Het apenboekje
(1944)–C.A. Leembruggen–drie stoute aapjes
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
![]() | |
[pagina 4]
| |
Diederik stond de volgende morgen dus vroeg op en ging de kant van de kampong uit. Dar was hij altijd zo nieuwsgierig naar geweest, maar Toto wilde er nooit heen. Hij klom net zolang, tot hij bij een klein huisje kwam en klauterde toen van de boom af, om eens naar binnen te kijken. | |
[pagina 5]
| |
![]() | |
[pagina 6]
| |
Daar woonde een oud vrouwtje, dat in de keuken bezig was, lekkere, jonge djagoeng (maiskolven) te koken. Die wilde ze op de markt verkopen. Ze zagen er zo heerlijk uit, dat Diederik stil naar binnen sloop en er een uit de bakeol (mand) nam. | |
[pagina 7]
| |
![]() | |
[pagina 8]
| |
Maar voor hij goed en wel buiten de deur was, keek het oude vrouwtje om. Ze zag het stoute aapje net met de djadoeng weg lopen. Wat was ze toen boos! Hard liep zij achter hem aan en dreigde met haar sodet (schepje). Maar Diederik liep nog veel harder. | |
[pagina 9]
| |
![]() | |
[pagina 10]
| |
Zodra hij bij een grote boom kwam, klom hij gauw naar boven, zodat het vrouwtje hem niet kon pakken. Daar ging hij op een hoge tak lekker zijn djagoeng zitten oppeuzelen, terwijl het oude vrouwtje beneden nog stond te roepen en te dreigen. Zo'n stoutert toch. | |
[pagina 11]
| |
![]() | |
[pagina 12]
| |
Daarna ging hij weer naar het bos; en op een grote open plek zag hij een omgevallen boom, vol lekkere eieren van witte mieren. Nergens in de buurt zag hij een ander beest, hij klom dus naar beneden en ging op de grond zitten smullen van de miereneieren. | |
[pagina 13]
| |
![]() | |
[pagina 14]
| |
Maar wat klonk daar voor gegrom? In twee sprongen stond de verschrikte Diederik midden tussen een groep grote kladi bladeren en verstopte zich achter een blad. Net op tijd, want van onder een ander blad kwam een groot varken, dat ook miereneieren wou eten. | |
[pagina 15]
| |
![]() | |
[pagina 16]
| |
Diederik stond te beven. Waren Iki en Toto nou maar hier! Zodra het varken weg was, sloop hij, plat langs de grond, tot hij weer bij de bomen kwam en ging toen gauw zijn vriendjes opzoeken. Hij vond het niks leuk om alleen te spelen. | |
[pagina 17]
| |
![]() | |
[pagina 18]
| |
Iki ging een andere kant uit en kwam een Moesang (boommarter) tegen, die net naar huis ging. ‘Heb je lekkere vruchten gevonden?’ vroeg het aapje. ‘Ja, heerlijke papaja's’, zei Moesang geeuwend, want hij had al erg veel slaap. ‘Toon ze mij dan nog even’, smeekte Iki gulzig. | |
[pagina 19]
| |
![]() | |
[pagina 20]
| |
‘Ik zal ze je wel laten zien, maar ze zijn van mij’, zei Moesang. Hij bracht Iki bij een papajaboom, vol lekkere vruchten. ‘Mag ik er niet één van hebben?’ vleide Iki, die zijn maag voelde jeuken. ‘Nou, ééntje dan, maar niet meer, anders bijt ik je’, dreigde Moesang, die zijn ogen al dicht voelde vallen. | |
[pagina 21]
| |
![]() | |
[pagina 22]
| |
Moesang liep weg om te gaan slapen, want de zon begon al op te gaan. Iki plukte een papaja en proefde die, maar een andere zag er nog veel lekkerder uit. Einkelijk had hij alle rijpe vruchten afgeplukt! Toen dacht hij opeens aan de scherpe tanden van Moesang en liep hard weg. | |
[pagina 23]
| |
![]() | |
[pagina 24]
| |
In het bos ontmoette hij een gevlekte eekhoorn. ‘Wil je een nootje hebben? Jij mag het wel, maar de beer niet’, zei de eekhoorn. ‘En als de beer toch komt, om je nootjes op te eten?’ vroeg Iki. ‘Dan jaag ik hem weg, want ik ben helemaal niet bang voor hem’ zei de eekhoorn dapper. | |
[pagina 25]
| |
![]() | |
