De persoonsnaamgeving in een Zuidbrabants dialekt. Deel II De sociolinguïstische komponent
(1979)–W. van Langendonck– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De persoonsnaamgeving in een Zuidbrabants dialekt
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0.In wat voorafging hebben we in principe enkel de ‘systeem-linguïstiek’ van de persoonsnaamgeving behandeld, nl. het synchronische en diachronische systeem van de persoonsnamen (PN) in een Centraal-Zuidbrabants dialekt (Tildonks)Ga naar voetnoot(*). We hebben nog niet systematisch gesproken over de funktie en het gebruik van de namen. Hier kan men verschillende domeinen onderkennen. In de pragmatische komponent zal men bv. onderzoeken wat de bedoeling van de spreker is met een naam, wat hij ermee doet. Wat zijn zijn bedoelingen bij het geven van voor- en bijnamen? Is het zijn bedoeling om te kwetsen ofwel te liefkozen? En bovendien, welk gebruik maakt hij van de eenmaal gekozen naam, in welke kontekst of situatie? Welk gebruik bv. wordt gemaakt van expressieve augmentatief- en diminutiefsystemen? In een stilistische komponent hoort inz. thuis het onderzoek van de stilistische funktie die de eigennaam in literaire werken wordt toebedeeld. Men kan hier weer twee aspekten beschouwen: het motief van de naamgeving zelf (waarom die naamsvorm en geen andere?), en ten tweede het (stilistisch) gebruik van de naam en zijn vormvarianten. In de sociolinguïstische komponent tenslotte, komt het sociale aspekt van de eigennaam aan bod, te weten de interaktie tussen naam en maatschappij. Ook hier kan men twee terreinen afbakenen: het sociale aspekt van de naamgevingsdaad en dat van het naamgebruik. Bij de naamgeving zelf is het belangwekkend na te gaan welke soorten van namen (voornamen, bijnamen, familienamen) men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeft en aan wie (hogere, lagere standen, mannen, vrouwen, enz.). Bij het naamgebruik rijst inz. de vraag welke namen men gebruikt in welke sociale situaties. Spreekt bv. een meerdere zijn ondergeschikte meestal aan met de voornaam en wordt in het omgekeerde geval eerder een patroon als [titel + fn.] gebezigd? enz. Al deze funktionele en gebruiksaspekten van de eigennaam, die men tot de pragma-onomastiek in ruime zin kan rekenen, zijn tot voor kort in het naamonderzoek nogal stiefmoederlijk behandeldGa naar voetnoot(33), net als overigens de meeste pragmalinguïstische verschijnselen. Dit is evenwel voor de onomastiek des te minder verantwoord vanwege het speciale linguïstisch statuut van de eigennaam: systeemlinguïstisch blijkt hij onderbelast te zijn t.a.v. andere woordsoorten. Een uiting daarvan is het feit dat in 't algemeen de grammatika's van onze Westerse talen weinig aandacht besteden aan het verschijnsel eigennaam. De systeemlinguïstische onderbelasting brengt met zich dat een aantal formele mechanismen vrijkomen voor pragmalinguïstische doeleinden. Inderdaad blijken eigennamen pragmalinguïstisch tamelijk zwaar beladen te zijn. Het loont de moeite het speciale statuut van de eigennaam, dat voor dit alles verantwoordelijk is, even toe te lichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Het speciale statuut van de eigennaamBij Duitse naamkundigen kan men lezen dat de eigennaam een taalkategorie is die onder een zekere ‘Sondergerichtsbarkeit’ staat, d.i. een speciale, en wel een marginale positie bekleedt in het geheel van de taal. Dit komt o.m. tot uiting in de omstandigheid dat verklarende woordenboeken normaal geen eigennamen opnemen. Doen ze het toch, dan komen ze in een aparte lijst terecht, zoals bv. in de ‘Petit Larousse Illustré’, De verklaring voor deze uitzonderingspositie van de eigennaam heeft wezenlijk te maken met zijn semantische statusGa naar voetnoot(34). De eigennaam kontrasteert met de soortnaam. Zoals bekend bevatten soortnamen, net als adjektieven en werkwoorden, een konceptuele betekenis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(meestal ‘betekenis’ zonder meer geheten): ze hebben een inhoud, een begripsinhoud, die in alle gebruiksgevallen dezelfde blijftGa naar voetnoot(35), bv.
Daarentegen is het onmogelijk van eigennamen in hun normale gebruik, d.i. in niet-afgeleid gebruik, een betekenisbeschrijving te verschaffen, omdat ze juist geen betekenis bezitten. Hun funktie is essentieel: verwijzen, ‘refereren’ naar een persoon of zaakGa naar voetnoot(36). In een bepaald diachronisch proces kan een soortnaam een eigennaam worden, nl. wanneer die soortnaam zijn betekenis verliest en enkel nog dient om iemand te noemen. Bijnamen zijn daarvan aanschouwelijke voorbeelden (zie de diachronische komponent). Een BN als de Stoker hoeft niet (meer) te verwijzen naar iemand die stoker is, omdat de betekenis ‘stoker’ in de BN verloren is gegaan. Deze logisch-semantische leegheid van de eigennaam maakt het de taalgebruiker in principe mogelijk de taalvormen die bij soortnamen logisch-semantische funkties vervullen, bij eigennamen pragmatische, stilistische en sociolinguïstische funkties te verlenen. Laten we dit nagaan op de verschillende vlakken van de grammatika. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
i) Het lexikologische vlak.Men kan soortnamen die hun appellativische betekenis verliezen, gebruiken om er eigennamen mee te vormen met gunstige of ongunstige bijklank (cf. de vorming van BN!). Men kan bovendien makkelijk lexemen uit andere talen overnemen; bv. onze stock van VN komt uit een massa oudere en jongere talen. De behoefte aan vertaling is immers gering, juist omdat een naam geen konceptuele inhoud bevat. Men kan in principe eender welke taalvorm gebruiken om er eigennamen mee te vormen, bv. woordgroepen (Een brug te ver, filmnaam), zinnen (Het is later dan je dacht, boeknaam), nummers, bv. als namen van straten, personen enz. (in een vertechnizeerde maatschappij, cf. Molemans 1976). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ii) Het morfologische vlak.De funktiemorfemen die bij soortnamen een logisch-semantische funktie vervullen, komen vrij voor pragmatische en sociolinguïstische waarden bij de eigennaam, met name de klassifikatorische en expressieve funkties (Leys 1965). De voornaamste funktiemorfemen zijn bij de bespreking van de synchronische komponent al in het licht gesteld; we bekijken ze nu vanuit een andere gezichtshoek en werpen een blik op nog andere talen. 1o Het bepaalde lidwoord komt bij de eigennaam vrij voor klassifikatorische of expressieve funkties, bv.
2o Het onbepaalde lidwoord kan dienen om een tijdelijke gemoedstoestand of zijnswijze van een persoon aan te geven, bv.
