Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Herinnering (Van Verrewinkel naar Ukkel) Wij stappen, over smalle paden langs hel- en delling kronklend, voort naar 't immer ons ontvliedend oord, ginds verre in 't scheemrig blauw aan 't baden, door speelschen horizon geboord... Los parelen de jubelzangen der lerken, die daar ievers hangen, onzichtbaar in de felle lucht, en van de heuvlen in de dalen vloeit 't zuiver vuur der zonnestralen... Geen bladgeruisch... geen windgezucht... Het Brabantsch veld ligt mild te zwellen, met vracht van schatten overlaân; de tarwe rijpt, de gerst komt aan, de haver schudt haar fijne bellen; en vastgevoed en blinkend staan ten strijde, in 't dal, de korenaren, wier blonde en gouden legerscharen, vol waaiend blauw en spikklen bloeds, in 't geel gelid den rug bestijgen der heuvelen, die zichtbaar neigen van 't rijk geweld des overvloeds... Lauw voelen we eindlijk d'avond dalen; der boomen schaduw rekt zich uit en over 's landmans rijken buit vergloeit de zon in schuine stralen, [pagina 148] [p. 148] dauw sprenkelend op gras en kruid; in gouden gloed ter kim gezegen, hult ze al dien luister, al dien zegen in haren warmen afscheidsgroet... - En zwijgend gaan we, en ingetogen, met al dien rijkdom in onze oogen en al dien rijkdom in 't gemoed. 29 Maart 1908 Vorige Volgende