gegrond ze ook waren, nooit geheel heb willen accepteren. Ik ben later getrouwd met een ander, maar kinderen heb ik niet meer gekregen. Daarom hebben mijn man en ik, en dit weet Bettina al, Bettina geadopteerd. Zij is een vondeling, maar groeide uitstekend op. Degene, die jij als je moeder hebt beschouwd
| |
| |
is al vroeg gestorven. Toen heb ik je vader er van kunnen overtuigen dat er niets wenselijker was dan een huwelijk tussen Bettina en jou. Er zat iets degelijks, evenwichtigs en convenabels in, vooral voor Bettina, die dan werkelijk geheel in de maatschappij zou zijn opgenomen. Mijn man is spoedig daarna ook gestorven. Nu stond mij niets meer in de weg dan mijn geweten. Daardoor heb ik je vader deze dwaze clausule in zijn testament laten opnemen, die jij op je één en twintigste jaar hebt moeten lezen. Misschien was dat mijn grootste fout, een gril van mij te laten doorgaan voor een eeuwenoude familietraditie.’
Nu herinnerde Paolo zich, dat er een gaping in het testament was, waarover hij had verzuimd zich te verwonderen. Hoe moest men Spuibeljaatgemalinnen verzoenen met de onregelmatige eerstgeborene? In een eeuwenlange practijk zou daarvoor waarschijnlijk wel een recept gevonden zijn. Hij wilde aan mevrouw Deid vragen hoe zij zich dit had voorgesteld, bedacht dat dergelijke vragen misschien niet passend waren aan een sterfbed, lachte inwendig om deze laatste gedachte en ontdekte toen dat het niet nodig was iets te zeggen of zelfs te denken. Dit verhaal, deze vertoning raakte hem niet. Met de familie Spuibeljaat had hij niets te maken. Een snelle parade, in gedachten de gehele mensheid afgenomen, toonde hem trouwens, dat hij en hij alleen de familie Spuibeljaat was. Hij kon met deze familie doen wat hij wilde.
‘Je vader stemde toe, zoals de meeste vaders doen, die geneigd zijn te denken dat hun zoon naar hen zal aarden en daar trots op zijn. Je moeder was inschikkelijk genoeg, zoals blijkt uit het feit, dat ze jou als haar
| |
| |
eigen zoon heeft willen opvoeden, al is ze daar helaas niet ver mee gekomen. Ik heb er haar altijd van verdacht niet goed te hebben begrepen wat het betekende in een familie als de Spuibeljaats te trouwen. Ze heeft je vader dan ook niet vast kunnen houden. Dat heb ik pas gehoord toen jij weg was. Paolo, om in de geest van het testament te blijven, heb ik je avances willen aanmoedigen bij een meisje, genaamd Columbine Broblifioul. Toen je weg was heb ik verder naar haar geïnformeerd en gemerkt wat een vreselijk kwaad ik had kunnen doen als ik op de ingeslagen weg was voort gegaan. Je vader kreeg een kind bij een dienstmeisje, maar gelukkig kon zij trouwen met de hulptuinman Broblifioul. Die twee hebben het kind Columbine genoemd. Op zo'n naam kunnen toch alleen zulke mensen komen.’
Mevrouw Deid had haar plechtige bekentenistoon geheel laten varen en genoot zichtbaar van haar eigen geroddel. Ze had tijdens Paolo's afwezigheid, in zijn huis braaf gespionneerd!
‘En nu weet je alles, wat ik anders in het graf mee zou hebben moeten nemen’, zei mevrouw Deid, die blijkbaar naar een pakkend slot zocht. ‘Ik ben een zondige vrouw, Paolo, ik heb schande over mezelf gebracht en bijna over de familie. Maar jij, en hoe graag had ik gezegd, jullie, maar ik mag me niet opwinden, kunt de eer van de familie redden. Ja, graag had ik jullie gezegd, het is mijn droom geweest en misschien is het mijn straf, dat die niet is verwezenlijkt.’
