| |
| |
| |
[Het olifantenboekje. Het eigenwijze Fantje]
‘KINDEREN, ga nu zoet in de tuin spelen, terwijl ik de taart inpak, die ik voor Opa's verjaardag heb gemaakt,’ zei Moeder Olifant. ‘Maar denk er aan, dat je je mooie, nieuwe kleren aan hebt. En ga vooral niet naar de beek in het bos, waar die stoute apen wonen.’
Sofietje, het kleine zusje, ging zoet bloemetjes plukken voor Opa, maar Fantje, haar broertje, verveelde zich erg.
| |
| |
| |
| |
Hij liep een beetje rond, maar hij had nergens zin in. Waarom mocht hij niet naar het bos, waar hij juist zoveel zin in had? Fantje was erg eigenwijs en luisterde niet graag naar Moeder.
Opeens keerde hij zich om en liep weg. Hij gaf niet eens antwoord, toen Sofietje hem riep, maar verdween achter de struiken, en ging door het tuinhek naar buiten.
| |
| |
| |
| |
Ja hoor, daar zag hij dat leuke beekje en daar waren ook de bomen, waarin die grappige aapjes woonden, die Moeder zo stout noemde.
Daar zag hij er een paar zitten en ze waren bezig vruchten te eten, die er heerlijk uitzagen.
‘Waar kom je vandaan?’, vroeg een van hen aan Fantje.
| |
| |
| |
| |
‘Ik kom uit het Olifanten huis en ik heet Fantje,’ antwoordde hij, want Moeder had hem geleerd, dat hij altijd heel beleefd moest zijn.
‘Wat eten jullie daar voor lekkere vruchten?’
‘Wacht ik zal je er een brengen,’ riep een van de aapjes en klauterde naar beneden, met een heerlijke vrucht.
| |
| |
| |
| |
Wat smaakte dat toch verrukkelijk. Zo zoet en sappig. Fantje zou er best nog tien van willen opeten.
‘Jullie zijn toch erg gelukkig, dat je zo goed in bomen kunt klimmen en die lekkere vruchten zó maar kunt plukken,’ zuchtte hij.
| |
| |
| |
| |
‘Waarom klim jij dan ook niet in de boom?’, vroeg een van de aapjes.
‘Het is helemaal niet moeilijk.’
‘Zou ik dat kunnen?’, vroeg Fantje. ‘Olifanten klimmen nooit in bomen.’
‘Probeer het dan maar eens, wij zullen je helpen,’ riepen de apen.
| |
| |
| |
| |
Zij grepen hem ieder bij een voorpoot en trokken en hesen zo hard zij konden. Fantje zette zijn poot tegen de stam en probeerde te klimmen, zoals hij de apen dat had zien doen. Maar als hij zijn tweede poot ook tegen de boom wilde zetten, gleed de eerste weer uit. Het was erg moeilijk, vond hij.
| |
| |
| |
| |
Fantje was groot en dik en erg zwaar en de apen konden hem maar niet naar boven trekken, hoe hard zij ook hun best deden.
Daar kraakte iets. ‘O, mijn nieuwe jas!,’ riep Fantje.
Opeens konden de aapjes hem niet meer houden, zij lieten los en floep, daar lag ons olifantje op de grond. De apen moesten zo vreselijk lachen, dat zij er hun buikjes van moesten vasthouden.
| |
| |
| |
| |
Maar daar werd Fantje toch erg boos om, vooral toen hij zag, dat de mouwen van zijn mooie, blauwe jas waren gescheurd door dat harde trekken. En dat die stoute apen hem dan nog durfden uit te lachen, neen, dat was heus te erg. Hij liep hard weg en trompette door zijn neus van boosheid.
| |
| |
| |
| |
Een heel eind liep hij nu door het bos, tot hij erg moe was, al dat klimmen ook, waardoor hij toch niet in de boom kon komen!
Daar zag hij aan de kant van de weg een aardig klein heuveltje en met een zucht viel hij daarop neer.
Maar het was geen gewoon heuveltje, het was een mierennest.
| |
| |
| |
| |
De mieren die daar woonden, vonden het helemaal niet goed, dat zo'n grote, dikke olifant zo maar ineens op hun mooi huis kwam vallen.
Hij maakte hun kamers en gangen helemaal kapot. Daarom kropen zij naar buiten en staken en prikten het arme Fantje door zij broekje heen, tot hij helemaal geen raad meer wist.
| |
| |
| |
| |
De mieren kropen overal over hem heen en prikten in zijn rug en in zijn grappig kort staartje en dat was erg akelig. Hij wou, dat hij maar gehoorzaam in de tuin was gebleven. Was Moeder nou maar hier, die zou wel raad weten en hem kunnen helpen.
