Kijkjes om ons heen
(1883)–Fredericus Hendrikus van Leent– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
‘Ik zeg nog eens: in 't gansche land,
Bestaat geen tweede man,
Die op een vrouwtje roemen mag,
Dat beter koken kan.’
‘Gij zijt wel hoflijk’, zegt zij blij,
Dat gij die eere schenkt aan mij;
Elk weet: een man die werken moet,
Behoort een maal dat sterkt en voedt.’
| |
[pagina 5]
| |
Een dochter van mijn tante Kee,
Moet met den laten spoortrein meê,
Doch hadt, helaas! - haar tijd verpraat,
Zij kwam aan 't spoor - maar veel te laat!
‘Nu moet ik naar den huurkoetsier!’
Dus klaagt zij droevig en ontsteld;
Wie zóó moet uitgaan voor pleizier:
Die kost zoo'n ‘praatje’ aardig geld.
| |
[pagina 6]
| |
‘Ei! ei! Gij zijt wel vroeg gekleed!
Zeg juf, waar gaat gij heen?
Je weet - als 'k u van dienst kan zijn....
Of - gaat gij liefst alleen?’
‘Och dwaze jongen, die gij zijt,
Gij houdt je waarlijk goed -
Of weet je niet, dat 'k 's morgens vroeg,
Een uurtje wand'len moet?
Kom, toon je nu eens heel galant,
En wandel met mij, hand aan hand.’
| |
[pagina 8]
| |
‘Mijn allerliefste kleine,
Kom rust wat op mijn schoot,
En pak me eens in jou armpjes,
En kust mijn wangen rood.
Als Ma je straks in 't bedje leit,
Dan dekt zij U, mijn liefste meid,
Zoo lekker warmpjes en zoo zacht,
En kust u tienmaal goeden nacht.’
| |
[pagina 10]
| |
Ik weet wel wat ik liever doe,
Dan langer nog te wachten -
Om zes uur zat ik al gekleed,
En 't is nu kwart vóór achten.
Zie, 't water kookt al als een zee,
Dat ik liet brengen voor de thee;
‘Wel tante’, zegt haar nichtje Door,
‘Uw klok gaat ruim twéé uren vóór.’
|
|