Het gaat hier niet om een verschil van referent, maar om een verschil in manifestatie van dezelfde persoon (cf. Dahl 1975). 3o Het diminutiefsuffix wordt bij soortnamen in de eerste plaats gebruikt om kleine exemplaren van een soort te differentiëren van grote (bv. een kastje vs. een kast). Bij eigennamen dient dit suffix in eerste instantie om liefelijkheid of familiariteit uit te drukken, wat dan eens te meer sociolinguïstische diversifiëring kan uitlokken: niet iedereen wordt met een diminutief aangesproken, gewoon omdat men niet met iedereen familiaar of lief wil zijn. Het diminutief kan sekundair ook klassifikatorische waarde verwerven (cf. het mann. Frans tegenover het vrouw. Fransje). 4o Het augmentatiefsuffix wordt op zijn beurt bij eigennamen niet aangewend om fysische grootheid aan te wijzen, maar om psychische vergroving te betekenen. Het is in dit licht begrijpelijk dat dergelijke suffixen hun letterlijke zin helemaal kwijtspelen en zelfs verdwijnen uit de appellativische wereld. 5o De funktie van een genitiefbepaling bij eigennamen is drastisch ingeperkt tot de aanduiding van de afstamming (cf. Zjefkes Marie) of zelfs helemaal gewijzigd: het duidt op de duur slechts aan dat we met een kollektiefnaam te maken hebben (cf. Jan van Zjefkes). De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genitiefuitgang is geëvolueerd van bezitsaanduidend tot kollektiefsuffix. Het gaat in de richting van een sociologische parameter, nl. de sociale groep van de familie. 6o De genusmorfemen zijn bij eigennamen logisch-semantisch ten dele overbodig. Bij PN is zeker het onzijdige genus overtollig omdat er nu eenmaal maar twee biologische seksen zijn: mannelijk en vrouwelijk. Het onzijdige lidwoord (het) of een andere onzijdige determinator (dat) kan men in het Ndl. aanwenden om een bepaalde (on-)gunstige attitude uit te drukken, vgl. een uitspraak als: Dat Marieke is niet op haar tong gevallen! Weliswaar is hierbij het diminutiefsuffix vereist, maar het krijgt een ironische klank. In sommige Duitse dialekten is het diminutiefsuffix zelfs niet nodig om een onzijdig lidwoord bij een meisjesnaam te plaatsen, bv. dat Grete (Bach 1952: §54-55). De naamsvorm zelf geeft immers voldoende uitsluitsel over de sekse van de persoon en derhalve komt het genusmorfeem vrij voor expressieve doeleinden. 7o In sommige talen wordt het pluralismorfeem te nutte gemaakt voor expressieve of klassifikatorische doeleinden. Dit wordt weer mogelijk gemaakt doordat het meervoudsmorfeem bij eigennamen zijn gewone rol niet kan spelen, nl. het meervoud aanduiden. De meeste eigennamen, in elk geval alle namen van personen zijn inherent singulaar. In het Mexikaanse Spaans komen kindernamen soms voor met een meervoudige uitgang, vaak in kombinatie met een bepaald lidwoord en een diminutiefsuffix, dit alles om de PN een expressieve tint te geven, bv. in de zin uit Svennung (1958: 405): Qué lindos son los Manuelitos! (Hoe lief is Manuel!) In een aantal andere talen heeft het ontledigde pluralismorfeem bij plaatsnamen een klassifikatorische funktie: plaatsaanduidende soortnamen worden eigennamen door toevoeging van een meervoudsuitgang (o.m. in het Litouws en het Sorbisch, cf. Trost 1962: 275-7). Even merkwaardig is een meervoudige uitgang bij sommige veldnamen, uitgelokt door een sociaal-ekonomische aktie van de mens t.a.v. deze velden, nl. verkaveling (Pools, Skandinavisch, cf. Leys 1965: 38, noot 63). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iii) Het syntaktische vlak.Ook op het syntaktische vlak komen strukturen vrij die evtl. kunnen dienen voor sociale klassifikatie of het uitdrukken van attitudes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1o We hebben bij de PN een inventaris opgemaakt van konstrukties die we juxtaposities genoemd hebben: VN + KN, VN + BN, titel + PN, enz. Er is geen specifieke semantische relatie tussen beide termen, zoals dat wel het geval is bij soortnaamkonstrukties: volg-ordeveranderingen zijn bv. relevant: een bierbak ≠ een bak bier! Daarentegen, of men nu zegt, Jan Peeters of Peeters Jan, verandert niets aan de konceptuele betekenis: die is eenvoudig niet aanwezig in de naamdelen, tenzij dat het individu Jan tot de familie Peeters behoort; er is dus alleen een numerus aanwezig, nl. Jan is singulaar; Peeters is kollektief. Er zijn echter geen begrippen in vervat zoals in bak/bier. Dat laat dan ook toe bv. de volgorde te wijzigen: Jan Peeters = Peeters Jan (kultuurtaal) Die wijziging kan sociolinguïstisch benut worden; er is nl. een verschil van register:
Men kan dus daarmee een formele of informele houding tegenover iemand aannemen. 2o Eigennamen kunnen bepalingen krijgen net als soortnamen, maar toch is er een restriktie: ze krijgen alleen uitbreidende relatiefzinnen ert voorzetselgroepen, maar geen beperkende, restriktieve, bv. niet: *Jan die in 't dorp woont, niet de andereGa naar voetnoot(37). Die uitbreidende bepalingen bij eigennamen dienen dus niet voor differentiatie, maar om opvallende eigenschappen aan te geven, bv. familiale of geografische afkomst: Jan van Zjef / van Leuven Dat de bepaling impliciet ook differentieert tussen verschillende Jannen is echter een bijkomstige, meestal redundante funktie ervan. Hoofdzaak is het karakterizeren van de persoon, vgl. nog:
De bepalingen kunnen dus uiteraard ook sociolinguïstische informatie bezorgen, bv. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Soms krijgt (parallel met -es) het voorzetsel van de funktie van kollektivizerend morfeem, o.m. in Limburgse dialekten: Frans van den Apoteker. Uit deze semantische, lexikale, morfologische en syntaktische eigenschappen van de eigennaam blijkt voldoende dat hij wellicht de meeste mogelijkheden bezit van alle woordsoorten om pragma- of sociolinguïstische informatie te stockeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Buitentalige reflektie van de talige status van de eigennaam1) De pragmalinguïstische mogelijkheden van de eigennaam worden bovendien in de hand gewerkt door het extra-linguïstisch korollarium dat vastzit aan het zuiver referentiële, betekenisloze karakter van het proprium. Er is in 't algemeen veel meer gelegenheid om nieuwe eigennamen en varianten erop te kreëren dan om soortnamen bij te maken. Immers, soorten zijn veel permanenter, en kunnen aldus duizenden jaren dezelfde benaming dragen. Daarentegen zijn exemplaren, d.i. individuen in ruime zin, erg in de tijd beperkt en onderhevig aan vernieuwing. Noteer dat in de historisch-vergelijkende grammatika niet eigennamen, maar wel soortnamen, adjektieven en werkwoorden dienen als voorbeelden om de taalevolutie te illustreren, enkele uitzonderingen, zoals waternamen, niet te na gesproken!
2) Zoals uit voorbeelden hierboven al duidelijk zal zijn geworden, zijn het vooral de persoonsnamen die voor pragmalinguïstische verschijnselen in aanmerking komen. Ook dit feit heeft zijn extra-linguïstische korollaria. a) Namen van medemensen roepen uiteraard veel meer expressieve, sociale of psychologische attitudes op dan bv. namen van plaatsen, rivieren of bergen. Men heeft uiteraard meer affektieve relaties en houdingen t.o.v. de medemens dan tegenover plaatsen of levenloze voorwerpen. De dieren staan daar tussenin: ze krijgen wel PN toegemeten, maar bv. zelden of nooit tweeledige PN. b) De persoonsnaamgeving is een domein waar men kreatief kan zijn: men ontmoet steeds nieuwe individuen waarmee men betrekkingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kan aanknopen. Die nieuwe personen hebben weliswaar al een officiële VN en KN (fn.), maar steeds rest de mogelijkheid om die PN te vervormen hetzij BN te scheppen. Ook wanneer men langere tijd omgaat met dezelfde mensen, kan de behoefte opkomen om veranderde houdingen jegens deze personen uit te drukken d.m.v. morfologische of lexikale vernieuwing. Een gelegenheid bij uitstek voor naamgevende kreativiteit is wanneer men eigen kinderen, eerst een doopnaam en later allerlei vlei- en troetelnaampjes mag geven. In deze sfeer ontstaan dan ook de meeste expressieve naamsvormen. Men denke aan de ontwikkeling van diminutief- en augmentatiefsuffixen bij VN en BN. Naarmate het kind opgroeit verandert ook de houding van de omringende personen. Allereerst worden diminutieve vormen gekreëerd, later komen ook augmentatieve, vergrovende formaties op gang, gevolgd door het scheppen van BN, inz. in schoolverband. In de werkkring kan tenslotte opnieuw