[pagina 26]
| |
In de boom achter hen ritselde iets en toen Iki opkeek, zag hij een grote zwarte beer, die naar hen stond te kijken. Hij schrok zó, dat hij allen maar kon wijzen. Nou zou die moedige eekhoorn dat enge beest wel wegjagen, dacht hij. | |
[pagina 27]
| |
![]() | |
[pagina 28]
| |
De eekhoorn keek ook om en.... rroets! daar sprong de dappere eekhoorn op de tak van een andere boom en vandaar weer op een andere. Toen klom hij langs de achterkant van een boom, tot hij helemaal verdwenen was. Zó gauw, dat Iki eerst niet begreep, waar hij gebleven was. | |
[pagina 29]
| |
![]() | |
[pagina 30]
| |
Verbaasd keek het aapje hem na. En toen.... rroets, daar ging hij dezelfde kant uit, de eenhoorn achterna. En hj hield niet op met springen en klauteren, tot hij weer terug was in hun eigen boom, waar hij Diederik vond, die ook weer terug was. | |
[pagina 31]
| |
![]() | |
[pagina 32]
| |
De zwarte beer keek de eekhoorn en Iki verwonderd na. Hij was helemaal niet van plan geweest om die twee aardige beestjes kwaad te doen. Hij had enkel maar wat van die zoete nootjes willen plukken, omdat hij daar zoveel van hield. | |
[pagina 33]
| |
![]() | |
[pagina 34]
| |
En Toto ging wéér een andere kant uit. Hij klom een hele tijd door de bomen, tot hij een groot nest vond, met twee jonge vogeltjes er in. Aapjes lusten malse jonge vogeltjes best; en Toto maakte zich juist klaar om ze te pakken, toen hij iets hoorde, dat hem tot andere gedachten bracht. | |
[pagina 35]
| |
![]() | |
[pagina 36]
| |
Want boven zijn hoofd klonk een geruis en geklapwiek en daar kwam de boze moedervogel aan. En wat een grote vogel! Toto wist niet hoe gauw hij weg zou lopen en hoe klein hij zich zou maken. Maar hij kreeg toch nog een vinnige pik in zijn staart. Au, dat deed lelijk pijn! | |
[pagina 37]
| |
![]() | |
[pagina 38]
| |
Een heel eind verder durfde hij pas op zijn gemak te gaan zitten om naar zijn staartje te kijken. Hij dacht vast, dat de helft er af was. Maar er was maar één druppeltje bloed te zien en dat likte Toto er maar gauw af. | |
[pagina 39]
| |
![]() | |
[pagina 40]
| |
Wat moest hij nou gaan doen? Het was saai, zonder zijn vrindjes. Daar zag hij, achter een boomstam een klein apenkopje naar hem kijken. Hij sprong er heen en zag een klein apenmeisje, dat ook alleen in het bos was. ‘Ik heet Adolfientje’, vertelde ze hem. ‘Zullen we samen spelen?’ | |
[pagina 41]
| |
![]() | |
[pagina 42]
| |
Zij wees hem een boom, waaraan heerlijke, zoete vruchten groeiden. En ze aten daarvan zoveel, tot hun buikjes helemaal vol waren. ‘Hé’, dacht Toto, het is toch eigenlijk veel prettiger, om met iemand anders door het bos te gaan.’ | |
[pagina 43]
| |
![]() | |
[pagina 44]
| |
Daarna gingen ze leuk verstoppertje spelen in de holle waringin-boom en ze hadden zoveel plezier! ‘Ik ben toch een dom aapje geweest, om allen uit te willen gaan’, dacht Toto. En hij ging met Adolfientje gauw terug naar hun eigen boom. | |
[pagina 45]
| |
![]() | |
[pagina 46]
| |
Daar zaten Diederik en Iki at te wachten. ‘Dit is Adolfientje en ze blijft bij ons wonen’, zei Toto. Dat vonden de twee anderen heel goed. Toen vertelden ze elkaar alles wat ze gedaan en gezien hadden. ‘Nou blijven we verder altijd allemaal samen bij elkaar’, zeiden ze. | |
[pagina 47]
| |
![]() | |
[pagina 48]
| |
Die nacht scheen het maantje zo helder. En op een dikke tak van de grote apenboom zaten vier kleine aapjes vlak bij mekaar en droomden van allerlei prettige spelletjes, die zij de volgende dag met elkaar zouden spelen. | |
[pagina 49]
| |
![]() |
|