| |
| |
| |
Het kikkerboekje. De geschiedenis van Kodok Bangkong
BANGKONG woonde in een mooi holletje onder een boomwortel, dicht bij een klein meertje. Daarin groeiden prachtige waterlelies met grote blaren waar je heerlijk op kon zitten. Er was ook veel riet aan de kant en als hij niets anders te doen had, zat hij daar lang naar te kijken.
| |
| |
| |
| |
Op een morgen was hij vroeg opgestaan om te gaan graven naar wormen. Die at hij zelf zo graag en hij wist wel, dat er een heleboel andere beestjes waren die ze ook erg lekker vonden.
Daarom wou hij ze gaan verkopen op de markt.
| |
| |
| |
| |
Hij vond er heel erg veel, die hij in twee rieten mandjes deed die hij aan een bamboe stok over zijn schouder droeg.
De markt, waar alle beestjes bij elkaar kwamen was erg ver weg en hij kreeg al spoedig last van het warme zonnetje.
| |
| |
| |
| |
Toen hij dus langs een sawah kwam, wou hij eerst een bad gaan nemen. Maar daar kwam een kleine Javaansche jongen met een grote troep eenden. Bangkong kroop gauw in een holletje, onder een bos gras, zodat de jongen hem niet meer kon vinden, al zocht hij overal in het water met een bamboe stokje.
| |
| |
| |
| |
Zodra de jongen met zijn eendjes weg was, liep Bangkong hard verder met zijn mandjes. Hij liep zo hard en de zon was zo warm, dat hij toch weer eventjes moest gaan rusten op een platte steen. Omdat zijn ogen boven op zijn hoofd stonden kon hij geen zonnehoed dragen. Hij veegde zijn hoofd dus maar wat af, toen...
| |
| |
| |
| |
Toen hij naast zich zo'n vreemd geritsel hoorde.
Bangkong keek naar beneden en zag naast de steen een slang, die al vlak bij zijn mandje was. Het was maar een klein slangetje, maar ons kikkertje was nu eenmaal verschrikkelijk bang voor slangen.
| |
| |
| |
| |
Hij liet zijn twee mandjes met wormen in de steek en sprong weg met zijn lange benen, zo hard als hij kon.
Wat een sprongen maakte die Bangkong en hij hield niet op, voor hij een heel eind weg was en de slang helemaal niet meer kon zien
| |
| |
| |
| |
Na lange tijd durfde hij zijn mandjes pas weer terug te halen en liep toen achter elkaar naar de markt, waar hij onder de schaduw van een paar grote kladiblaren ging zitten om wat bij te komen. Dadelijk kwam een Koetilang (lijster) naar hem toe, die graag zijn dikke wormen wilde kopen voor haar kindertjes.
| |
| |
| |
| |
‘Wat wil je hebben voor je wormen?’ vroeg ze.
Ja, dat wist Bangkong eigenlijk nog niet.
‘Weet je wat?’ zei ze ‘Ik heb een mooie rode das gevonden, die zal keurig staan bij je groene jasje.’ Ze vloog weg en kwam terug met een stukje rood lint dat Bangkong prachtig vond.
| |
| |
| |
| |
Nu kon hij weer naar huis terug. Zachtjes aan en telkens rusten, want het zonnetje stak fel. Onder een boom met grote blaren was een heerlijk koel plekje, daar ging Bangkong wat zitten, toen een mooie waterjuffer met een rood lijfje vlak bij hem neerstreek en hem met haar ronde ogen aankeek.
| |
| |
| |
| |
‘Ha, dat moet een heerlijk hapje zijn,’ dacht het gulzige kikkertje.
Hij trok zijn lange benen bij elkaar en maakte een reuzensprong.
Maar hij keek lelijk op zijn neus, want de waterjuffer vloog dadelijk op, hoog boven hem en lachte hem in zijn gezicht uit.
| |
| |
| |
| |
Bangkong sprong boven op een scherpe steen en bezeerde zijn poot. Dat kwam nu van zijn gulzigheid.
Hij bond zijn zakdoek om de pijnlijke poot en hinkte moeilijk verder tussen twee stokken, die hij had opgeraapt.
| |
| |
| |
| |
Tot hij bij een klein helder beekje kwam. Daarin stak hij dadelijk zijn twee lange benen.