naamwisseling plaatshebben. c) Tenslotte bedenke men dat op deze manier iedere sociale groep aan zijn trekken kan komen in de PN-geving. Dit waarborgt ruime variatie in de namenschat. Voor de rest van de taal is dat in veel mindere mate het geval. Het maken van nieuwe soortnamen is doorgaans beperkt tot een biezondere sociale groep, afhankelijk van de inhoud van het woordveld: het woordveld van de wetenschap wordt beheerst door de geleerden: het is niet de gewone man die benamingen als quasar, quark, proton, cyclotron de wereld instuurt. Het is niet de man in de straat die woorden op de markt gooit als kakelvers, doe-het-zelver, wegwerp-bekertje..., maar de reklametechnikus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. De socio-onomastische paradox.Ondanks de gunstige uitgangspositie die we hierboven vaststelden voor de studie van pragmatische, stilistische en sociolinguïstische verschijnselen omtrent de eigennaam, wordt de studie van socio- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onomastische fenomenen niet onverdeeld gunstig ontvangen. We staan hier voor wat we zouden kunnen noemen: de socio-onomastische paradox. De naamkunde heeft in haar traditionele vorm weinig of geen belangstelling betoond voor het sociolinguïstische gezichtspuntGa naar voetnoot(38), evenmin als de traditionele taalkunde dat gedaan heeft. Maar zelfs heden ten dage is het sociale aspekt in de onomastiek eerder stiefmoederlijk behandeld, althans in het WestenGa naar voetnoot(39). In het Nederlandse taalgebied is al wel een begin gemaakt met de ‘socio-onomastiek’ door naamkundigen (Leys 1974; 1976; Molemans 1974; Van Loon 1975). Sommige sociolinguïsten nemen echter een eerder schoorvoetende houding aan t.a.v. de socio-onomastiek. Het voordeel dat de socio-onomastiek blijkbaar heeft tegenover de gewone sociolinguïstiek impliceert echter een zeker nadeel, een zekere beperking. De socio-onomastiek vertoont een zekere eenzijdigheid, als men even de fundamentele dubbele gerichtheid van het sociolinguïstisch onderzoek in aanmerking neemt. Immers, aangezien de sociolinguïstiek per definitie de interaktie tussen twee faktoren nagaat, nl. taal en maatschappij, moet men de beïnvloeding in twee richtingen bekijken: 1) Invloed van de maatschappij op de taal: hierbij bestudeert men de reflektie van de maatschappelijke groepsvorming op de taalstruktuur of het lexikon. Aangaande deze richting van de beïnvloeding moet de socio-onomastiek wel zeer vruchtbaar heten: iedere sociale groep heeft immers de gelegenheid om het onomastikon, en inz. de persoonsnaamgeving te determineren. Bovendien laat het taalsysteem dit optimaal toe, zoals we gekonstateerd hebben. Er is dus ampele ruimte voor kreativiteit en variatie. 2) Invloed van de taal op de maatschappij: hierbij wordt nagegaan in welke mate en hoe de taal van haar kant de maatschappelijke groepsvorming determineert. Dit is voor de taal in het algemeen een belangrijk facet. Men denke aan de kreet ‘De taal is gans een volk’. De taal konstitueert een volk, een maatschappij, of maakt zelfs van geografisch verspreide naties één blok. Hier denken we bv. aan ‘les amitiés françaises’. Is de rol van de taal als geheel dus wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
signifikant, dan blijkt de impakt van een deelsysteem als het onomastische systeem eerder gering te zijn. Zeker, er is daar wel een bepaalde invloed van de naamgeving op de sociale geledingen. We kunnen bv. gewagen van een Vlaamse naamgeving, een kristelijke naamgeving, een humanistische, een gereformeerde enz. Men kan dus wel zeggen dat een bestaande groep door de naamgeving meer geprononceerd naar voren treedt. Maar het lijkt niet zo dat de naamgeving een groep doet ontstaan. De rest van de taal heeft veel meer impakt. Ik denk hier aan de ‘elaborated code’ en de ‘restricted code’ van B. Bernstein. Sprekers van de beperkte kode kunnen zich heel moeilijk losrukken uit de greep van de sociale onderwaardering: ze blijven willens nillens beschouwd worden als behorend tot een sociaal lagerstaande klas. De reden is blijkbaar deze: men kan niet zondermeer van de ene dag op de andere zijn spreekkode wijzigen, vooral niet als men van een beperkte naar een uitgebreide kode wil overgaan. Een struktuur zoals een spreekkode doordringt en doordrenkt iemands hele taalsysteemGa naar voetnoot(40). Daarentegen is een eigennaam zo marginaal in de taal (omdat hij geen koncepten inhoudt) dat hij de spreekkode niet determineert. Men kan vrij wat makkelijker eigennamen veranderen dan soortnamen. Hoe zou deze variabiliteit dan sociale groepsvorming kunnen bewerkstelligen?! Voorbeelden van naamwijziging zijn er te over. Zowel plaats- als persoonsnamen ondergaan dit lot. Niet dat men geen belang zou hechten aan een naam. Meestal vervangt men toponiemen of antroponiemen om politieke of ideologische motieven. Oud-Belgisch-Kongo is een mooi recent voorbeeld. Zaïre heeft niet alleen zijn eigen naam zien veranderen, maar ook namen van provincies en steden, dit als gevolg van een streven naar ‘autenticiteit’. Bovendien moest iedere burger zijn VN, die kristelijk was, vervangen door een inheemse VN. We kunnen dus besluiten dat de socio-onomastiek inz. geschikt zal zijn om de invloed van de sociale groepsvorming op de taal, nl. op het naamsysteem te onderzoeken. De socio-onomastiek is vrij wat minder geëigend om de invloed van de taal op de maatschappij te bestuderen: het onomastikon is nauwelijks bij machte om een sociale barrièrevorming uit te lokken. Het gebrek aan belangstelling voor de socio-onomastiek is dus wel te verklaren, inz. bij die sociolinguïsten die wilden ingrijpen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalde taaltoestanden, bv. door het opstellen van taalkompensatieprogramma's e.d. Evenwel is uit de ervaring zowel als uit het socio-linguïstisch werk van een W. Labov e.a. gebleken dat de interventie in die geest van een verkeerd uitgangspunt vertrok. De taal van de lagere klassen is linguïstisch niet inferieur, maar anders. De konsekwentie is dat niet de taal veranderd dient te worden, maar de maatschappij! Ik zou dan ook willen stellen dat deze uitkomst een gunstig gevolg meebrengt voor het socio-onomastisch onderzoek. Indien we nl. de maatschappelijke verhoudingen willen wijzigen, dan hebben we er alle belang bij om de struktuur daarvan te leren kennen. Welnu, er blijkt eensgezindheid over te bestaan dat de socio-onomastiek een zeer gevoelige barometer is voor het aflezen van sociale toestanden en verhoudingen (cf. Leys 1976: 141). Onze taak ligt dan voor de hand: een socio-onomastische verkenning van de maatschappelijke groepsvorming. Hierbij beperken we ons in onderhavig werk tot het sociale aspekt van de naamgeving zelf en gaan we niet systematisch in op het sociale aspekt van het naamgebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. De weerslag van de sociale groepsvorming op de persoonsnaamgeving.Een eerste noodzaak om deze invloed na te gaan is de indeling van de maatschappij in groepen. Er zijn daarvoor enkele kriteria, parameters genoemd, die in het gewone sociolinguïstisch vorsingswerk gehanteerd worden en eveneens voor de socio-onomastiek kunnen gelden (cf. ook Leys 1976: 143-149):
Volgens deze parameters zullen we trachten zoveel mogelijk socio-onomastische observaties onder te brengen en te klassificeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inderdaad kan in dit primaire stadium van onderzoek, de heuristische faze, niet veel meer dan een heuristiek en een taxonomie van feiten ondernomen worden. Hoe deze observaties uiteindelijk in een volledige beschrijving van de kommunikatieve taalkompetentie geïntegreerd moeten worden, is een nog op te helderen kwestie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.1. De parameter sekse: de oppositie man vs. vrouw.Het ziet er naar uit dat de man-vrouw-verhouding een drietal naamkundig relevante attitudes heeft doen ontstaan. De persoons-naamgeving geeft aanleiding tot het onderscheiden van:
De drie houdingen zijn natuurlijk niet scherp af te lijnen in het PN-systeem, maar toch lijkt zich af te tekenen dat het lexikologische aspekt op gelijkheid wijst; de psychologische differentiatie is inz. morfologisch te zien; de sociologische verschillen zijn morfologisch en syntaktisch weergegeven. De feiten zijn gehaald uit het materiaal van de synchronische studie en in mindere mate uit dat van de diachronische komponent.
