Verzen(1918)–Prosper Van Langendonck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] 'k Wou laten wat me aan leven rest 'k Wou laten wat me aan leven rest uitvloeien in melodie zoo teer als 't zacht geklater der spelensmoede bron, in 't groote water, na schuimend stortgedruisch of kronklend stoeien, heur laatste leven loozend... Want wat baat er mijn harte nog, nu al zijn edel gloeien om niet is en géén hoop het meer kan boeien dan zoete dood wat vroeger of wat later? Ik heb zooveel bemind met grooten hartstocht; mijn ziel, die 't hoogste in vreugde en 't hoogste in smart zocht, zinkt machtloos tot op de onderlaag van 't leven, en vraagt nog enkel, na dat rustloos wanken, zij die zich in haar volheid zocht te geven, wat rust, en sympathie, en zoete klanken. Vorige Volgende