| |
| |
| |
Bergamin, katholiek en revolutionair
Men vraagt zich, bij de eerste ontmoeting, af, op welk schilderij van Greco men dit zo volkomen vergeestelijkt gezicht reeds eerder gezien heeft. Men zoekt, onwillekeurig, naar het een of ander lichaamsgebrek en bemerkt pas later de prachtige mannelijke vitaliteit in deze schijnbaar zo fragiele gestalte. Men heeft, van het eerste ogenblik af, de zekerheid van zijn geestelijke superioriteit boven zijn gehele omgeving, maar de warme menselijkheid die van hem uitgaat is zo intens, dat het ieder minderwaardigheidsgevoel bij voorbaat uitsluit. In gezelschap van Bergamin is het of een figuur als die van Franciscus van Assisi plotseling vlees en bloed kreeg... Bergamin is de zoon van een der bekendste advocaten van Madrid, die conservatief minister was onder het koninklijk regime. Zelf studeerde hij rechten. Zijn vrienden zeggen lachend: ‘Dat was een vergissing, niet de rechten zijn het, maar het Recht, waarvoor Bergamin zich zijn gehele leven geïnteresseerd heeft’. Dit rechtsgevoel is voor hem onverbrekelijk met zijn diep katholieke levensovertuiging verbonden.
Naast mij, aan het kleine cafétafeltje, zit de man die, als katholiek door de regering geraadpleegd, zich tegen het wederopenen der kerken in Madrid verklaard heeft: ‘Liever de catacomben, dat is tenminste ècht. Het vraagstuk van het katholicisme in Spanje is te diep om, ter wille van de buitenlandse propaganda, zich met een louter opportunistische oplossing tevreden te stellen. Het gaat niet om het openen of sluiten van kerken, maar om de gezuiverde wederopstanding van het waarachtige katholicisme in de harten’.
Zo kan alleen de man spreken die drie jaar geleden reeds in de titel van zijn tijdschrift het programma neerlegde van onverbiddelijke strijd tegen iedere halfheid. Dit tijdschrift heette Cruz y Raya, een moeilijk te vertalen Spaanse woordspeling, die zowel ‘tabula rasa’ als ‘plus of min’, ‘ja of neen’ betekent! Cruz y Raya ontwikkelde zich van een literaire revue
| |
| |
tot een uitgeverij die alles bracht wat, naar de mening van Bergamin, een diepere menselijke waarde in zichzelf had. Bij Cruz y Raya verschenen zowel Malraux en Alberti als de grote Spaanse mystieken. Cruz y Raya bracht de jonge Spaanse en Spaans-Amerikaanse dichters tegelijk met een leven van St.-Catherina van Siena, de studies van Bergamin over Lope de Vega en de heruitgaven der grote Spaanse klassieken.
Ondertussen verschenen daar ook Bergamins eigen, van geest sprankelende werken: een bundel aforismen: De raket en de sterren, zijn drama Drie scènes onder 90o, zijn werk over de tauromachie Het hoofd vol vogels en de Disparadero Español, waarvan ik de titel niet kan vertalen.
Cruz y Raya werd in korte tijd het centrum waar alle straten van het Spaanse intellect samenkwamen, een bron van revolutionaire energie op alle gebieden van het geestelijk leven.
Niet dat het zich met de politiek in de gewone zin van het woord bemoeide. ‘Wanneer ik een wiskundige uitnodigde over wiskunde te schrijven of een musicus over muziek’, zegt Bergamin, ‘vroeg ik mij zelfs niet af, of zijn politieke overtuiging met de mijne overeenkwam. Zozeer ben ik overtuigd dat alle ware wetenschap, alle werkelijke kunst en alle waarachtige religie ten slotte op hetzelfde neerkomen: dienst aan de mensheid’.
In Las cosas claras, citaten uit de grote Spaanse denkers en dichters, trachtte Bergamin deze eenheid van menselijk willen aan te tonen als de rode draad die door de gehele Spaanse, ja door de gehele wereldcultuur loopt: ‘De grote traditie van Spanje is altijd revolutionair geweest. Ieder gedachtensysteem is dialectisch opgebouwd uit twee tegendelen: de conservatieve wil tot behoud van eeuwig geldende waarheden en de revolutionaire tendens die, op het gebied van het tijdelijke, een voortdurende vooruitgang nastreeft. Onze klassieken waren groot omdat zij in voortdurend levend contact met het volk stonden en het begrip “volk” is hier in Spanje synoniem met het begrip revolutie’.
