Werk(1926)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Hoe eindloos lang... Hoe eindloos lang die nachten van ellende! hoe lang nog in 't verschiet de dag die naakt, nu 'k, uit den korten koortsdroom half ontwaakt, mij oprichte en den blik naar buiten wende. 't Is dag, maar toch geen dag voor mij, die kende den vollen luister, die 't Heelal doorblaakt; zie, alles treurt zoo mat, zoo dor, zoo naakt... Maar dat de zon me een enklen hoopstraal zende en 't schijnt me of weder, in 't verdord gemoed iets op gaat wellen en zijn vreugde spreiden in en rond mij in gouden zomergloed. En 'k wou zoo graag de minnende armen breiden en weer het gansche leven benedijden, met al zijn smarten nog in kracht zoo zoet. 1895 Vorige Volgende