Madrid, 20 november
Nooit, daar ben ik zeker van, heeft de wereld zo iets ontzettends meegemaakt als dit voortdurende bombardement van een volkomen weerloze miljoenenstad. Nooit, in geen enkel land, hebben de troepen die zich godbeter 't ‘nationaal’ durven noemen zulk een beestachtige wreedheid getoond tegenover de vrouwen en kinderen van hun eigen hoofdstad. Want, hierop kan men niet genoeg de nadruk leggen, dit hele bombardement is uitsluitend terreur, het richt zich niet tegen de troepen en heeft geen enkel militair doel, het streeft uitsluitend de vernietiging na van de burgerlijke bevolking. Ik heb de bommen zien vallen op de armoewijk, waar de vrouwen ons hun laatste brood en hun laatste wijn gebracht hadden, ik zal nooit meer het ontzettende gekerm en gejammer vergeten kunnen dat uit de puinhopen opsteeg. Ik heb in vrachtauto's de kinderlijkjes zien wegvoeren, ik heb de huizenblokken gezien waarvan de voorgevels weggerukt waren, zodat de hele misère der arbeiderswoning naar buiten puilde. 's Middags, 's morgens, 's nachts vallen de bommen. Op de Puerta del Sol, het drukste plein van de stad, op het hospitaal van Don Carlos, op het paleis Liria dat een der beroemdste musea van de stad was, op de kathedraal zelf waarin Franco gezegd heeft dat hij de mis wil doen opdragen zodra hij Madrid binnengerukt is. Er zijn dagen dat het hele toverachtige silhouet van de stad in kruitdamp schuilgaat, nachten waarin de hele stad door het vuur van oplaaiende branden als Bengaals verlicht is.
En ondanks dat alles, terwijl de vijand op nauwelijks 8 km van de Puerta del Sol staat en terwijl de fascisten met een parachute een mand in de stad laten dalen waarin zich het aan stukken gesneden lijk bevindt van een onzer vliegers, ondanks de dood die overal rondwaart, gaat het leven hier zijn gang zonder paniek en met een heldhaftigheid, die men zich nauwelijks voor kan stellen.