| |
| |
| |
[Alfons van Marowijne]
De school is uit. Het is druk op straat.
‘Joepie! Het is vrijdag. Ooooh, wat ben ik blij,’ zegt Alfons aan zijn vrienden.
Zij zijn op weg naar de schoolboot. Het is nog even lopen. De schoolboot ligt achter de markt.
Kinderen die in dorpen en kampen langs de Cottica rivier wonen, komen met deze schoolboot naar Moengo.
Alfons en zijn vrienden wonen in Ricanaumofo. Het dorp Ricanaumofo ligt langs de Cottica rivier.
‘Vrijdag is voor mij de leukste dag’, zegt Ruben, die ook wel Ba-lisie wordt genoemd.
‘Vrijdag en de dag waarop ik niet op school ben, vind ik het leukst,’ gaat hij verder.
‘Nu is Ba-lisie aan het woord,’ zegt Saskia en kijkt naar Ruben. ‘Jij wil nooit naar school,’ treitert ze.
‘Juf Saskia, houd je mond!’ antwoordt Ruben met een boze stem. ‘Ik ben niet lui, ik hou niet van de school, punt uit.’
De kinderen lachen om hetgeen Ruben gezegd heeft.
| |
| |
Frans steekt zijn hand op.
‘Stilte gevraagd allemaal. Stil graag!’ zegt hij heel luid.
Het wordt stil.
‘Kennen jullie het liedje: Altijd is baas Herman ziek?’
‘Ja,’ wordt er luid geroepen.
‘Wij zingen dan geen baas Herman, maar Ba-lisie. Een, twee, drie.’
Ze beginnen te zingen. Maar het liedje wordt niet uitgezongen. De kinderen kunnen niet verder zingen...
Ze stikken van de lach, want de boze Ruben zingt het luidst mee. Net alsof het liedje niet over hem gaat.
Hij maakt het nog leuker, want hij begint te dansen. Ruben doet de Awasa dans. Hij is trouwens ook één van de beste jonge dansers van het distrikt Marowijne. Zie zijn handen sierlijke bewegingen maken.
‘Meester Alfons, kom op les. Laat mij je leren, wat Awasa dansen is,’ roept Ruben.
De groep zingt nu een Aucaans liedje. En al dansend bereiken ze de markt.
De groep bestaat uit vijf kinderen.
| |
| |
Alfons, die ook wel Boni genoemd wordt, wil meester worden. Hij is tien jaar en zit in de vijfde klas. Ruben van dertien jaar is liever thuis dan op school. Hij zit in de vierde klas.
Trees of Treesje wil verpleegster worden. Ze is twaalf jaar en zit in de zesde klas.
Frans is veertien jaar oud en zit ook in de zesde klas. Toen hij in de vijfde klas zat werd hij erg ziek.
Zo ziek, dat hij een jaar lang niet naar school is geweest. Frans wil dokter worden.
Saskia, die met Alfons in de vijfde klas zit, hoort er ook bij. Zij is elf jaar oud en wil schooljuffrouw worden.
Ze willen later allemaal in het binnenland werken. Ze weten hoe moeilijk het is voor de binnenland-bewoners. Er is een tekort aan artsen, verpleegsters, leerkrachten en nog veel meer mensen, die nodig zijn in het binnenland.
‘Verwacht niet teveel van anderen. Laten wij, als boslandbewoners, ook helpen. Als wij onze diploma's hebben, komen wij terug.’ Dit zeggen de vijf kinderen van Ricanaumofo vaak tegen elkaar. Misschien dat andere
| |
| |
kinderen van de dorpen ook zo zullen denken, hopen ze.
De schoolboot is heel groot. Er kunnen wel honderd kinderen in. Er is plaats voor iedereen. De schoolboot vertrekt.
‘Dag Moengo, dag bauxietstadje,’ groet Alfons en wuift daarbij. Ze varen op de Cotticarivier.
De Cotticarivier is de diepste rivier van Suriname. De boot vaart verder. Het bauxietstadje is niet meer te zien.
Moengo, eigenlijk ‘mongo’ betekent berg in het Afrikaans.