Paolo concludeerde haast met vreugde, dat ook voor mevrouw Deid Aegipan geen persona grata was en met vrees, dat er waarschijnlijk maar weinig nodig was, om een al te vaak overgewaaide storm tussen moeder en
| |
| |
dochter opnieuw te ontketenen. Hij moest nu iets zeggen. Er werd iets verwacht van de familie Spuibeljaat. Het was hem intussen duidelijk geworden dat hij alleen maar één van de twee bastaardtakken was. Het was niet onvermakelijk dat mevrouw Deid steeds gesproken had over de eer van de familie die helemaal niet meer bestond! Maar hij zei:
‘Mevrouw Deid, vergeeft U mij dat ik U niet anders noem, want zo zou ik U toch altijd hebben genoemd, als alles gegaan was, zoals U het had gewild. Ik waardeer het dat U mij dit alles hebt verteld en U kunt ervan verzekerd zijn, dat ik U niets verwijt.’
Hij had blijkbaar goed gesproken, want zij eindigde met:
‘Het is me een grote troost, kinderen, had ik haast gezegd. Kom morgen terug als ik er dan nog ben. Wil je even het dienstmeisje bellen vóór je weggaat.’
Zo verlieten zij het sterfbed, waarvan mevrouw Deid de volgende morgen zou opstaan om tot verdriet van menigeen nog 26 jaar te leven.
Buiten wachtte de gehate Aegipan. Zijn haar, voor zover te zien van onder de baret, had een nare gele kleur, en zijn gezicht leek vol barsten. Hij was zoveel ouder dan Bettina, de docile, wezenloze Bettina. Hij was even afstotelijk als mevrouw Deid, maar hoewel hij een luide, onaangename stem had, zei hij veel minder. Wat gaf het dan, nog even in zijn gezelschap te blijven. Nu vroeg hij of Paolo met ‘ons’ een borrel kwam drinken. ‘Ons’ betekende blijkbaar Bettina en hij. Aegipan woonde boven een pakhuis op een grote zolder, pretentieus ingericht met veel flessen, een onder kussens en kleurige kleden gecamoufleerd tweeper- | |
| |
soonsbed en kunstvoorwerpen, die waarschijnlijk de kitsch van overmorgen zouden zijn. Paolo dronk enige glazen, wat het voordeel had dat de doordringende stem van Aegipan nu van verder weg scheen te komen. Maar ondanks het aandringen van zijn gastheer dronk hij niet meer. Zijn beheersing verliezen in dit gezelschap kon een ongewenste verbroedering tot stand brengen. Om het evenwicht te herstellen leidde Paolo hem spoedig naar een restaurant en betaalde het diner. Maar daarna dreef Raimundus hem weer voor koffie en cognac naar een café. Daar bevonden zich vele jongelieden in het costuum, dat in dat jaar diegenen droegen, die wensten dat hun culturele preoccupaties hun op het lijf zouden zijn geschreven. Enigen van dezen begaven zich spoedig naar Raimundus, die hen de gunst bewees volle glazen voor hen te betalen, waarvoor zij hem blijkbaar de gunst bewezen met hem te converseren. Deze blijkbaar tot wederzijdse tevredenheid aangegane transactie dégoûteerde Paolo. Wat een wansmaak van Bettina om samen te willen wonen met een patroniserende kunstluis. Wat was deze man? Een bankier of kleinere zakenman die niet meer samenleeft met zijn katholieke vrouw die de echtscheiding tegenhoudt?
Voor iets dergelijks zag Paolo hem aan. Welke origine het verschijnsel ook had, onaangenaam was het in ieder opzicht. Waarom ging Bettina niet met een van de bebop-baarden- en nauwe broekspijpenlieden. Daar waren waarschijnlijk wel aardige jongens onder, al zouden die niet de Aegipans dezer wereld uitbuiten. Misschien was ze toch nog afgegaan op de schijn van soliditeit die Raimundus bood; een dikke granieten laag gezeten burgemanschap van de slechtste soort on- | |
| |
der een zandlaagje bohème, dat er met stoffer en blik of door blazen was af te krijgen. De stap terug was altijd te doen, naar onderonsjes met de vrouwen van de mannen die bij Aegipan sigaren rookten en over zaken praatten. Daarbij vergeleken was er nog iets nobels in het delen van armoede met de vlerkerigste kunstjongen.
Hij keek naar Bettina en zei dat hij moe was en wou slapen.
‘Je kunt bij ons logeren.’
‘Liever niet, jullie willen waarschijnlijk nog langer hier blijven.’
‘Je hoeft niet formeel afscheid van hem te nemen’, zei Bettina. ‘Je ziet hem zeker nog wel eens in de stad.’