Hé, wat was dat heerlijk koel. Hij voelde na een poosje helemaal geen pijn meer. Toen was het verdriet ook meteen vergeten en hij huppelde vrolijk naar huis terug.
| |
| |
| |
| |
Daar zat hij dan weer. Bangkong was weer helemaal klaar voor allerlei stoute streken. Terwijl hij daar zo aan de kant van het water zat, kwam een eend voorbij. Ha, nu zou hij stilletjes onder water glijden en de eend laten schrikken, door zijn poot te pakken en daar aan te kriebelen.
| |
| |
| |
| |
De eend schrok verkelijk heel erg en vloog dadelijk op.
En toen schrok Bangkong, die mee werd getrokken in de lucht. Hoog, hóóg vloog hij en heel ver. Hij zag zijn huisje niet meer, - hij zag niks meer, want hij had zijn ogen stijf dicht geknepen.
| |
| |
| |
| |
Eindelijk kwam de eend weer beneden en die arme Bangkong lag hijgend van duizeligheid en angst tegen een boomstam.
Daar werd hij gevonden door Pipit, de Tjeroeroet (veldmuis), die eerst ook erg schrok van dat vreemde beest.
| |
| |
| |
| |
Maar hij bracht Bangkong toch wat water in een notendopje, want Pipit was een vriendelijk muisje. Bangkong kwam gauw weer helemaal bij en begon Pipit te vertellen van al zijn stoute streken, tot het muisje bijna omviel van het lachen.
| |
| |
| |
| |
‘Maar hoe kom ik weer thuis,’ zuchtte Bangkong. ‘Ik weet de weg niet.’
‘Ik wel,’ riep Pipit. ‘Ik zal je wel brengen.
De volgende dag gingen ze al vroeg op weg. Pipit nam een hele zak eten mee, maar Bangkong liep vrolijk onder een parasolletje, hij ving zijn eten wel onderweg.
| |
| |
| |
| |
Eindelijk kwamen ze bij het meertje.
‘Kijk, dit is mijn huis,’ zei Bangkong trots. ‘Wil je hier niet bij me komen wonen?’
Pipit keek naar het grote hol en dacht toen aan zijn eigen veilig huisje, met het heel kleine deurtje, waar hij alleen maar door kon gaan. Daar wou hij maar naar terug keren, zei hij.
| |
| |
| |
| |
Die avond scheen de maan zo helder, dat Bangkong vond, dat hij toch wat moest gaan zingen. Van een pinangnoot, die hij had gevonden, had hij een mandoline gemaakt, met een houtje en waterplanten als snaren. Het gaf niet veel geluid, maar dat hinderde niks, dan zong hij zelf maar wat harder.
| |
| |
| |
| |
Aan de overkant van het water woonde juffrouw Kraakje, ook een kikkertje, die het zingen hoorde. O, wat vond ze dat mooi. En ze vond Bangkong ook wel een lief ventje, met zijn groene jasje.
‘Goeng, gong, goeng,’ zong Bangkong en al gauw zong Kraakje aan de overkant mee. ‘Kra-a, kra-a, kra-a.’
| |
| |
| |
| |
Bangkong hoorde het en keek rond. Dat zingen klonk van over het water en dat stemmetje was zo lief. Hij sprong in het meertje en zwom er heen. Dat vond Kraakje toch wel wat eng, ze kroop gauw weg achter een groot blad. Maar ze was zo nieuwsgierig, dat ze toch nog even gluurde naar dat aardige kameraadje.
| |
| |
| |
| |
Bangkong vond Kraakje een heel lief meisje, daarom ging hij gauw een mooie lelie voor haar plukken en vroeg haar, of ze niet liever in zijn mooie hol wou komen wonen, in plaats van onder een gewoon blad, zoals ze nu deed. Dat zou wel fijn zijn, dacht Kraakje.
| |
| |
| |
| |
Toen kwam er een mooie kikkerbruiloft. Bangkong trok een nieuw groen jasje aan en deed zijn mooie rode das om en Kraakje had een kransje op haar hoofd. Alle gasten zongen samen, dat klonk beeldig en ze gaven het bruidspaar een pot vol met dikke wormen om samen op te eten.
| |
| |
|
|