a) De neutrale houding die het biologisch verschil weergeeft, is vooral vertegenwoordigd in een onderscheiden lexikon voor mannen en vrouwen. Althans geldt dit voor de VN-geving: op enkele uitzonderingen na (cf. Chris, Jo, Gaby, Willy, Dominique, José(e), Hedwig...) hebben vrouwen andere VN dan mannen. Men kan stellen dat ook de morfologie in zekere zin op een neutraal verschil wijst. Er zijn soms mannelijke suffixen en vrouwelijke, vgl. de ontleningen uit het Latijn:
Historisch blijkt echter dat de vrouwelijke meestal afgeleid zijn van de mannelijke. Synchronisch is dit soms nog zichtbaar, nl. waar de mansnaam de nulvorm vertoont, vgl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b) De psychologische houding die wijst op een verschil in psyche tussen man en vrouw uit zich vooral morfologisch. Voorzover het naamkundig naar voren treedt, komt het onderscheid in psyche hierop neer: bij jongens en mannen valt inz. het stoere, het grote, het grove op, bij meisjes en vrouwen inz. het tedere, het kleine, het lieflijke. In principe is dit verschil weer neutraal. Maar de maatschappij neigt er wel eens toe om stoere mannelijkheid sociaal over te waarderen als volwassenheid, maar tedere vrouwelijkheid als kinderlijkheid onder te waarderen. 1o Het onderscheid manifesteert zich uiteraard vooral in de vorming van augmentatieven en diminutieven. i) Augmentativering is als mannelijk kenmerk volop produktief bij VN van jongens, ten dele ook bij BN geattesteerd. Er zijn verschillende vormen: het suffix -e (< în): bij VN: Warr-e (m)., Till-e (vr.); soms elders: Boer-e Wezembeek. het suffix -er (nomen agentis of iteratief werkwoord): bij VN: Wiet-er < ‘Louis’; bij BN: den Toek-er < ‘toeken’, Debb-er-ke < ‘debberen’. het lidwoord de: bij VN: de Mark(-e); bij BN: de Tromp. Primair dienen deze morfemen dus voor mannelijke augm., sekundair zijn ze vaak ook toepasbaar op vrouwelijke namen; dit verschilt van dialekt tot dialekt. In het Tildonks zijn de suffixen ook (in zekere mate) toepasselijk op meisjesnamen, het lidwoord niet (of nog niet). In de streek van Antwerpen is het lidwoord wel systematisch mogelijk bij vrouwennamenGa naar voetnoot(41). Hier is het vergrovend effekt verwaterd. In dialekten waar alleen mann. VN een lidwoord nemen, fungeert dit onrechtstreeks als klassifikator, daar het mann. van vrouw. onderscheidt. Als ook in déze dialekten uitbreiding tot vrouwelijke VN of BN plaatsheeft, heeft dat aanvankelijk een erg augmentatief, vergrovend, ja zelfs denigrerend effekt. Dat geldt zowel voor suffixen als lidwoorden, bv. den Djoemer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ii) Diminutivering zouden we logischerwijze inz. verwachten bij meisjesnamen. Hier moet men nochtans bedenken dat zowel mannen als vrouwen eerst kind zijn. En daar het kinderlijke vaak met het vrouwelijke geassocieerd wordt, wordt ieder mensenkind eerst en vooral met troetelnaampjes bedacht. Dat feit verklaart wellicht waarom iedere PN in principe gediminutiveerd kan worden, terwijl augmentativering vooral beperkt blijft tot jongensnamen. Anderzijds komt diminutivenng minder voor bij VN en BN van volwassen mannen. Een dim.-suffix werkt hier soms pejoratief, bv. Kapperke. Overigens moet men toegeven dat wanneer het diminutief een klassifi-katorische funktie krijgt, dat blijkt te gebeuren bij vrouwennamen:
2o In de keuze van de VN laat zich eveneens het psychologische onderscheid ‘jongensachtig’ ~ ‘meisjesachtig’ zien. Blijkens Chaltin (1976: 160) is er een zekere neiging om voor jongens een korte en krachtige doopnaam te kiezen, bv. Jan, Luc, Marc, Dirk... Daarentegen krijgen meisjes niet zelden een langere en welluidende naam, bv. Karolien, Godelieve. (Het spreekt vanzelf dat het kriterium der welluidendheid aan subjektieve oordelen onderhevig is, vgl. Eulalie, Amelie, Adelaïde!).
c) De specifieke sociale attitudes t.a.v. de man-vrouw-relatie komen in de PN-geving op verschillende vlakken tot uiting: er zijn verschijnselen omtrent KN en familienaam, BN en VN waar te nemen. Sociologie en dagelijkse ervaring leren ons dat we in een ‘mannenmaatschappij’ leven. Het is een gemeenplaats geworden te zeggen dat de man de vrouw overheerst. Een tendens naar gelijktrekking van de scheve verhouding is anderzijds ook onmiskenbaar, zelfs in de wetgeving, waarbij bv. het huwelijksgoederenrecht (moeizaam) herzien wordt. Hier en daar beweert een enkele zonderling dat in feite en alles welbeschouwd de vrouw de man domineert zonder dat deze ‘gedresseerde aap’ dat weet. Merkwaardig genoeg laat de PN-geving zien dat de drie tendensen enige grond van waarheid hebben. Het ziet ernaar uit dat i.v.m. de KN de mannen-dominantie-tendens het duidelijkst naar voren komt, terwijl BN en VN ook andere trends aan het licht brengen. Dit hangt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kennelijk samen met het feit dat de KN vaster en permanenter is dan de individuele BN en VN. We delen de observaties in volgens deze drie PN-kategorieën. 1o Wat betreft de fn. in zijn funktie van KN is er een opvallende overheersing te zien van de man over de vrouw. De KN van een gezin wordt bepaald door het gezinshoofd, en dit is normaal de vader. Zowel de vrouw als de kinderen krijgen de KN van de vader volgens de wet. De meisjesnaam van de vrouw wordt sekundair; hij wordt als bijkomende KN toegevoegd aan de KN van de echtgenoot. Voor wat de volkse naamgeving aangaat, die volgt de wetgever in de diskriminatie. i) De volkse KN zijn bijna alle ontstaan uit VN of BN van mannen (die grootvader, vader of echtgenoot zijn), bv. Marie Zjefkes; Marie Pleet Hetzelfde patroon vinden we terug bij de overeenkomstige van-bepalingen, vgl.
ii) In sommige Westvlaamse dialekten wordt de afhankelijkheid van de vrouw extra in de verf gezet door het Movierungsverschijnsel (Leys 1965: 31): de vrouw krijgt de KN van de man, waarbij aanhechting van het suffix -s plaatsheeft; men notere dat dit achtervoegsel teruggaat op de genitiefuitgang, die in eerste instantie het bezit aanduidt, bv.
De gevallen waarbij de KN of van-bepaling toch op de naam van de moeder teruggaat, zijn uitzonderlijk. Althans zijn speciale motieven te vermelden. Twee mannen met dezelfde VN in één familie worden soms onderscheiden door de naam van de vrouw toe te voegen, bv. Willy (van) Detty ~ Willy (van) Irma Oversteyns (1972: 257) vermeldt voor het CZB dialekt van Kapellen: De vrouw heeft een zelfstandig beroep in het dorp, terwijl haar man elders werkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o De observaties i.v.m. de BN delen we op volgens de kriteria vorm en betekenis (i.c. diachronische betekenis).
i) Naar de vorm hebben we eenledige en tweeledige PN onderscheiden. Als eenledige BN treffen we niet zelden vormen aan ontstaan uit officiële fn. Dit type is echter alleen gerealizeerd bij mannelijke namen. Komt het toch ooit voor bij vrouwennamen, dan krijgt deze naam een zwaar pejoratieve klank (zie ook Oversteyns: 252). Deze wanverhouding is evenwel zo goed als rechtgetrokken in de kultuurtaal: in principe wordt elke fn. zowel voor dames als heren gebruikt als individuele PN in formele situaties, bv. bij naamafroepingen. Andere eenledige BN in CZB zijn aan vrouwelijke kant evenzeer taboe als de BN uit fn. Kon dit m.b.t. deze laatste nog op rekening geschoven worden van de dominantie van de mannelijke KN, dan is voor de andere BN een andere verklaring te zoeken: er is een algemene tendens waar te nemen dat voor vrouwelijke BN eerder tweeledige dan eenledige formaties gekreëerd wordenGa naar voetnoot(42). Dit is dan een oorzaak te meer waarom vrouwelijke BN zelden of nooit uit KN voortspruiten (zie ook Oversteyns: 252). We geven enkele andere frappante voorbeelden. i. Er is een massa mannelijke BN in 't leven geroepen die teruggaan op een gesubstantiveerd adj.: den Dikke, de Smalle, de Lange, enz. Er is echter geen enkele vrouwelijke tegenhanger van dit type in mijn dialekt. Wel vinden we tweeledige van het patroon [adj + VN], en zelfs meer vrouwelijke dan mannelijke, bv. Dikke Marie, Dikke Nora, Zwarte Wan (cf. de synchronische komponent). ii. De situatie is wat komplexer t.a.v. BN ontstaan uit soortnamen. Er dringt zich een onderscheid op tussen namen voor volwassenen en namen voor jongeren. Bij de volwassenen-BN vinden we een massa eenledige mannelijke, bv. Snoek, Bik, Stek, den Draaier, de Tromp, het Varken, den Rossen-Duim. De enige vrouwelijke BN van dit type zijn: (de) Juffrouw, Tut. De BN (de) Juffrouw is echter een titel, en we hebben reeds vastgesteld dat titels, net als VN, ook bij vrouwelijke referenten op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zichzelf kunnen voorkomen. Er rest ons dus maar één uitzondering, nl. de BN Tut. Deze blijkt niettemin funktioneel te zijn: het was kennelijk de bedoeling van de naamgever deze vrouw te bedenken met een zwaar augmentatieve, pejoratieve BN; een geschikt procedé voor het vergroven van vrouwelijke namen is immers het geven van formeel mannelijk aandoende namen (vgl. de vrouw. BN den Djoemer!). Ons materiaal levert echter een reeks eenledige BN voor meisjes, waarvan het grootste deel uit de school komen: den Boelo, de Chef, de Kwaderik, Maarmaarke, de Muis, de Onnozele-Kloek, de Patatepikker, (de) Pannekoek, Schele-Piet, de Vache, het Vuil-Jong, de Slotemaker. De andere kwamen tot stand in gezinsverband: den Djoemer, Ons Pop, Ons Potlood, Ons Zjodderke. Deze strukturele gelijkmaking van jongens- en meisjes-BN wijst ontegenzeggelijk op een geleidelijke gelijkschakeling van beide seksen bij de jongere generaties. iii. De sterke tendens tot tweeledigheid bij vrouw. volwassenen-BN brengt paradoxalerwijze ook restrikties met zich voor de tweeledige vrouw. BN. We moeten hier onderscheiden tussen twee soorten patronen. Er zijn types waarbij een lid kan wegvallen zodanig dat alleen de VN of een titel overblijft. Hier zijn beide seksen vertegenwoordigd:
Daarentegen zijn alle tweeledige types waarbij bij het weglaten van een lid een BN zou overblijven, als vrouwennamen uitgesloten. Dit is in overeenstemming met de boven gegeven regel dat vrouw. eenledige BN normaal onmogelijk zijn; de mann. patronen in dit verband zijn:
iv. Tot slot vermelden we een paar schijnbare uitzonderingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die alle verklaarbaar zijn doordat het afgeleide karakter van deze vrouwennamen morfologisch tot stand kwam: Muntbolleke, Debberke, de Plattin. Twee daarvan staan zelfs in rechtstreekse oppositie tot een niet-gederiveerde mann. BN:
In 't algemeen moeten we dus zeggen dat vrouw. volwassenen-BN een morfosyntaktisch afgeleid karakter vertonen t.o.v. mann. BN.