Ze wil zich aanpassen bij de genius loci, dacht Paolo en hij werkte zich door de kring tot Aegipan, die ‘kerel’ en ‘nog één borrel’ tegen hem zei. Maar hij worstelde zich los.
Weer op een hotelkamer bedacht hij, dat hij zelf met al zijn geld gemakkelijk praten had over armoede delen met een jong cultuurbeoefenaar. Hij had de omstandigheden voor het kiezen, behalve als hij met Columbine op de bagagedrager naar het dorp wilde fietsen. Met zijn zusje Columbine. Wat dat betreft kon het nu dus ook anders worden.
De volgende morgen ging hij naar zijn huis. Hij moest wel op sterfbedbezoek, maar het sterven van mevrouw Deid kon best voortgaan zonder hem. Hij ging zijn nieuwgevonden zusje aan het hart drukken. Ook een vorm van piëteit en het bleef in de familie.
Toen het station, de trein, het dorp en de vreemdheid van dit alles. De hacienda van Scaber was nu reëler.
| |
| |
Langzaam liep hij in de richting van het park. Hij was bang iemand te ontmoeten, die hem kende. Reisverhalen vertellen was het laatste waar hij zin in had. Toen hij voor de oprijlaan stond werd hij werkelijk bang voor alles. Hij sloeg het eerste zijlaantje in en maakte een wijde boog om het huis. Ook dat ging niet zonder huivering. Als er iemand kwam (wie wist of er geen nieuwelingen bij het personeel waren gekomen) om hem van zijn eigen land te gooien, zou hij moeite hebben om zich te identificeren. Maar hij bereikte zonder iemand te hebben gezien zijn doel, het zwembad. Nieuwsgierig vroeg hij zich af of de flessen wijn er nog zouden liggen, die hij daar voor de egels had achtergelaten. De omgeving van het zwembad leek nog in dezelfde kunstmatig verwaarloosde staat te verkeren als toen hij hier de laatste keer vertoefde, dus waren misschien de flessen buit gemaakt door een verbaasde tuinman, of door een eerlijke, die ze in de keuken had afgeleverd. Het was moeilijk om de juiste struiken terug te vinden. Maar toen hij al zeker meer dan een kwartier bezig was met pogingen daartoe, trapte hij op iets glads en ronds. Daar lagen de flessen, maar er lagen ook scherven. Een dozijn waren er nog heel. Hij veegde ze aan het gras af en onderzocht ze tevergeefs op sporen van egeltanden. Waardoor de rest gebroken was, viel onmogelijk na te gaan. Hij wist trouwens niet meer hoeveel flessen hij naar buiten had gebracht.
Hij had geen kurketrekker bij zich, maar als hij van een der flessen de hals afsloeg met een steen en voor de scherpe punten oppaste, stond hem niets in de weg zich moed in te drinken. Tenzij natuurlijk in de aan de buitenlucht blootgestelde flessen het één of ander schei- | |
| |
kundig gebeuren had plaatsgegrepen. Over de mogelijkheid daarvan wist hij absoluut niets.
Het was nog vóór de middag en hij had nu geen trek in wijn. Het was toch ook wel wat dégoûtant om hier te gaan zitten drinken als een vagebond in een vage Amerikaanse roman. Hij moest gewoon naar huis lopen. Was hij niet een man die een troep meisjes in dienst had durven hebben om een volslagen onzinnige reden en die later een duel had gevochten? Kortom, hij had dingen gedaan waar hij nu de moed niet toe zou hebben. Maar als men hem het tweede had voorspeld ten tijde van het eerste, zou hij zeker bang zijn geworden en wat het eerste betreft: het was hemzelf nu een raadsel hoe hij dat had kunnen doen. Het was eigenlijk een langdurige kwajongensstreek van twijfelachtige smaak geweest.
Er bestond één troost: in de keuken was hij altijd vriendelijk ontvangen. Daar moest hij heen, inplaats dat hij stond te mediteren bij koude vijvers en flessen. Daar zou men hem verwelkomen met koffie en sympathie. Men zou hem geen idiote, voor niemand interessante dingen over familietrots etc. willen vertellen, zoals die al of niet stervende dame op leeftijd, voor wie hij niets voelde, evenmin als zij iets voor hem, of hem minnaars willen vertonen van suspecte onconventionaliteit.
