In de tweede plaats geldt het mijne stelling omtrent Gezelle: deze heeft de heer Netscher hetzij niet willen, hetzij niet kunnen verstaan. Ik behoud mij voor, later op den grond der zaak zelve terug te komen, overtuigd als ik ben dat mijn inzicht in 's dichters wezen ook zijne poëzie helder kan toelichten.
Zoo men van Vondel's of Goethe's werk het hoogste, dat wat men absoluut schoon kan heeten, afzonderde, zou dit lang niet dezelfde beteekenis hebben als wanneer wij het zien in samenhang met hun geheele werk, beelding van hun geheele zieleleven. Welnu, ik wilde enkel betoogen dat ook Gezelle's poëzie der laatste jaren zoo hoog werd opgevoerd door het intens innerlijk leven van een in den hoogsten graad edel en machtig man; - dat ze tot het schoonste behoort, wat ons de kunst der volkeren gaf, doordien zij is gedragen op een vloed van menschelijkheid, in de rijpe kracht der jaren onderdrukt door oorzaken, die wellicht niemand in den grond kent noch althans behoeft te kennen en die misschien den dichter zelven onbewust zijn gebleven.
Merkt wel op: het geldt hier niet een of ander bepaald feit, eenig raadsel in den zin van het geheim, hetwelk na te speuren veeleer op gluiperig-boersche onbescheidenheid dan op literaire critiek zou gelijken, maar wel een samenhang van verborgen roerselen, die ófwel niet buitenuit werkten, ófwel in hun werking, met vasten wil en helder bewustzijn, afgeleid of lamgelegd werden.
Ik voeg er bij, dat ik het zelfs onmogelijk acht zich de poëzie zijner laatste jaren anders voor te stellen dan als de resultante van het volledig, al dan niet bewuste gemoedsleven van een alzijdig mensch en dichter van den eersten rang: hierin vind ik het bewijs, de oorzaak en den maatstaf der grootheid van zijn werk en dit nader toe te lichten zal het doel zijn van een verdere kroniek.
Het artikel van den heer Netscher was hevig, bitsig, aanvallend, vol woorden die naar 't hart wilden tasten en beleedigende bedoelingen. Van dat alles wil ik niets onthouden, het spreekwoord indachtig: ‘Wie aan den weg timmert, heeft veel beziens.’
Ik bepaal mij bij de opmerking, dat zijne giftige pijlen hun doel misten en bij den wensch om verder verschoond te mogen blijven van eene zoo nuttelooze polemiek.