ii) Naar de diachronische betekenis hebben we drie grote groepen BN onderscheiden. Bij de groep eigenschap hebben we een subgroep geplaatst onder de term Sociale Status. De laatste onderverdeling hiervan groepeert de BN die wijzen op een waardigheid of funktie. Verwant daarmee zijn onder de hoofding aktiviteit de BN die een beroep aanduiden. Welnu, in beide klassen zijn de voorbeelden met mannelijke referenten legio, die met vrouwelijke daarentegen soms ver te zoeken. Dit weerspiegelt de werkelijkheid dat een beroep, waardigheid of funktie, althans in een dorpsgemeenschap, normaal alleen te beurt valt aan een man, niet aan een vrouw. Er zijn weliswaar enkele uitzonderingen, vgl.
1o waardigheid of funktie: mann.: Pastoor Nijs, Pater Verbelen, Notaris Tuerlinckx, Meester Stroobants, Doktoor Petit, Burgemeester Cloetens, Boer Mettes; vrouw.: Zuster Hilda, Mère Isabelle, Juffrouw Jozefa. Het valt hier op dat de enige vrouwelijke PN weer uit de besloten gemeenschap van de school stammen.
2o beroep: mann.: den Apoteker, den Draaier, de Sekker (sekretaris), de Nieuwen-Boer, den Dikke-Meester, den Boer, Boerke, Metserke (metselaar), Soepboerke; Lamme de Stoker, Zjef den Blokmaker, Janneke de Sleger (slachter), Suske de Verver. Vrouwelijke voorbeelden ontbreken geheelGa naar voetnoot(43). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3o De observaties omtrent de VN delen we in een drietal paragrafen in: de vorm, de keuze en het gebruik van de VN. Hier zien we al beter de evolutie naar gelijkschakeling en soms zelfs vrouwelijke dominantie! i) De naamsvorm. Van mannelijke dominantie getuigt nog de afleiding van vrouwelijke naamsvormen uit mannelijke. De mannelijke is hier duidelijk primair, ongemarkeerd en heeft dan ook de nulvorm van het suffix. Voorbeelden van minimale paren zijn:
Bij jongere VN ontdekken we een tendens naar gelijkschakeling: zowel meisjes- als jongensnamen kunnen het familiarizerende suffix -ie krijgen, vermoedelijk in Vlaamse dialekten doorgedrongen onder Engels-Hollandse invloed; vgl. Tildonks:
Wel zijn er nog meer vrouwelijke dan mannelijke derivaties met -ie, maar de gelijkschakeling is principieel in het systeem ingebouwd. ii) De naamkeuze. 1) De zgn. ‘Nachbenennung’, d.i. de benoeming naar verwanten (grootvader, grootmoeder, vader, moeder, oom, tante, peter, meter) laat nog zien dat vaak meer belang gehecht wordt aan de jongen als symbool en voortzetter van de familie dan aan het meisje. Nach- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
benennung naar verwanten is nl. frekwenter bij jongens dan bij meisjes. Volgens het materiaal van Chaltin (1976: 104) over de streek van Tienen (CZB) in de periode 1960-73, bedraagt de Nachbenennung bij jongens 57% en bij meisjes 50%. Dit is bij ouders met diploma HMO het meest uitgesproken. Deze verhoudingen worden weerspiegeld in een studie van Debus e.a. (1973: 392) voor Noordwest-Duitsland. De verklaring daarvan hangt duidelijk samen met het feit dat de jongen later, als hij zelf een gezin sticht, zijn KN wettelijk zal overdragen op het hele gezin en dus reeds ‘officieel’ de voortzetter is van het geslacht. Op te merken valt dat de gewoonte der Nachbenennung nu minder en minder gevolgd wordt. Bij lagere klassen komt Nachbenennung, hetzij bij jongens, hetzij bij meisjes, vooral voor omdat die gezinnen nog vaak gaan inwonen bij de grootouders. Hier speelt dus een ander motief zijn rol. 2) Een merkwaardige verhouding vinden we bij het onderzoek naar de persoon van de naamkiezer. Wie geeft de doorslag bij het bepalen van de doopnaam? Als het de ouders zijn, wie van beiden beslist er dan? Vader of moeder ofwel beiden in gemeen overleg? Hier dient een onderscheid gemaakt m.b.t. de verschillende sociale klassen. We onderscheiden voor het gemak 3 edukatienivo's (ENs):
Het blijkt dat, i.t.m. wat men zou kunnen verwachten, de moeder doorgaans heel wat meer in de pap te brokken heeft bij de VN-keuze dan de vader! Dat is vooral zo in EN I, waar de moeder in ca. 50% der gevallen geheel alleen beslist (Chaltin 1976: 159). In EN II en III bepalen de ouders gewoonlijk in overleg de keuze van de VN. In deze hogere klassen is de bemoeiing van de vader hierin wel wat groter dan in EN I, hoewel ook in EN II-III de rol van de moeder nog steeds aanzienlijker is dan die van de vader. De dominantie van de vrouw is hier groter, hoewel het in dit geval een afnemende trend betreft. Het ziet ernaar uit dat de vader zich hier aan het emanciperen is, inz. bij de hogere klassen. 3) Een derde waarneming i.v.m. de naamgeving is de vernieuwing van het VN-onomastikon. Voor alle sociale klassen stelt Chaltin (1976: 162) vast dat de vernieuwing van de namen zich eerder manifes- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teert bij meisjesnamen dan bij jongensnamen. Dit lijkt een teken te meer van vrouwelijke dominantie! iii) Het gebruik van de VN. M.b.t. het gebruik van de VN zou heel wat te zeggen zijn. In verband met de parameter sekse willen we alleen wijzen op een bepaalde tendens om de VN van de vrouw te gebruiken wanneer men een goed bekend gezin, hetzij familie hetzij vrienden wil aanduiden, bv.
Dat houdt kennelijk verband met de tesis dat de vrouw de motor of het hart van het gezin is, ook al is de man bij de wet het hoofd van het gezin. In meer formele, officiële of afstandelijke taal zal men overigens nog wel de KN van de man gebruiken, terwijl dus in meer familiare stijl de VN van de vrouw gehonoreerd wordt. De dominantie van de vrouw in dit opzicht moge ook nog blijken uit het gebruik van vrouwelijke verwantschapstermen i.p.v. mannelijke in familiebetrekkingen, vgl.
Tot slot van de bespreking van de parameter sekse konkluderen we ten opzichte van de typisch sociale attitudes dat de mannelijke dominantie nog steeds groot is, maar toch al enigermate afneemt, vooral daar waar de starre wetgeving dat niet in de weg staat en dat anderzijds in bepaalde domeinen vrouwelijke dominantie valt waar te nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2. De parameter leeftijd: de oppositie oud vs. nieuw of jong.We kunnen hier drie facetten onderscheiden. De verschillen tussen de oudere en de jongere generatie m.b.t. het PN-systeem hebben een drietal oorzaken. De veranderingen in het jongere systeem zijn te wijten aan:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a) De interne evolutie van de taal, en inz. het naamsysteem.Zowel in dialekt als in kultuurtaal vertoont het Ndl. een nog steeds voortschrijdende deflektie: morfologische onderscheidingen gaan te niet ten voordele van syntaktische innovaties. Meer algemeen: het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
analytische wint terrein op het syntetische. Het PN-systeem van het Tildonks vertoont volgende wijzigingen i.v.m. VN, BN en KN.
