Uit 's levens ernst en kluchten(1904)–Eliza Laurillard– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] Geblinddoekt. Vijf studenten zaten samen Bij den dorpschen herbergier, Lachend, pratend, liedjes zingend, Ieder bij zijn liter bier. En toen 't vocht was uitgedronken, Zeî er een: ‘Kom, ik betaal.’ ‘Neen, maar ik!’ zoo riep de tweede, En zoo riepen ze altemaal. ‘Nu’, zegt de eerste, ‘ik weet een middel Tot beslechting van 't geschil: Een van allen wordt geblinddoekt, Frans of Karel, of wie wil;’ ‘En die dan gepakt zal worden Door den blindeman, die moet Al het bier’.... ‘Wel neen!’ zei Karel, ‘Neen, als 't zóó gaat, is 't niet goed.’ [pagina 182] [p. 182] ‘Want, die dan den blinddoek voorheeft, Pakt wel, maar geen mensch pakt hem. 'k Weet een ander, beter middel; Daarmeê raken we uit de klem;’ ‘'t Is de waard, die blind moet wezen, En die één dan pakken moet, En die eene zal de man zijn, Die van daag 't gelag voldoet.’ - ‘Aangenomen!’ zeî, al lachend, De oude, trouwe herbergier. ‘Aangenomen!’ riepen allen. - - ‘Kasteleintje! kom maar hier,’ Sprak nu Frans en bond hem de oogen. En de man ging tastend rond, [pagina 183] [p. 183] Maar verbaasde zich in stilte, Dat zijn hand geen schepsel vond. Eind'lijk lichtte hij den blinddoek En, daar stond hij, hij alleen! Ja, zoo was het; en de stumperd Bromde spijtig: ‘Da's gemeen!’ Vorige Volgende