Verantwoording
Van Het wederzijds huwelijksbedrog bestaan meerdere uitgaven. Na de eerste druk van 1714 verschenen er tijdens Langendijks leven nog losse uitgaven in 1720 en 1754, terwijl het stuk in 1721 en rond 1745 ook opgenomen werd in zijn verzamelde Gedichten. De laatste achttiende-eeuwse drukken zijn van 1760 en 1795. Na twee drukken halverwege de negentiende eeuw volgden de geannoteerde uitgaven vanJ, te Winkel (1891, zesde druk 1937, herz. door A.J. de Jong) en van F.A. Stoett (1894, zevende druk 1972, herz. door W.A. Ornée, herdr. 1977). Ook verschenen er twee uitgaven bij Het Spectrum (1969, 1985). Van de aantekeningen van Te Winkel/De Jong en Stoett/Ornée heb ik dankbaar gebruikgemaakt.
De in deze nieuwe uitgave gebruikte blijspeltekst is die van 1754, de laatste die nog door Langendijk bewerkt is. Hij schreef echter drie verschillende voorredes voor dit stuk: een voor de druk van 1714, een voor die van 1720 en eenvoor die van 1754. Ik heb hier de voorrede van 1720 gekozen, omdat Langendijk daarin ingaat op kwesties van smaak, toneelregels en kritiek. In de voorrede van 1714 is dat veel minder het geval en die van 1754 gaat voornamelijk over toenmalige auteursrechten.
Het voornaamste verschil tussen de achttiende-eeuwse drukken van Het wederzijds huwelijksbedrog is de spelling, waarvoor toen nog geen standaard bestond. Dat verschil is echter voor een aan de tegenwoordige spellingsnormen aangepaste uitgave als deze niet van belang, op één aspect na: spelling die een volkse uitspraak moet aangeven. Dat geldt bijvoorbeeld voor de ae voor e (kaerel), een spelling die paradoxaal genoeg in onze tijd gebruikt wordt ter aanduiding van een bekakte uitspraak. In zulke gevallen is hier de ‘gewone’ moderne spelling gebruikt (kerel).
Van modernisering van woorden heb ik afgezien (abelheid is