1o Wijzigingen i.v.m. de VN. i) Klassifikatorische suffixen neigen tot verdwijning, inz. als ze van Romaanse oorsprong zijn, bv. -us, -ette, -ine: Paul-us, Georg-ette, Alphons-ine... Iets minder geldt dat voor -o en -a, bv. Iv-o, Brun-o; Paul-a, Elz-a. ii) Het augmentatiefsuffix -e wordt geleidelijk verdrongen door het bepaalde lidwoord, vgl. oud: Poll-e (Leopold), Till-e (Mathilde); Het lidwoord is echter nog beperkt tot jongensvoornamen.
2o Wijzigingen i.v.m. de BN. i) Ook de suffixen of pseudo-suffixen van de oudere BN (-e, -er) zijn minder frekwent bij de jongere BN; hier wint het lidwoord veld, ook daar waar vroeger geen grammatikaal morfeem voorhanden was, bv. oud: Stek, Pukk-er, (den) Bik; De oude BN die uit een fn. voortspruiten hebben vrijwel nooit het lidwoord, terwijl nieuwe BN van dit type bijna altijd het lidwoord krijgen, bv. oud: Pleet (Pletinckx), Korbeel (Corbeels); Alleen bij reïnterpretatie tot soortnaam kan een oude BN wel het lidwoord bekomen als hij uit een fn. ontstond: oud: den Ruiter (Deruyter/ruiter), den Haas (De Haes/haas). ii) Op het diachronische vlak is er een tendens om syntetische bahuvrihi-samenstellingen te vervangen door analytische bahuvrihi-woordgroepen, vgl. oud: Sta Platneus, de Grootoog; 3o Wijzigingen i.v.m. de KN. Voornamelijk te vermelden is het kollektiefsuffix -es bij de oudere KN, hetzij van officiële, hetzij van volkse oorsprong. Is het daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al geen genitiefuitgang meer, in het jongere systeem is dit achtervoegsel volkomen verdwenen, in zijn val ook het voorzetsel te meesleurend dat bij KN kon staan om een soort van nederzettingsnaam te vormen, vgl. oud: te Korbeel-es, te Zjefk-es, te Koei-es; Op te merken is daarbij dat waar vroeger de fn. eindigend op -s, zoals Corbeels, Bosmans enz., die -s verloren om verwarring te vermijden met de evtl. aan te hechten genitief-s, die -s normaal terugkrijgen, nu de genitief-s verdwenen is, vgl. oud: Korbeel (als BN), Korbeel-es (als KN); | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b) Psycho-sociale gevolgen van de leeftijd.1o Een gevolg van het verschil in leeftijd is dat, zoals vroeger is opgemerkt, kinderen aanvankelijk slechts met troetelnaampjes worden bedacht, inz. VN die op expressieve wijze (met diminutief-suffixen en verkortingen) veranderd worden.
2o Op schoolleeftijd voegen zich hierbij augmentatieve vormen zoals augm. VN en BN die teruggaan op fysische of psychische eigenschappen, of op merkwaardige gewoontes of exploten (bv. de Lange, de Wilde, de Pietefretter). Wat op die leeftijd nagenoeg ontbreekt, zijn BN die verwijzen naar familiale of geografische herkomst, hetzij naar beroepen, funkties of waardigheden. Dat zijn begrippen die pas in het volwassenenleven betekenis krijgen en daar dan ook heel wat BN hun motivering verlenen (cf. (de) Zjokke (van) Belle, Peer (van) Bertem, Lamme de Stoker, Boer Mettes, Frans Vis). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c) Wijzigingen o.i.v. andere sociale parameters.Veranderende attitudes m.b.t. een bepaalde sociale parameter kunnen gevolgen hebben voor een andere parameter. Zo wordt de parameter leeftijd beïnvloed door een paar andere.
1o De zich wijzigende houding t.o.v. de parameter sekse, nl. de geleidelijke gelijkschakeling van man en vrouw vernietigt sommige oudere naamstrukturen en schept okkasioneel nieuwe patronen. Aangaande de VN denken we terug aan de vaststelling dat jongere VN-vormen soms tegelijk voor meisjes en jongens gebruikt worden (cf. Chris, Jo, Gaby, enz.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook de morfologie laat een gelijkschakeling zien bij jongere VN: zowel jongens- als meisjesnamen kunnen het familiare suffix -ie bekomen (cf. den Diksie, den Eddie; Fabbie, Vikkie). Bepaalde PN-kombinaties uit vroegere periodes zijn uit het jonge naamsysteem verdwenen. Het betreft de reeds aangehaalde verbindingen die wel mannen maar geen vrouwen aanduiden: [(Adj +)BN]: (Dikke) Petit 2o De parameter leefmilieu ondergaat in deze tijd heel wat wijzigingen. Zo vindt bv. in grotere dorpen of gemeenten een verstedelijking plaats waardoor het drukke dorpsleven van vroeger teloorgaat. Dat brengt mee dat het aantal BN in de verstedelijkte gemeenschap drastisch is afgenomen. Een treffend voorbeeld daarvan is de CZB gemeente Herent (bij Leuven). Vanhorenbeek (1972: 97) vermeldt volgende cijfersGa naar voetnoot(44):
Er is één grote scheidingslijn, die loopt op de leeftijd van 50 jaar: haast alle BN zijn van Herentenaren boven de 50. Als dit proces in alle gemeenten voortschrijdt, zullen over afzienbare tijd alleen nog BN te ontdekken zijn in beperkte kring (gezin, school, werkmilieu). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.3. De parameter bloedverwantschap: het gezin, de familie, de stam, de nederzetting, het volk.De gegevens in dit verband beperken zich voor het dialekt uiteraard tot de verwantschapsstruktuur gezin of familie. De observaties laten zich weer het best groeperen volgens de drie types van PN: VN, BN, KN.
a) Gegevens i.v.m. de VN. De VN is het soort PN dat bij uitstek dienst doet voor de relaties binnen gezin en familie. Het gezin, dat fungeert als kleinste en intiemste cel in het maatschappelijk leven, is wel de voornaamste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
generator van affektieve en familiare naamgeving. In de kindertaal en in de ‘baby-talk’ (d.i. de vereenvoudigde taal die moeder of vader tot de peuter of kleuter richten) ontstaan allerlei lalnamen, vlei- en troetelnamen (hypokoristika), diminutieven en augmentatieven. Meestal zijn dat vervormingen van VN. Hierdoor volstaan we met een verwijzing naar de synchronische komponent.
b) Gegevens i.v.m. de BN.