Hij huilde tranen met tuiten.
| |
| |
| |
| |
Zo hard hij kon, liep hij terug naar het beekje, maar niet naar de plek waar de aapjes woonden, dan zouden zij hem maar weer uitlachen, dacht hij. Hij trok zijn jasje uit en ging in het water van het beekje staan. Toen zoog hij zijn hele snuit vol water en spoot dat over zijn rug. Hé wat was dat heerlijk koel. Nu kon hij meteen al die lastige mieren van zich af spoelen.
| |
| |
| |
| |
Intussen had Moeder Olifant een lange tijd zitten wachten, of haar eigenwijze kleine Fantje niet terug kwam. Eindelijk besloot zij dan maar allen met Sofietje naar Opa te gaan. Sofietje kon Moeder niet een handje geven, dus hield zij Moeder maar bij haar staartje vast. Dat ging ook heel goed.
| |
| |
| |
| |
Zo kwamen zij bij den jarigen Opa, die al lang op hen had gewacht. Hij bewonderde de taart met vruchten, die Moeder voor hem had gemaakt; die werd op een tafeltje gezet, naast een schaal vol heerlijke, bruine gebakjes. De bloemen, die Sofietje voor hem had geplukt, vond hij ook erg mooi en hij at die dadelijk op.
| |
| |
| |
| |
Maar ach, ook Sofietje was wel eens stout. Want terwijl Moeder met Opa zat te praten en hem vertelde, dat Fantje was weggelopen uit de tuin, liep Sofietje naar het tafeltje waar al het lekkers stond en snoepte een van de gebakjes. Dat smaakte zo lekker, dat zij er nog een nam en toen nog een.
| |
| |
| |
| |
Net toen zij haar slurf uitstak om het vierde taartje te nemen, keek Moeder op en zag wat haar ondeugend dochtertje deed.
Vóór Sofietje wist wat er gebeurde, voelde zij de sterke snuit van Moeder om haar oor; ze werd van de grond opgetild en flink heen en weer geschud, zodat ze van schrik het lekkere taartje liet vallen.
| |
| |
| |
| |
‘Wat heb ik toch een paar stoute kinderen,’ knorde Moeder. ‘Opa, ik zal dit ondeugende kind maar naar huis brengen en in haar bed stoppen. Dan kom ik vanavond wel weer terug.’
Sofietje huilde erg, want nu kreeg ze niets van de taart en daar zaten zulke lekkere vruchten op.
| |
| |
| |
| |
Thuis moest ze werkelijk haar mooie, gele jurk uittrekken en haar rode oorbellen, waar ze juist zo trots op was.
Moeder bleef maar mopperen over haar twee stoute kinderen en Sofietje snikte zachtjes in haar kussen. Zij moest aldoor denken aan die heerlijke vruchtentaart, die bij Opa stond.
Toen....
| |
| |
| |
| |
Toen ging de buitendeur opeens zachtjes open en wie denk je dat daar binnen kwam? Het was broer Fantje. Maar wat zag hij er uit! Zijn nieuw blauw jasje had hij maar in het bos laten liggen, dat was toch aan alle kanten gescheurd. Zijn rode broek was vuil, overal zaten er moddervlekken op.
| |
| |
| |
| |
Toen Moeder hem zo zag, werd zij pas echt helemaal boos.
‘Waar ben je geweest?’, vroeg zij. En toen ze hoorde, dat het eigenwijze kereltje toch naar het bos was gegaan en met de aapjes had gespeeld, nadar zij het hem zó had verboden, pakte zij haar zoontje beet en gaf hem een paar flinke tikken met haar snuit.
| |
| |
| |
| |
Fantje voelde er niet zo héél veel van, want olifanten hebben een erg dik vel. Maar hij schrok verschrikkelijk, want Moeder was anders bijna nooit boos. Hij schreeuwde dus zó hard, dat de twee stoute aapjes in het bos hem hoorden.
‘Dat is het kleine olifantje van vanmiddag,’ zeiden ze tegen elkaar.
| |
| |
| |
| |
Nu hadden zij er toch wel spijt van, dat zij hem zo hadden uitgelachen, want ze hadden hem toch wel een aardig ventje gevonden.
‘Hij krijgt zeker straf, omdat zijn mooie kleren gescheurd zijn en dat is onze schuld,’ zeiden ze tegen elkaar. ‘Nu moeten we toch iets bedenken, om het weer goed te maken. We zullen hem van onze lekkere vruchten brengen.’
| |
| |
| |
| |
Toen Sofietje en Fantje de volgende dag weer in de tuin kwamen, om daar nu werkelijk zoet te gaan spelen, vonden zij, even binnen het hek, een heel stapeltje van die grote, zoete vruchten, waar Fantje de vorige dag zo van had gesmuld.
Die hadden de aapjes hun gebracht.
| |
| |
|
|