In Moengo werd per toeval bauxiet ontdekt. Een gevangene, die uit Frans Guyana gevlucht was, struikelde over een steen. En deze steen was bauxiet. Bauxiet is een heel belangrijke grondstof. Het is belangrijk, omdat men er aluminium uithaalt.
Van aluminium maakt men potten, pannen, vliegtuigen en nog veel meer. Bauxiet is eigenlijk een gesteente. Omdat het uit de bodem wordt gehaald noemt men het een delfstof of erts.
| |
| |
Suralco is een dochteronderneming van de Amerikaanse maatschappij Alcoa.
In het district Marowijne mijnt Suralco te Coermotibo. Bij het mijnen van bauxiet ontstaan er grote kale vlakten.
Suralco plant op deze vlakten bomen. Bomen, die met hun wortels de grond vasthouden. Dus dan kan de grond niet wegspoelen.
De kinderen, die in kamp Tan Nanga Lanti wonen, stappen uit. Daarna stopt de boot weer bij Akojotoekampu.
Eindelijk zijn ze thuis. De kinderen stappen uit. De schoolboot is leeg.
Het is prettig wonen in Ricanaumofo. De rivier is rijk aan vis en het bos zit vol dieren. De mensen leven van de rivier en het bos.
De mannen jagen en vissen. Aan het jagen zijn regels verbonden. Ze houden zich aan die jachtregels.
De mannen maken ook houtsnijwerk en korjalen. Die worden gemaakt van dikke boomstammen. De boomstam wordt uitgehold, waarna het tot boot gevormd
| |
| |
wordt. Korjalen zijn voor de boslandbewoners heel belangrijk. Met de korjaal gaat men op bezoek bij familie en vrienden. Jagers en vissers gebruiken dit smalle bootje ook. Soms varen ze zelfs naar verre gebieden. Met de korjaal gaat men ook naar de kostgrondjes, die ver van het dorp zijn. Een korjaal is dus een heel belangrijk vervoersmiddel.
| |
| |
De vrouwen zorgen voor de kostgrondjes en de huishouding. De vrouwen borduren pangi's en haken kleedjes.
Alfons gaat niet direct naar huis. Hij blijft alleen achter bij de rivier. Hij denkt aan zijn ouders. Ze wonen nu in de stad. Pa kon geen werk vinden in Ricanaumofo. Ook niet dichtbij het dorp. De mensen zeggen, dat je in Paramaribo werk kan vinden. Pa en ma gingen gingen het daar proberen. En zij hebben in Paramaribo werk gevonden.
Nu woont Alfons bij zijn oma. Hij mist zijn ouders. Nu is hij niet meer blij. De blijdschap van vrijdag is weg. Er rollen tranen uit zijn ogen. Gelukkig kan niemand het zien. Ze zouden hem uitlachen... Meester Alfons die huilt. Boni de leider die huilt.
Je bent toch geen bobo?
Een bobo is hij niet. Maar mag hij geen verdriet hebben? Mag een meester of leider niet huilen?
Alfons wrijft de tranen uit zijn ogen. Men zegt, dat jongens niet mogen huilen. Alfons begrijpt dat niet.
| |
| |
Waarom mogen ze niet huilen? Voelen ze geen pijn? Kennen ze geen verdriet?
Aan dit alles denkt Alfons aan de oever van de Cottica rivier.
Alfons gaat naar huis. Het huis van oma is niet ver van de rivier. Oma heeft een echte ouderwetse Marronhut.
Die heeft opa zelf gebouwd. Opa is vijf jaar geleden overleden. Oma moet nu alles zelf doen. Ze heeft wel kinderen, acht in totaal. Zeven kinderen wonen in de stad en één woont in Nederland. Alfons helpt oma
| |
| |
veel. Hij haalt water uit de rivier, haalt brandhout en gaat mee naar de kostgrond. Kleine werkjes in en om het huis doet hij ook. Het dorp heeft een lichtmotor, maar de kokolampu, olielamp, staat altijd klaar. De kokolampu neemt het over van de lichtmotor. Die draait niet de hele nacht.
‘Dag oma,’ groet Alfons.
‘Dag mi boi, kom je nu pas?’ vraagt oma. Ze is bezig brandhout te stapelen.