De naamgeving beperkt zich binnen het gezin vooral tot VN en varianten daarvan. Echte BN, zoals gebruikelijk in de dorpsgemeenschap, komen hier veel minder tot wasdom. Degene die toch opduiken, schijnen zich niet altijd te storen aan bepaalde wetmatigheden waaraan het onomastikon van de dorpsgemeenschap gehoorzaamt. Een punt springt in het oog: de schaarse voorbeelden van gezinsinterne BN laten al zien dat de tendens dat vrouwelijke BN niet eenledig zijn, in gezinsverband doorbroken wordt, bv. den Djoemer (vr.) I.v.m. deze laatste BN is een typische trek waar te nemen die alle individuele PN (VN en BN) in gezinsverband kunnen vertonen. Om het deelhebben aan het gezin te symbolizeren plaatst men soms het plurale bezittelijk voornaamwoord van de eerste persoon ons voor de VN of BNGa naar voetnoot(45), bv. VN: onze René, ons Marie c) Gegevens i.v.m. de KN. De funktie van de KN is essentieel de bloedverwantschapsband aan te geven tussen leden van eenzelfde gezin of familie, inz. met het oog op de extra-familiale betrekkingen, d.i. de relaties van deze cel met de rest van de maatschappij. Blijkbaar wordt én van officiële én van volkse kant groot belang gehecht aan het feit dat een persoon behoort tot een bepaald gezin of een bepaalde familie. We hoeven hier niet lang stil te staan bij de officiële fn. De sociale relevantie daarvan moge reeds blijken uit de grote en dure | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ellende die men zich op de hals haalt ingeval men zijn fn. wil veranderen of zelfs maar anders spellen. De volkse KN doet niet onder voor de officiële. Er is een belangrijke kategorie van volkse KN; ze stamt diachronisch uit VN, BN of officiële fn. (cf. het hoofdstuk van de diachronische studie), bv. (de) Zjokke Belle (< VN Berta) Bovendien is er nog een enorme hoeveelheid aan frekwent gebruikte van-bepalingen bij PN, die later kunnen evolueren tot vaste KN door het wegvallen van het voorzetsel. Een voorbeeld moge volstaan: Tist van Jan van Zjezukes. Om de bespreking van de parameter ‘familie’ te besluiten wijs ik nog even op de invloed die een familie, inz. in vroegere tijden kon uitoefenen op zijn omgeving. Dat is af te lezen uit de ‘geschiedenis’ die sommige KN gemaakt hebben. Vaak werd de naam van een invloedrijke familie overgedragen op een hele nederzetting die evtl. ontwikkelde tot gemeente. Dit kon gebeuren met of zonder suffigering van de KN. Een paar voorbeelden mogen hier volstaan. In Limburg werden vrij wat hoeven en nederzettingen genoemd naar de KN van de eigenaar en bleven die naam houden, bv. op de Nijs (op de hoeve van Nijs) (Molemans 1975: 118ss.). In vroegere dialekten en zelfs nog in de huidige CZB gewesttaal van oudere personen wordt het voorzetsel te, dat typisch met nederzettingsnamen (gemeentenamen) verbonden wordt, voor de fn. geplaatst die dan het kollektiefsuffix -es draagt, vgl. te Leuven Niet weinige van onze aloude gemeentenamen gaan terug op de PN van een middeleeuwse lokale machthebber, o.m. heel wat namen op -gem, -inge(n), bv. Bertegem < Bertingehem (1158): heem van de familie Berting < VN Bert (Lindemans 1940: 61). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4. De parameter leefmilieu: dorp, buurt, school, werkplaats e.d.Deze parameter staat enigszins in oppositie tot de vorige, vooral als men even de KN buiten beschouwing laat en de individuele PN in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kijker neemt. Terwijl in gezin en familie de VN een primordiale rol speelt, zijn school en dorp de voedingsbodem waarop de BN kan gedijen. De VN wordt hier weliswaar niet van de kaart geveegd, maar vaak door vervormingen of augmentativeringen omgesmeed zodat hij de funktie van BN verkrijgt. Hetzelfde overkomt trouwens ook de officiële fn. Meer nog dan in de dorpsgemeenschap is dat het geval in de schoolgemeenschap. De vorm van VN of fn. wordt er vaak geassocieerd met klankverwante soortnamen, eigennamen, adjektieven of werkwoorden. ‘Rijmen en dichten’ behoort er tot de gewone procedés van BN-vorming. Enkele voorbeelden uit de scholen van Herent (Vanhorenbeek 1972: 101-105):
Opvallend is de frekwentie van de augmentativering bij jongensnamen, zowel BN (uit fn.) als VN. Vanhorenbeek (1972: 105) vermeldt o.m.
Merkwaardig is overigens hoezeer dorp en school een ‘gescheiden ontwikkeling’ doorlopen. Een aantal feiten wijzen in deze richting: i) De verregaande vervorming, berijming en augmentativering van VN en fn. is eigen aan de school en wordt niet doorgetrokken naar het latere leefmilieu. ii) Bepaalde wetmatigheden in de dorpsnaamgeving zijn doorbroken in de schoolnaamgeving. Boven werd reeds gezinspeeld op de overtreding in de meisjesschool van de regel die bepaalt dat vrouwennamen niet eenledig mogen zijn (VN uitgezonderd). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
iii) Zowat de gehele schoolnaamgeving gaat teloor na de schoolleeftijd. Dorp en werkmilieu blijken de schoolkreaties op naamkundig gebied bitter weinig over te nemen (z. ook Vanhorenbeek 1972: 107-109). Tot slot wijs ik nog op de tegenstelling dorp vs. buitenwereld (binnengemeentelijk vs. buitengemeentelijk). In dorpen die nog een gesloten gemeenschap vormen tegenover wat zich buiten de dorpsgrenzen afspeelt, zijn wel eens verschillen in het naamgevingspatroon te signaleren tussen mensen die in het dorp geïntegreerd zijn en degene die dat niet zijn. Zo vermeldt Oversteyns (1972: 257) het patroon Fille van Sara, waarbij afgeweken wordt van het normale patroon waarin de PN die familiale afkomst aanduiden, mannelijk zijn. Normaal zou men verwachten: Sara van Fille. De vrouw Sara oefende echter een beroep uit in het dorp, terwijl de man elders werkte. We merken op dat hier weer beïnvloeding plaats heeft van de ene parameter, i.c. sekse, door de andere, i.c. leefmilieu (dorpsgemeenschap). Een ander voorbeeld van de oppositie dorp ~ buitenwereld levert Nuijtens (1962: 212-215) voor Borne (Twente). Het blijkt dat ‘inheemse’ fn. anders gestruktureerd zijn dan ‘uitheemse’. Bij inheemse fn. geldt het patroon [fn. + (gen.-s +) VN], bv. 'n óólen Kuikersjaan (de oude Kuikersjaan). Niet-Bornse fn. volgen dit patroon niet, ook al zijn ze geïmmigreerd, bv. Nuijtens, Lindeboom, Westerbeek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.5. De parameter ideologie.i) Een vorm van ideologie ‘par excellence’ is natuurlijk de godsdienst. De religieuze faktor heeft echter in vroegere tijden een veel aanzienlijkere rol gespeeld dan heden ten dage. De belangrijkste uiting daarvan is in de vroege middeleeuwen de verkristelijking van de naamgeving geweest. De oude Germanen hadden een éénnaamsysteem. Dat was hun voldoende omdat bijna iedereen een verschillende naam kreeg, inz. door het kombineren van naamelementen tot steeds weer andere naamsvormen: er waren eenstammige en tweestammige, bv.
Aan dit systeem kwam een einde door de kristianizering. Van dan af werden namen van verschillende oorsprong gegeven: Hebreeuwse, Griekse, Latijnse en ook Germaanse, nl. inzoverre heiligen met zulke namen voorhanden waren, bv. ook Bernhard, verlatijnst tot Bernardus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mede door het gebrek aan voldoende heiligennamen kregen heel wat dopelingen eenzelfde naam. Deze omstandigheid maakte een einde aan het éénnaamsysteem. Om te differentiëren tussen bv. verschillende Jannen werd een toenaam of bijnaam toegevoegd. De eerste naam kreeg dan de kwalifikatie van voornaam, doopnaam (Christian name, first name), te onderscheiden van de toenaam, d.i. de volkse naam, die niet enkel een identificerende maar ook een expressieve, inz. augmentatieve rol verwierf. In de latere middeleeuwen evolueerde de bijnaam van individuele tot kollektiefaam, vanaf 1811 officieel geregistreerde familienaam (achternaam). Dat verwekte dan opnieuw behoefte aan een individuele, expressieve bijnaam, toegevoegd aan voornaam en achternaam, resulterend in het huidige systeem van VN, BN, KN. Heel deze ontwikkeling werd dus eigenlijk op gang gebracht door de religieuze faktor. Deze impakt van de religie in vroegere tijden kontrasteert scherp met de marginale positie die de godsdienstige gedachte in de moderne tijden inneemt. Dat weerspiegelt zich ook weer in de naamgeving, met name in de voornaamgeving. Van doopnaam in de echte zin van het woord kan men thans vaak niet meer spreken. De kristelijke oorsprong van onze VN is voor velen een redundant of irrelevant verschijnsel geworden, zo die VN tenminste nog van kristelijke herkomst is! Ook het verdwijnen van het systeem der meerdere VN is ten dele een gevolg van de sekularizering: men voelt niet meer de nood om als sekundaire VN Jozef of Maria te nemen of om een of andere kinderheilige zijn zegen op die wijze af te smeken. ii) Buiten de godsdienst zijn er ook andere ideologieën of kulturele stromingen die enigszins de VN-geving determineren. Men denke slechts aan het nationalisme in Vlaanderen. Een gezin waar de kinderen bv. Koen, Wilfried, Veerle, Machteld heten, spreekt boekdelen in dit verband. Daartegenover staan families waar frankofiele VN als Jean-Pierre, Marie-Paule, Solange, Brigitte in ere staan. Als de naamsvormen toevallig niet bevredigen, is ook de vernederlandsende spelling een middel om zijn Vlaamsgezindheid uit te drukken, inz. in hogere milieus, bv. Christophe > Kristof; Caroline > Karolien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.6. De parameter sociale klas of stand.Dit is een sociologische parameter die sociale groepsvorming in engere zin betreft, d.i. de sociaal-ekonomische verdeling van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevolking. Hierbij vallen grosso modo twee varianten te onderscheiden: 1) een geïnstitutionalizeerd standen- of kastensysteem dat weinig beweeglijk is; 2) een socio-ekonomische indeling die zelf teruggaat op verschillen in studie- en edukatienivo en waar dan ook meer verschuivingen kunnen plaatsgrijpen (z. ook Leys 1976).