Bettina had niet behoeven te verschijnen op het vliegveld met haar ouwelijke zakenman. Dat getuigde van slechte smaak. Hier in dit bassin had zij met hem gezwommen. Dat was prettig geweest en mooi om te zien. Maar wat haar betreft was het alleen uiterlijkheid en toevalligheid geweest. Zij had in het beeld gepast omdat
| |
| |
zij erin gebracht was, niet omdat hij er in wilde zijn. Dit was een reden te meer om het verblijf bij het zwembad pijnlijk voor hem te maken. Er was wel weinig reden om weemoedig te worden, maar tenslotte had het verleden niet zoveel aantrekkelijks te bieden. Op het weinige dat er was voelde hij de neiging zuinig te zijn.
Ja, nu moest hij naar de keuken. Hoe zou alles in huis gegaan zijn sinds hij weg was. Hij vermoedde dat er niet veel was veranderd. Hij zou dezelfde gezichten zien. Natuurlijk zou hij van zijn reis moeten vertellen, maar er waren toch ook genoeg onpersoonlijke feiten, waaruit een boeiender verslag zou zijn te maken dan van zijn persoonlijke belevenissen. Toch werd hij weer bang. Wat had hij te maken met dit grote huis. Er waren boeken, schilderijen en foto's die hem vertrouwd waren en die hij met plezier zou terugzien. Maar die hoorden toch niet bij het huis.
Hij kon natuurlijk ook een gedeelte van het gesprek in veilige banen leiden door te informeren naar Columbine. Zou hij deze mensen vertellen dat Columbine zijn zuster was? Misschien beter van niet, er was een kans dat het op hun gevoel voor romantiek zou werken, maar een grotere dat het zou stuiten op idées reçues à la Mevrouw Deid.
Op dit ogenblik kreeg Paolo een ingeving die hem in het verlaten park luidop deed lachen en met snelle passen in de richting van het huis lopen.
Het gesprek in de keuken viel mee. Hij had met een zeker plezier kleine feiten verteld en vernomen wat Columbine nu uitvoerde en waar ze was. Haar spoor leidde naar de stad terug. Daardoor bleek de tegen- | |
| |
woordige toestand nog tijdelijker dan hij gedacht had. Dit was hem niet onwelkom. Zo kwam hij de middag en de avond redelijk door. De nacht was erger. Hij was nerveus en had geen slaap. Hij probeerde te lezen. Daarna liep hij in het maanlicht naar het zwembad en haalde een fles uit de struiken. Ondanks het ongewone en symbolische van deze handeling, bleek het niet meer te zijn dan een gewoon avondwandelingetje uit nervositeit. Ook in de keuken was het nu donker. Hij stak er het licht aan en zocht naar een kurketrekker, die hij niet vinden kon. Daarna liep hij in plotselinge woede naar de gootsteen en sloeg de hals van de fles tegen de kraan. De scherven kletterden en een rode ster verscheen snel in de gootsteen om daarna een staart te krijgen in de richting van de afvoer. Zijn jas en overhemd zaten vol spatten. Waar waren de glazen? In een kast naast de gootsteen zag hij melkbekers. Hij nam er één, spoelde de buitenkant van de kapotte fles af en schonk de beker vol. De wijn was goed. In de fles zaten nòg drie bekers. Toen hij de derde had volgeschonken, raapte hij de scherven bij elkaar, gooide die in de vuilnisbak en spoelde de gootsteen schoon. De beker wijn droeg hij voorzichtig naar zijn kamer boven. Een uur later ging hij in bed liggen, maar bleef nog lang wakker, hij voelde zich zeer eenzaam. Heel zijn verleden en heden en alles wat hij zich voor kon stellen van zijn toekomst was volkomen getypeerd door de lege gangen en kamers van het donkere huis om hem heen.
Het was een voordeel, dat Columbine in het warenhuis, waar zij werkte, die dag achter een toonbank met dassen stond. Was zij werkzaam geweest in de dames- | |
| |
lingerieafdeling, dan was het moeilijker geweest voor Paolo om met haar in gesprek te komen. Nu was er althans een gelegenheid. Paolo knikte haar toe over de dassen. Er was niemand in de buurt. Hij zei:
‘Ken je me nog?’
‘Ja’, zei Columbine.