Alfons lacht maar geeft geen antwoord. ‘Oma, mag ik eten?’ vraagt hij.
‘Ja hoor, er is heri-heri,’ zegt oma.
‘Mmmmmm heri-heri,’ zegt Alfons en wrijft over zijn buik.
‘Ga je eerst omkleden,’ zegt oma aan Alfons.
‘Ja oma,’ en weg is hij.
Oma lacht: Alfons rent altijd, als er heri-heri is gekookt.
Alfons zit te eten. Ineens denkt hij aan iets.
‘Oma wist je, dat er een gedenkteken voor Moiwana is gemaakt?’
| |
| |
‘Dat is goed,’ antwoordt oma. ‘De familieleden hebben dan toch een kleine troost.’ Na deze woorden is oma stil.
Er rolt een traan over haar wang. Ze denkt aan haar familie, die naar het buurland, Frans-Guyana, is gevlucht tijdens de binnenlandse oorlog. Zij denkt aan de oorlog en de angst... Oma rilt.
Alfons hoest zachtjes. Hij wil niet, dat oma verdrietig is. Zij mist haar familie, die aan de andere kant van de Marowijne rivier wonen. Deze rivier vormt de grens tussen Suriname en Frans-Guyana. Als je in Albina, het grenstadje bent, kan je de oversteek met een veerboot doen.
Albina is de hoofdplaats van het distrikt Marowijne. Van Albina uit zie je de Franse kant. Naast Albina is er ook een Inheems dorp, het heet Marijkedorp.
Alfons heeft eens op de Marowijnerivier gevaren. Zijn oom uit Nederland moest met zijn vrouw, tante Cecilia, naar het dorp Cristiaan-kondre. Tant'Cecilia is daar geboren en ze wilde op familiebezoek. Tant'Cecilia is een Inheemse. Ze zijn vanuit Albina richting zee gevaren. Alfons keek zijn
| |
| |
ogen uit. Hij was ook een beetje bang, want het water was woelig. Heel anders dan zijn rustige Cotticarivier. Ze zijn langs de dorpen Erowarte en Langaman- kondre gevaren. Dat zijn allen Caraïbse dorpen. Alfons heeft daar een ketting gehad van mooie fijne kralen en een tijgertand. Hij draagt het altijd.
Oma gaat verder met het stapelen van brandhout. ‘Mag ik naar de rivier oma?’ vraagt Alfons.
‘Ja, maar wees voorzichtig,’ antwoordt oma.
Alfons is op weg naar de rivier. Ineens hoort hij: ‘Booooooniiiiii, Alfoooooons, wakti, waaaacht.’
Alfons lacht, die gekke Ruben. Alleen hij roept zo gek. ‘Boni, ga je mee varen?’ vraagt Ruben buiten adem.
‘Dat moet ik eerst aan mijn oma vragen,’ antwoordt Alfons. Samen lopen ze naar Alfons huis. Oma is nog bezig op het achtererf.
‘Dag oma Merna,’ groet Ruben.
‘Oma mag ik met Ruben gaan varen?’ vraagt Alfons
| |
| |
‘No, nee, nee, je gaat met mij mee! Ik ga cassave oogsten,’ zegt oma streng.
Alfons trekt een zuur gezicht. Hij had graag willen varen. Vooral met zijn gezellige vriend Ruben. Maar hij weet hoe oma is. Dus hij zal maar gehoorzamen.
Gelukkig..., oogsten en niet planten, denkt Alfons. Planten vindt hij zwaar werk: Je krijgt er soms zelfs rugpijn van. Vooral als je veel moet planten.
‘Hee, Alfons ik wil ook mee,’ zegt Ruben.
‘Vraag het aan oma,’ antwoordt Alfons.
‘Oma Merna, mag ik ook mee?’ vraagt Ruben.
‘Ja, dat mag. Maar vraag het eerst aan je moeder,’ antwoordt oma.
Voor oma is uitgesproken zegt Ruben: ‘Okee ik kom direct.’... en weg is hij.
Oma kijkt Ruben hoofdschuddend na. ‘Baja, wat een snelheid,’ zegt oma terwijl ze met haar ogen draait.