1) Het geïnstitutionalizeerde standensysteem vinden we in onze middeleeuwen terug en biedt principieel enige gelijkenis met het Indische kastensysteem of het Javaanse klassensysteem. Naar Uhlenbeck (1971) bericht, heeft dit laatste een welbepaalde reperkussie op de naamgeving. Personen uit de lagere klasse kregen (tot voor een dertigtal jaren) PN afgeleid van zekere soortnaamkategorieën (benamingen van weekdagen, van geringgeschatte dieren, planten of zaken). In de hogere klas verwijzen de PN naar hooggeachte personaliteiten en eigenschappen. De diachronische betekenis van de PN wordt dus pragmatisch gerevalorizeerd voor sociolinguïstische doeleinden. Een dergelijk fenomeen is bij ons vrijwel onbestaande. Overigens heeft het rigide standensysteem van onze middeleeuwen met zijn indeling in adel, klerus en volk (inz. lijfeigenen) thans reeds eeuwen afgedaan. Niettemin zijn er nog overblijfselen tot op de huidige dag. De adel bestaat nog steeds, zij het dan als een anachronistische minderheid. Sporen in de naamgeving kan men nog steeds ontwaren. De adel gebruikt nog VN die exklusief tot deze groep te rekenen vallen, bv. Tanguy, Tancrède. Edellieden kan men eveneens herkennen aan buitenissige fn., vaak een kombinatie van twee fn. -vormen. Men denke aan een typisch Belgische verbinding als d'Udekem de Guertechin, een Duitse als von Droste zu Hülshoff, een Friese als Harinxma thoe Sloten. Overigens zijn de partikels von en de op zichzelf al aanduidingen van edele komaf.
2) In wezen is onze moderne Westerse maatschappij van het type waarbij studie- en edukatienivo de socio-ekonomische groepering in hoge mate determineren en uiteraard der zaak heel wat meer verschuivingen toelaten dan het geïnstitutionalizeerde standenstelsel. Men pleegt vier studienivo's te onderscheiden of drie edukatienivo's:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor ons doel onderscheiden we een lagere klas (= EN I of SN 1 en 2) en een hogere klas (= EN II en III). We zullen voor de drie soorten PN in CZB dialekten nagaan in welke zin ze beïnvloed worden door standenverschil.
a) VN. Voor het dialekt van Tienen legde Chaltin (1976) volgende gegevens vast. De lagere klasse lijkt een voorkeur te hebben voor vreemde, exotische VN, die zij voornamelijk ontlenen aan de vedette- en showwereld, inz. via het televisiemedium. In EN I stoot men dan ook op excentrieke namen als Aldo, Fabian, Gwen, Pedro; Anjuscha, Gunhilde, Jodoca (Chaltin 1976: 84-86). Dergelijke VN komen nog niet voor in de hogere EN, maar ze kunnen mettertijd tot daar doordringen. De hogere klas zorgt overigens voor de meeste vernieuwing. Zij voert de vernederlandsing of vervlaamsing door en betrekt nieuwe VN uit de literatuur. Enkele namen uit EN III zijn: Lieven, Maarten, Patrik; Laurence, Sabine, Eefje. Deze innovaties kunnen na verloop van tijd op hun beurt doorstromen tot in de lagere klasse.
b) BN. Een interessante reflektie van het standenverschil vertonen de verschillende BN-patronen in het dialekt van Tildonk. Er zijn nl. drie naamspatronen die het beroep, de funktie of waardigheid aanduiden:
1o [titel + fn. als BN]: Pastoor Nijs, Pater Verbelen, Zuster Hilda, Koning Boudewijn, Notaris Tuerlinckx, Meester Stroobants, Doktoor Petit, Burgemeester Cloetens, Boer Mettes. Dit patroon is een klare reflex van de beroepen en waardigheden van de hogere klassen. Bij de behandeling van deze PN in de diachronische studie werd betoogd dat ze thuishoren onder de rubriek ‘sociale status’, een onderverdeling van de groep ‘eigenschap’ en niet van de groep ‘aktiviteit’. De motivering is dat deze funkties door het volk niet worden aangevoeld als beroepen waarbij ‘gewerkt’ wordt, d.i. waarbij handenarbeid wordt gepresteerdGa naar voetnoot(46). Dat wordt bevestigd door een andere talige reflex. Titels in het bovenstaande | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naamspatroon treden niet tenzij ironizerend op in de konstruktie [beroep + doen], bv. normaal niet: doktoor doen, wel: bakker doen (= het bakkersberoep uitoefenen).
2o [(VN +) lidwoord + beroep]: Lamme de Stoker, Zjef den Blokmaker (klompenmaker), Janneke de Sleger (slachter), Suske de Verver (schilder); zonder VN: den Apoteker, den Draaier, Boerke, Soepboerke, Metserke, enz. Dit patroon refereert duidelijk aan een lagere beroepsklas. De benaming van het beroep kan hier zonder bijbedoelingen gekombineerd worden met het werkwoord doen, bv. stoker doen, blokmaker doen. Dit staat dan weer in verband met het manuele karakter van zulke beroepen.
3o [(VN +) beroepsbijnaam]: Hier gaat het om beroepen die metonymisch aangeduid zijn: objekt of instrument worden vernoemd: (Frans) Lood (loodgieter), Miel Gazet (dagbladventer), Frans Vis (vishandelaar); zonder VN: het Varken (slachter), Muntbolleke (winkelierster). Dit metonymisch patroon refereert door den band aan de sociaal laagst gewaardeerde beroepen, o.m. marktkramers en leurdersGa naar voetnoot(47). Soms wordt de metonymie ook uitgedrukt door een adjektief: (Tist) den IJzere (handelaar in oud ijzer, voddeman), (Heinke) den Droge (maakte droog voeder). Ook bij deze metonymische patronen is een werkwoordelijke uitdrukking met doen mogelijk, bv. doen in gazetten, in vis, in ijzer, enz. De grote scheidslijn lijkt wel te lopen tussen het titelpatroon met zijn geleerde beroepen en de andere twee met hun manuele beroepen. Bemerk in dit verband ook dat het titelpatroon de officiële fn. bevat, maar de andere twee altijd de VN. Overigens worden leden van de hogere standen door andere klassen zelden vernoemd met hun VN, laat staan zo aangesproken.
c) KN. Aan de KN, althans de officiële fn., is heden ten dage nauwelijks een klasseverschil vast te knopen. Wel kan men zeggen dat de volkse KN en de vervolkste officiële fn., vaak herkenbaar aan de uitgang -es, eerder behoren tot de lagere klassen, vgl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nare Zjefkes Teruggaande in de geschiedenis, wijzen we nog op een vaak voorkomend verschijnsel in onze Westerse PN-systemen. Geografische toenamen, later eventueel KN geworden, bleken doorgaans op een hogere status te wijzen. (Vandaar ook dat herkomstvoorzetsels als fra. de en dt. von adellijke namen zijn gaan aanduiden, cf. supra). In Ndl. fn. is overigens een tweedeling op te merken binnen de geografische namen: toenamen met herkomstvoorzetsels werden hoger geëvalueerd dan samengestelde naamsvormen eindigend op -man(s), vgl.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.Daarmee zijn we aan het eind gekomen van de bespreking der verschillende parameters waaraan de invloed van de sociale groepsvorming viel af te lezen op de naamgeving. De uiteenzetting is beperkt gebleven tot een aantal observaties gedaan aan de hand van eigen materiaal uit het dialekt van Tildonk of van andere bronnen aangaande het Zuidbrabantse gebied. Volledigheid werd niet nagestreefd. Integratie van de waargenomen feiten in de grammatika blijft eveneens uit, zo het al geen illusie is! Het zal evenwel duidelijk zijn geworden dat een volledige beschrijving van het naamsysteem niet kan gebeuren zonder er het sociale aspekt systematisch in te betrekken. Het is o.m. gebleken dat de sociale geledingen, inz. de parameter sekse, het morfosyntaktisch patroon van de PN mede konstitueren. De eventuele impakt van de naamgeving op de sociale groepsvorming is anderzijds niet aan bod gekomen. Evenmin is iets gezegd - op een paar puntjes na - betreffende een sociolinguïstische pragmatiek, d.i. het gebruik van VN, BN en KN in verschillende sociale situaties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leuven. W. Van Langendonck |
|