Bergamin ziet in dit humanisme het grondbeginsel dat, over de grenzen der politieke partijen heen, de grondslag voor een niet slechts opportunistisch eenheidsfront kan worden.
‘Overal is de mens’, zegt hij, ‘en alles is voor de mens. Ik ben
| |
| |
christen omdat God in Christus een mens als ikzelf is geworden. Wanneer wij in God niet de mens zagen, zou het voor ons onmogelijk zijn, werkelijke gemeenschap met Hem te hebben. Doch tegelijk kunnen, in dit geloof aan de mens, christenen en niet-christenen elkander vinden. Het doel van het christendom is de wedergeboorte van de mens, maar het is wel merkwaardig, dat ik tegenwoordig nog slechts met communisten over de “nieuwe mens” kan spreken. Ook Nietzsche, hoe vijandig hij overigens tegenover het christendom stond, zocht in zijn “Uebermensch” slechts deze nieuwe mens, die ook wíj willen en die, in andere vorm, het telkens terugkerende onderwerp der nieuwere Russische literatuur. Deze literatuur is verwant met onze gedachtenwereld, juist omdat zij, als wij, gelooft dat ieder mens reeds in het heden de mogelijkheid tot deze “nieuwe mens” in zichzelf draagt. Er is echter nog meer dat ons verenigt.
‘Van oudsher kent de mensheid het begrip ras. Letterlijk betekent ras: spoor. Het spoor van het bloed dat door de tijd loopt. Zij die, als de nazi's thans, van het ras hun afgod maken, zijn de slaven der erfenis van het bloed. Doch Jezus Christus is juist gekomen om ons door Zijn bloed van deze erfenis te verlossen. Hij gaf Zijn bloed om aan te tonen, dat bloed niet het hoogste is. Daarom leert het christendom dat het geloof ons tot bloed zal worden. Het geloof echter en de geest zijn één. Pakkend komt dit tot uitdrukking in het Heilig Sacrament des Altaars, waar wij Vlees en Bloed van de Verlosser nuttigen, en door deze stoffelijke vereniging tevens in geestelijk contact komen. Reeds toen het beloofd werd, gaf dit sacrament ergernis, omdat men het te stoffelijk, te concreet - ik zou willen zeggen: te materialistisch - vond. In de katholieke kerk echter is alles op deze wijze “materialistisch” en daarom beweer ik gaarne, dat een christen niet, in de wijsgerige zin, een idealist kan zijn, maar dat het historisch materialisme ons veel nader staat dan algemeen wordt aangenomen. Immers de geest moet ons tot vlees en bloed worden. Christus heeft Zijn bloed gegeven om ons door de geest van de slavernij aan ras, familie en eigendom te verlossen. Het offer van Christus was een dienst aan de mensheid en juist omdat wij christenen zijn, interesseert slechts de mens ons.
‘Malraux is ons verwant omdat hij in Het menselijk tekort de
| |
| |
grenzen zoekt en overschrijdt, die de mens beletten waarachtig mens te worden. André Gide is ons verwant omdat zijn hele werk een zoeken naar deze nieuwe, gelukkige mens is. Karl Marx is ons verwant, omdat hij de materiële grondslagen zoekt waarop deze nieuwe mens zich kan verheffen.
‘Ik interesseer mij als katholiek voor iedere denker en hervormer die ernstig de weg zoekt om het leven voor de mens steeds menselijker te maken.
‘En mogen wij dan ook op vele gebieden van het denken uiteenlopen, dan maak ik toch de woorden van Malraux tot de mijne: “Wij kunnen het altijd eens worden over het leven, zelfs als wij ten opzichte van de dood van gedachte verschillen!’
‘Welk deel van het Spaanse volk’, vraag ik aan Bergamin, ‘hebt u door middel van Cruz y Raya kunnen bereiken?’