Ze keek erg verschrikt. Paolo boog zich over een bak met zijden reptielen en vroeg:
‘Kan ik je spreken na je werk?’
‘Nee meneer, laat U me met rust, ik moet werken,’ zei ze niet zeer logisch.
Dit was dus de atmosfeer waarin hij zijn nieuwgevonden familielid van de huidige toestand op de hoogte moest stellen. Het beviel hem niet. Als ze zou gaan gillen, kwamen er boze rayonchefs, en liep hij de kans door warenhuisdetectives verwijderd te worden.
‘Geef me dan maar een marineblauwe met kleine rode figuurtjes’, zei hij berustend. Zij zocht er een paar voor hem uit. Hij bekeek ze inderdaad. Hij was wel niet van plan geweest een das te kopen, maar nu de omstandigheden hem daartoe dreven, wilde hij toch niet met een lelijk lor weggaan. Terwijl hij ze in zijn hand had zei hij:
‘Columbine, ik heb ontdekt dat je eigenlijk mijn zuster bent. Op mijn huis en erfenis heb je evenveel recht als ik. Ik geef je het huis.’
‘Gaat U weg, meneer, of ik roep de chef.’
‘Goed, dan neem ik deze.’
Haar plichtsgevoel stond niet toe, dat hij wegging met een onbetaalde das.
‘Moet ik hier betalen of aan de kassa?’
‘Aan de kassa!’
| |
| |
Paolo stelde zich in verbinding met notaris Krijtvogel en verwonderde zich erover dat hij dat niet eerder had gedaan. De bezwaren die de notaris maakte tegen deze ‘onberaden stap’ bestreed hij met onnodige vehementie. Hij betrapte zich erop dat hij de notaris eigenlijk ook het dwaze testament kwalijk nam.
Door verklaringen op gezegeld papier liet Columbine zich gemakkelijk overtuigen. Zij schreef een woordenrijke en onduidelijke brief om haar spijt over haar gedrag in het warenhuis en haar dankbaarheid uit te drukken. Paolo las de brief maar half.
Hij ging nog één keer naar het huis toe, om er bij te zijn als zijn boeken en andere persoonlijke bezittingen verhuisd werden. Hij lunchte met Columbine in de kamer bij het terras waar hij vroeger fluit gespeeld had. Zij waren een onwennig broeder- en zusterpaar. Paolo had duidelijk het gevoel dat zij hem liefst zou behandelen als bijv. een reiziger in stofzuigers. Er waren al meubels in het huis die hij niet kende (Paolo had gezorgd dat zij ook voldoende geld zou hebben om het huis te kunnen bewonen) en zij sprak telkens op hoge toon over dingen die zij wilde veranderen, bedacht zich dan en vroeg of hij het ook niet nodig vond dit of dat te doen. Paolo vond alles goed.
Zijn werkelijk moeilijke uur kwam toen hij afscheid wilde gaan nemen van het personeel of liever: zijn vrienden in de keuken. Die zouden Columbine's veranderlust misschien niet lang slikken en weggaan of ontslagen worden. Ze zouden dan een minder goede betrekking kunnen krijgen of helemaal geen, en hij Paolo, zou daarvoor verantwoordelijk zijn. Maar als hij
| |
| |
met hen over eventuele moeilijkheden zou praten, werd het waarschijnlijk een onderonsje van lieden van de oude stempel, die zich beklaagden of vrolijk maakten over een ‘upstart’. Hij had tenslotte zelf de upstart gestart!
Hij was in de keuken verlegen en vond zichzelf onhartelijk. Het enige wat op een geste moest lijken, was dat hij allen het adres gaf van de kamers, die hij in de stad gehuurd had, en hen op het hart drukte hem niet te vergeten.
Ontevreden verliet hij het huis. Columbine hier installeren was een futiele daad geweest. Evengoed had hij naar de afstamming van Bettina kunnen zoeken. Dan was misschien nog gebleken dat zij geboren was door een faux-pas van Paolo's moeder met de hulptuinman Broblifioul. Dan zou de cirkel rond geweest zijn. Geen slordige bijhangsels meer. Allemaal één groot gezin!
Columbine deed spoedig een goed huwelijk en daar zij weinig intelligentie en veel plooibaarheid bezat, was zij na enige jaren een zeer populaire gastvrouw voor de nette families van het hele land.
|
|