Ik en mijn speelman(1927)–Aart van der Leeuw– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Eerste hoofdstuk Wat handelt over de vreugden van een edelman en over een gebochelden toovenaar. Tweede hoofdstuk Hoe ik verstoppertje speel met een geldbuidel. Derde hoofdstuk Spreekt van het ware goud uit bovenwereldsche gewesten. Vierde hoofdstuk Waarin ik leer begrijpen wat een taak het voor Columbus moet geweest zijn, om Amerika te ontdekken. Vijfde hoofdstuk Waar de gave der elfen machtiger blijkt dan de ellende des levens. Zesde hoofdstuk Over de troostrijkheid van herscheppingen. Zevende hoofdstuk Waarin ik toegeef niets van de dichtkunst te begrijpen, en haar toch een reeks van gedenkteekenen sticht. Achtste hoofdstuk Over de bootvaart van een koenen droomer. Negende hoofdstuk Over een boekenkist, een leeuwerik en een stad in de verte. Tiende hoofdstuk Waarin een dag staat beschreven, zooals die uit den geborduurden zak van een fluweelen lijfrok wordt verloren. Elfde hoofdstuk Van een ruiker, waarmee ik mijn kamer op tracht te vroolijken. Twaalfde hoofdstuk Van een toovenaar, die zich onzichtbaar gemaakt heeft, en van zijn rijk, dat ik toch binnentreed. Dertiende hoofdstuk De doos van Pandora. Veertiende hoofdstuk Hoe een tocht wordt begonnen, en een kind er de beteekenis aan geeft. Vijftiende hoofdstuk Danspassen, en hoe het de muziek is, die ze een edelen zwier geeft. Zestiende hoofdstuk Het zingend Floreuse. Zeventiende hoofdstuk Een wonderbaar avontuur, dat de macht van de dichtkunst doet blijken, en een ongeluksvogel nieuw in de vederen steekt. Achttiende hoofdstuk Bericht van een plechtige rede, waarop een hond het antwoord geeft. Negentiende hoofdstuk Hoe een al te haastig maal en een al te geurige peluw ons het spoor bijster doen worden. Twintigste hoofdstuk Over de hellepoort, die we slapende binnen worden gereden. Een-en-twintigste hoofdstuk Over een gevecht met demonen. Twee-en-twintigste hoofdstuk Een bulging voor den koning, en ons afscheid van Tiberius. Drie-en-twintigste hoofdstuk Een lijkzang en lofrede. Vier-en-twintigste hoofdstuk Vertelt van een bord soep, dat ik op het punt sta om koud te laten worden. Vijf-en-twintigste hoofdstuk Van liederen, allerlei verdichtselen, het huwelijk en een donderslag. Zes-en-twintigste hoofdstuk Heeft het over een nieuwe poging om het wereldlijk gezag te verschalken, en beschrijft er het welslagen van. Zeven-en-twintigste hoofdstuk Handelt over een wereld, waarvan niet anders dan sprookjes kunnen verteld worden. Acht-en-twintigste hoofdstuk Waarin ik mij van allerlei dingen afvraag, wat ze te beduiden hebben. Negen-en-twintigste hoofdstuk Een gezicht, een gesprek, een gezang. Dertigste hoofdstuk Bladen waarin licht en donker op verbluffende wijze wisselen. Een-en-dertigste hoofdstuk Bevat niets dan bespiegelingen. Twee-en-dertigste hoofdstuk Spreekt van een ontstellende geheimenis, waarop het zwaard van de zon met de punt wijst. Drie-en-dertigste hoofdstuk Over mijn schipbreuk op een zee van juweelen. Vier-en-dertigste hoofdstuk Beschrijft, hoe ik afdrijf van de eilanden der zaligen, en tusschen gevaarlijke klippen aan land spoel. Vijf-en-dertigste hoofdstuk Hoe ik strijd voer met mijzelve, of liever met iemand, die mijn evenbeeld had kunnen wezen. Zes-en-dertigste hoofdstuk Waarin ik mij opgenomen zie in den school der familie. Zeven-en-dertigste hoofdstuk Van een bekend tooneel, waar ik ten tweede male in dezelfde rol optreed. Acht-en-dertigste hoofdstuk Van vondsten. Negen-en-dertigste hoofdstuk Waar sprake is van den wijnoogst en het paradijs achter het tuinhek. Veertigste hoofdstuk Over het reizen tusschen twee vleugelen. Een-en-veertigste hoofdstuk Uitweidingen. Twee-en-veertigste hoofdstuk Een duistere geschiedenis in de duisternis. Drie-en-veertigste hoofdstuk Waarin de zon schijnt op een bebloemde deken. Vier-en-veertigste hoofdstuk Van de stad, waarheen we op reis zijn, en mijn twijfel over haar bestaanbaarheid. Vijf-en-veertigste hoofdstuk Een stroozak van gloeiende kolen en een vossegezicht in het trapgat. Zes-en-veertigste hoofdstuk Hoe naar een verloren kleinood gezocht wordt, en de hand terecht komt in een slangennest. Zeven-en-veertigste hoofdstuk Over gedachtenbeelden in het binnenst van een geelgrijzen reiswagen. Acht-en-veertigste hoofdstuk Hoe er door een ruitje wordt gegluurd. Negen-en-veertigste hoofdstuk Van boeken, bloemen en hun hovenier. Vijftigste hoofdstuk Waarin een snuifdoos openvalt, en over een kus wordt gesproken. Een-en-vijftigste hoofdstuk Belegeringen, nederlagen en een kind dat de vlag plant. Twee-en-vijftigste hoofdstuk Handelt over een oplossing, waarvoor geen betere kon gevonden worden. Drie-en-vijftigste hoofdstuk Beschrijft dagen die geen andere kleur dan die van het verlangen bezitten. Vier-en-vijftigste hoofdstuk Van allerlei kantwerk. Vijf-en-vijftigste hoofdstuk Hoe in een ontknooping onze band wordt vastgeknoopt. Zes-en-vijftigste hoofdstuk Waarin de feestvreugde bij zonneschijn een aanvang neemt. Zeven-en-vijftigste hoofdstuk Waarin de feestvreugde bij fakkellicht voortgezet wordt. Acht-en-vijftigste hoofdstuk Waarin de feestvreugde met een afrekening eindigt.