Voorwoord
Dit elfde deel van Alle de Brieven van Antoni van Leeuwenhoek bevat de Brieven 148 tot en met 169, welke lopen van 12 juli 1695 tot 10 juli 1696, dus juist een jaar beslaan. Het gaat in het geheel om 22 brieven van Van Leeuwenhoek zelf en één van Pieter Rabus aan hem; deze handelt over een door hem bijgewoonde demonstratie van een wichelroedeloper, en gaf Van Leeuwenhoek aanleiding tot het nemen en, in een antwoord aan Rabus (Brief 166), beschrijven van proeven over de neiging van wichelroedes tot goud en zilver (in de handen van ervarenen), welke hij gesneden had uit de takken van verschillende soorten struiken of bomen, zoals hazelaars en wilgen.
De overige brieven zijn gericht aan verschillende hooggeplaatste personen, die in zijn werk belang stelden, onder wie de raadpensionaris Anthonie Heinsius, de burgemeesters van Delft en Amsterdam en de keurvorst van de Palts. Verder wordt in deze periode het contact met Antonio Magliabechi voortgezet. Aan de Royal Society schreef Van Leeuwenhoek in deze tijd slechts één brief.
Ook in de hier thans gepubliceerde brieven bespreekt Van Leeuwenhoek tal van onderwerpen, waarover hij in nimmer aflatende ijver onderzoekingen heeft verricht. Zo handelt hij bijvoorbeeld in Brief 155 over de bladluizen, in Brief 164 over de kleerluis, in de Brieven 157 en 160 over de zwanemossel en in Brief 165 over foelie en nootmuskaat. Enkele brieven hebben een meer zakelijke inhoud.
De voorbereiding van de uitgave dezer brieven is met grote toewijding en zorgvuldigheid geschied door de redacteur drs. L.C. Palm. Commissie en redactie zijn grote dank verschuldigd aan prof. dr. B.C. Damsteegt, die ook nu weer de taalkundige bewerking van de brieven op zich nam, zorg droeg voor de daarmee verband houdende annotatie en de redacteur ook in andere opzichten behulpzaam is geweest. De Commissie vond opnieuw mej. C. Dikshoorn bereid de Engelse vertaling op bekwame wijze te verzorgen.
Het werk der Commissie werd financieel mogelijk gemaakt door de ‘Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen’, terwijl ze, al sinds lang, een substantiële bijdrage ontvangt van het ‘Dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds’.
De kostbare uitgave zelf kon slechts tot stand komen dankzij een zeer belangrijke subsidie van de ‘Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek’ (ZWO).
Wat de samenstelling der Commissie betreft: prof. dr. J. Lanjouw, die sinds 1959 in haar zitting had, trok zich in 1980 terug; de Commissie blijft hem erkentelijk voor zijn adviezen.
Op 12 april 1981, toen dit deel reeds persklaar was gekomen, overleed prof. dr. H. Engel, die sinds 1946 deel uitmaakte van de Commissie en gedurende lange jaren op verdienstelijke wijze aan haar werkzaamheden deelnam.
Als nieuwe leden traden in 1980 toe prof. dr. L.B. Holthuis en mevr. prof. dr. A.M. Luyendijk-Elshout.