Alfons lacht in zichzelf. Oma is wel streng, maar toch grappig. Hij pakt alvast de houwer en de spitvork. De spitvork is voor Ruben.
| |
| |
Ruben is terug. Oma zet de mand op haar hoofd. Daar gaan ze; Alfons voorop, daarna Ruben en als laatste oma. Alfons voelt zich geweldig.
| |
| |
De kinderen van Ricanaumofo vinden hem een leider. Ze noemen hem daarom ook Boni; naar de marronleider van vroeger. Barron, Boni en Joli-coeur waren vrijheidsstrijders. Deze drie Marronleiders zijn echte Surinaamse helden.
Alfons is heel trots om een afstammeling van een Marron te zijn. Misschien wordt hij ook een held voor het binnenland. Het binnenland heeft helden nodig. Helden die niet bang zijn om te strijden voor de mensen die daar wonen. Terwijl Alfons door het bos loopt denkt hij: Zo heeft Boni samen met de andere leiders ook gelopen in de tijd van de slavernij.
Daar is het kostgrondje al. Oma haalt de mand van haar hoofd en zegt: ‘Zit even jongens, ik ga even naar achteren, bij de bananen bomen.’
De jongens gaan zitten.
Waarom houd je niet van de school?’ begint Alfons het gesprek.
‘Arki, luister, ik wil hier blijven en de toeristen leiden, daarvoor heb ik de school niet nodig,’ antwoordt Ruben.
| |
| |
‘Ook ik hou van het binnenland, maar met een goede schoolopleiding kunnen we veel meer doen voor de mensen hier,’ zegt Alfons.
Ruben wordt stil....Hij denkt na.....Hij hoort de stem van de juf. ‘Kinderen, doe je best op school. Met een goede school-opleiding heb je meer kansen in het leven.’
Alfons kijkt afwachtend naar Ruben.
‘Boni, je hebt wel gelijk, maar...’ Ruben wrijft verlegen met zijn hand over zijn hoofd. ‘Ga je me daarbij helpen?’ vraagt hij aan Alfons.
‘Dat beloof ik,’ antwoordt Alfons. De jongens geven elkaar de hand, om het beloofde te bevestigen.
‘Laat ons ook daarop dansen,’ zegt Ruben plechtig.
Alfons moet weer lachen.
Die Ruben toch, a lobi dansi! Hij houdt echt van dansen. Ze doen de Awasa dans. Er worden sierlijke bewegingen gemaakt met de handen. En voetenwerk! Alfons blijft niet achter, hij laat zien dat hij er ook wat van kan!
| |
| |
Bij de Awasa dans wordt er voornamelijk met de handen gedanst. De benen zijn in een zit-stand en de voeten maken kleine danspasjes.
Oma is terug en ziet de jongens dansen. Oma lacht en doet mee. Ze zingen een Aucaans lied en klappen in hun handen.
‘Oke, jongens,’ zegt oma na een tijdje, ‘het is genoeg.’
Het oogsten moet beginnen. Oma oogst eerst voor eigen gebruik. Daarvan maakt ze cassave brood en kwak.
Gekookte cassave is heel lekker, samen met bananen, napi, en andere aardvruchten. Dit alles, met zoute vis, is een lekkere maaltijd. Zo'n maaltijd noemt men heri-heri. Dat is voor Alfons een feestmaal. Heri-heri kan hij elke dag eten.
Oma oogst niet veel. Volgende week wel, want dan gaat de cassave naar Paramaribo voor de verkoop. Dat doet tante Hilda, een dochter van oma.
‘Zo jongens, we zijn klaar,’ zegt oma en zet de mand op haar hoofd.
| |
| |
| |
| |
Daar gaan ze. Oma voorop, daarna Ruben en Alfons als laatste. Nu leidt hij niet, maar hij beschermt. Omdat de mand zwaar is, loopt oma snel.
De jongens haasten zich niet. Ze blijven achter. Ze genieten van de natuur. Ze kijken naar de apen en de vogels in de bomen. Ze luisteren naar de geluiden om zich heen. Ze voelen zich één met de natuur. De jongens kijken elkaar aan en glimlachen.
Wat is het prettig wonen in het binnenland, denken ze. Het is net alsof ze de bomen en de dieren kunnen horen praten.
