De gedichten. Deel 2(na 1760)–Pieter Langendijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 496] [p. 496] Aan de Zanggodinnen. ô Negen zusters, die op 't heilig Helikon Tot heden blyft bevryd voor God Kupidoos laagen, Hoe koomt dat u geen Goôn om wederliefde vraagen, En zelf Apol by u zo koel is als zyn bron? Jupyn kust Juno, en Diaane Endimion, De schoone Venus is Vulkanus opgedraagen, Prozerpina schept zelf in Plutoos min behaagen, Neptuin lieft Galatee, Aurore kust de zon. Al wat 'er leeft zoekt met een wederga te paaren; Het schynt of gy alleen uw vryheid wilt bewaaren, Of quynt gy heimelyk aan eenen minnegloed? 't Kon zyn, my dunkt gy bloost op deeze vraag, Godinnen, En zegt al zuchtende: helaas! wie zoude ons minnen? Elk zoekt 't geen ons ontbreekt, dat is het Huuwlyksgoed. Vorige Volgende