Grif erkent hij: ‘Slechts een zeer kleine minderheid van intellectuelen. Ons blad had een oplaag van 1700 exemplaren, waarvan dan nog een zeer groot gedeelte naar Amerika ging. De officiële wereld, de grote pers en de geestelijkheid zwegen ons dood, wat erger was dan een bestrijding. Bovendien is er wel geen bourgeoisie in Europa denkbaar, bij welke over het geheel genomen het geestelijk leven op zulk een laag niveau stond als in Spanje. Wat mij echter het meest verheugd heeft, is het begrip dat ik, bij mijn actie, telkens weer juist onder de eenvoudige en ongeletterde mensen van ons gewone volk heb gevonden. Ik herinner mij hoe ik in Asturië een aantal spreekbeurten had over Dostojewsky en over Cervantes, twee christelijke schrijvers, die ik boven alle anderen pleeg te stellen. De bourgeoisie was vrij talrijk opgekomen om het wonder van een katholieke revolutionair eens met eigen ogen te aanschouwen. Een beleefdheidsapplausje was het enige antwoord op mijn rede. Achter in de zaal echter zaten een twintig mijnwerkers en in hun naam kwam een der kameraden aarzelend naar het podium om een aantal vragen te stellen. Juist deze vragen bewezen mij, hoezeer ze met mijn rede meegeleefd hadden en hoe hun hart ook datgene aangevoeld had, wat hun ongeschoold verstand niet had kunnen volgen. Ik herinner mij een andere keer hoe ik in Burgos uitgenodigd was om over Lopé te spreken. De gouverneur had op het verzoek om deze vergadering te mogen houden eenvoudig niet geantwoord, zo- | |
| |
doende op de meest laffe wijze iedere beslissing vermijdend. Het waren toen de arbeiders van Burgos die besloten de vergadering in ieder geval te doen doorgaan en ik sprak voor hen in een theater dat uitsluitend met proletariërs gevuld was. Op hun eigen verzoek vermeed ik - om politieke complicaties te voorkomen - iedere actualiteit en zelden heb ik een zuiverder filosofische en meer academische voordracht gehouden. Maar toen ik de zaal verliet, ging ik over de straat tussen twee rijen arbeiders, die mij groetten met de opgeheven gebalde vuisten. Ze hadden zich volkomen vereenzelvigd met mijn gedachten’.
Wanneer Bergamin over het volk spreekt, beginnen zijn wangen te gloeien en krijgt zijn gezicht bijna een uitdrukking van extase. Voor hem is het volk niet, als voor de fascisten, de doffe massa der òndermensen, die door een kleine groep van heersers in toom moet worden gehouden, voor hem is het volk de chaos waaruit een nieuwe wereld ontstaat, het onuitputtelijk reservoir van krachten waaruit iedere denker en dichter moet putten, die niet van het leven zelf wil worden afgesneden. Zoals voor Wies Moens, eer hij fascist werd, is voor Bergamin het volk de ‘moeder der geslachten’, de oorsprong en oorzaak waartoe alles terugkeert dat menselijke zin heeft.
Ik vraag aan Bergamin welke plaats in dit systeem van hem, dat altijd opnieuw de eenvoudige mens uit het volk vooropstelt, de kerk als organisatie kan innemen.
‘Maar’, antwoordt Bergamin mij, bijna naïef, ‘wat is de kerk dan anders dan het volk zelf, de gemeenschap van allen die in de christelijke waarheid geloven? Niet afgezonderd, maar alleen in gemeenschap kan de mens de christelijke rechtvaardigheid hier op aarde realiseren. Het is de grote dwaling van het protestantisme te menen, dat de mens, als individu, en niet in gemeenschap met anderen, onmiddellijk God kan vinden. De weg tot God is de voortdurende communie met anderen en deze communie concretiseert zich in de organisatie der kerk. De noodzakelijkheid van een organisatie dezer gemeenschap erken ik zonder voorbehoud, maar juist omdat deze organisatie op het gebied van het tijdelijke ligt is zij, zoals iedere andere wereldlijke organisatie, onderhevig aan dwaling
| |
| |
en corruptie. Zulke corruptie echter treedt bijna onvermijdelijk in, zodra de kerkelijke organisatie zich begeeft op een terrein dat niet het hare is, zodra zij, met andere woorden, politiek wordt. Op dat ogenblik krijgen wij in plaats van de clerus het klerikalisme en dan is het mijn taak, als vigilant katholiek, het monsterverbond der kerk met de machtigen dezer aarde te kritiseren’.
De gedachten van Bergamin zijn voor mij ideeën uit een volkomen andere geestelijke wereld dan die, waarin ik gewoon ben te leven. De hartstocht en zieleadel van Bergamin echter zijn dezelfde als die, welke ik bij de beste communisten van onze tijd heb leren kennen. Ook Bergamin zou, voor de rechter gesteld, als een Dimitroff getuigen. Het gesprek met Bergamin heeft mijn overtuiging versterkt, dat onoverbrugbaar gewaande tegenstellingen wellicht minder diep zijn dan wij oorspronkelijk meenden en dat het fascisme, bij al het kwaad dat het in de wereld veroorzaakt, tenminste dit ene goede heeft, dat het de beste geesten uit alle vooruitstrevende partijen steeds dichter tot elkander brengt in een zelfde strijd voor een nieuwe, gelukkiger mensheid.
|
|