‘Zie je waarom...,’ begint Ruben. Hij maakt zijn zin niet af.
‘Stil! Beweeg niet....,’ zegt Alfons heel rustig.
Ruben voelt het...
GEVAAR! Er is gevaar in de buurt. Hij houdt zijn adem in.
Alfons maakt drie grote stappen, heft zijn arm op en kapt...
De slang heeft geen kop meer.
Kop links en lijf rechts... in één slag.
| |
| |
Intussen heeft Ruben zich omgekeerd. Hij stond dicht bij een laaghangende tak. En op die tak zat een papegaaislang. Een erg giftige slang...
‘Boni, hoe heb jij die slang kunnen zien? Hij is net zo groen als de bladeren!’ zegt Ruben verschrikt.
‘Jongen, je kent me toch. Mijn ogen zijn zo scherp als de lens van een fototoestel. Ze missen niets,’ antwoordt Alfons.
De jongens kijken elkaar aan. Ze zeggen niets meer. Ook dit hoort bij het leven in het bos.
Ruben graaft een gat. De slang wordt begraven.
Nu lopen de jongens snel naar huis. Ze groeten elkaar. Alfons is thuis. Ruben loopt door naar zijn huis.
| |
| |
‘Er is een brief voor je,’ zegt oma aan Alfons.
‘Waar is het oma? Oh, ik zie het al.’ Alfons pakt de brief, die naast oma op de bank ligt. ‘Ik wist het,’ zegt Alfons. ‘Die brief is van ma.’
Alfons houdt zijn adem in. Hij hoort zijn hart bonzen: BOEM -BOEM.
Hoort oma het ook? Hij is zo blij, dat zelfs zijn handen beven. Alfons gaat zitten.
Hij sluit zijn ogen en telt tot drie.
Hij leest en vergeet alles om zich heen. Alfons hoort de stem van zijn moeder.
Hij kan haar ruiken; Ma is dichtbij.
Alfons glimlacht.
Oma die hem gadeslaat, glimlacht ook.
Dus alles is goed in Paramaribo.
Alfons kijkt op en begint te vertellen.
‘Stop, lees die brief voor me,’ zegt oma.
‘Maar oma...’
‘Geen gemaar, lees!’ Oma, die zelf ook wel kan lezen, vindt het leuk als Alfons voorleest.
Ze luistert graag naar zijn stem. Hij kan heel mooi lezen. Ze ziet hem al voor de klas staan.
| |
| |
Oma denkt: deze jongen is een geboren meester. Ik hoop, dat ik het nog kan meemaken. Mijn kleinzoon als meester.
Alfons is klaar met lezen. Hij kijkt naar oma. Ze glimlacht. De blijdschap is duidelijk te zien op haar gezicht. Haar dochter komt terug. In de brief staat dat pa en ma het huis niet meer kunnen betalen. De huurprijs is verhoogd.
Nu Alfons zijn moeder zwanger is, kan ze niet meer werken.
Zus Hilda heeft aangeboden dat ma bij haar komt inwonen, maar ma wil dat niet. Zus Hilda heeft veel kinderen en haar huis is klein.
Dus heeft ma besloten naar het dorp terug te keren. Pa blijft in de stad, want het geld hebben ze nodig. Hij gaat bij een vriend inwonen.
Alfons en oma praten over de brief.
Over twee weken is ma hier.
Alfons voelt het kriebelen in zijn buik.
Hij kan niet meer zitten. ‘Oma, ik ga even naar de rivier.’
‘Ga maar,’ zegt oma. Ze weet, dat hij bij de rivier beter kan nadenken.
| |
| |
Alfons kijkt in de richting van waar de boten uit Moengo komen. In zijn gedachten is hij twee weken verder.
Hij ziet ma komen. Hij kan zijn vreugde niet inhouden. Nu voelt hij de kriebels heviger. Hij heft zijn handen omhoog. Het moet eruit. Die spanning moet eruit.
Het lijkt net alsof de natuur haar adem inhoudt.
Alfons gilt!
Hij gilt heel luid:
‘MAAAA KOMT WEER THUIS!’
| |
| |
|
|