| |
| |
| |
Arlequyn actionist.
Kluchtig blyspél.
Eerste tooneel.
Kapitano, Arlequyn.
Ha! monsieur Arlequyn! wees welkom goede vrind!
Ho! Kapitano! waar na toe met zulken wind?
'k Gaa order geeven om de schepen klaar te maaken,
Waar mee ik hoop dit jaar in 't Zuidland nog te raaken,
En ryk te worden door een treffelyken buit.
Zo gaat gy zoeken naat het onbekende Zuid?
ô Kapitano! dat 's een werk vol moed en oordeel.
Zo dat gelukt, gansch kracht! wat krygt gy dan een voordeel!
Maar weet je welk een streek gy houden moet in zee?
Wie zyn uw stuurlui? en wat bootsvolk neem je meê?
Ik ben de kapitein, Scarmoes zal stuurman weezen,
En Kolumbine kok; dan heeft men niet te vreezen,
En doctor Mezetyn is onze scheepsbarbier.
| |
| |
Ha! ha! papier! papier! dat 's wonder wel verzonnen.
Papier, dat is een waar daar veel aan wordt gewonnen.
Is 't postpapier dat gy laat brengen aan scheepsboord?
Ha! myn papier is van het alderbeste soort!
'k Heb Fransche, en Engelsçhe, en Neêrduitsche narrekappen,
Van de allersynste, die van Missizippi-lappen
Zeer konstig zyn gemaakt, in Laauwmand van een man,
Wiens molen deeze soort zo heerlyk maaken kan,
Dat gansch Europa hem die aanstonds na zoekt te aapen,
En al de lappen poogt te koopen en te raapen;
Maar 't is vergeefsch, hy heeft ze alleen nu in zyn macht.
'k Heb uit de Zuidzee ook een quantiteit gebracht;
Die ruim zo goed zyn als ze uit Missizippi haalen;
'k Zal in Noordholland daar papier van laaten maalen.
Och monsieur Arlequyn, myn vrind! och! wou je 't doen,
Dat jy die lappen gaaft aan ons voor kargazoen!
Ik zal die goedheid u met dankbaarheid vergelden.
Hoor Kapitano, 't kan niet zyn, ik zal 't u melden
Wat ik van sints ben. 'k Heb op gist'ren in de buurt
Van Quincampoix d'Hollande, een deftig huis gehuurd,
Daar ik viktalie voor elk een in zal verkoopen.
En wanneer stelt gy daar dien nieuwen winkel open?
Zo aanstonds, heb je wat van doen, myn vrind, zo spreek;
Want myn boetiek is licht al leeg in deze week.
| |
| |
Ja maak een kist vol van uw beste proviande.
Arlequyn roept voor het huis.
Ga Gille! Gille! breng hier 't goed eens met de mande.
| |
Tweede tooneel.
Arlequyn, Scaramoes, Kapitano, Mezetyn. Gille sleept met eenige jongens een groote pakmand vol goed uit het huis, terwyl Mezetyn en Scaramoes een kist aanbrengen.
Ha Scaramoes! en Mezetyn! gy komt van pas,
Met deze kist zo net of je geroepen was.
Daar is je geld in, dat ik niemand dorst vertrouwen.
Sluit op, geef my het geld, 'k zal 't in bewaaring houwen.
Zy haalen een pak papier uit de kist, dat ze Kapitano geeven.
Daar is uw schat, myn heer, 'k wil zeggen uw papier,
Het a la modes geld, zo kost'lyk en zo dier.
Nu, Arlequyn, laat zien wat je in de kist zult pakken.
Daar 's drie gros pypen, die 'k heb in Tergou doen bakken.
En tien pond edel kruid, van 't allerbeste soort,
Dat 'k heb ontboden van het eiland Amersfoort.
Daar 's hylik'maaker, en een pakje hennekaarten.
Een pot Schiedammer spek, en Weesper varkenstaarten.
Een groote gaper, die gestaan heeft op 't Rokkin.
| |
| |
Hoor, gooij je geld maar in
Die groote wyde bek, die schier van één wil splyten,
Zo dra hy 't op heeft, zal hy niet dan acties schyten,
Die gy in 't Zuidlandt met goê winst verkoopen kunt:
Want die zyn nu meer waard dan goud of zilv're munt.
Wel Arlequyn, als ik dat zie, zal ik 't gelooven.
Ik hou hem voor my zelfs. Loop, jongen! breng hem boven.
Neen, neen, dat zal ligt die bezworen gaaper zyn,
Daar is panharing, die ken je op de rooster braaden.
En deeze kalfskop is heel goed tot karbonaaden.
Hier is het spinrok van de Purmermeeremin,
Daar Kolumbine meê kan spinnen, is 't haar zin.
Wat zou ik daar meê maaken?
Daar zel je in 't Zuidland door aan kennissen geraaken:
Want 'k heb gehoord dat daar het ojevaars geslacht
Zyn oorsprongk heeft, regeert, en bloeijt in volle kracht.
Dat 's goed, maar hou nu op meer in de kist te stoppen.
Ik zal ze voort vol kool, en Hoornsche wortels proppen.
| |
| |
Hou op! ik heb genoeg; wat schortje? ben je dol?
Daar 's noch een rotteval, daar is de kist meê vol.
Nu monsieur Arlequyn hoe veel moet ik betaalen?
Arlequyn telt op zyn vingers.
Laat zien, dat 's één, dat 's twee, zacht laat ik niet verdwaalen,
Van wat soort? wel dat is raar!
Wel weegze, zo je wilt, maar rompslomp door malkaâr.
Zie daar, dat pakje heb ik gist'ren net doen wegen.
'k Bedankje voor je goe betaaling, 't is ter degen.
Is hier geen kruijer in de buurt?
Hier woont geen mensch die niet met een een' kruijer is.
Ik zal 't wel kruijen, wil me maar een wagen leenen.
Zy zetten de kist op een kruijwagen, en Mezetyn zingt, kruijende om het Tooneel.
Laat je kinders kruijen leeren.
Want de kruijers ziet men eeren.
O die wel te kruijen weet,
Helpt zo menig kaale neet.
| |
| |
Laat je kinders kruijers maaken,
Zo je wilt aan acties raaken,
Even als wy dagelyks zien,
Mezetyn gooijt den kruijwagen om, waarop de kist breekt, daar niet anders dan blaazen en darmen uitkomen.
| |
Derde tooneel.
Kapitano, Mezetyn, Scaramoes.
Och! och! sant Jago! och! waar is nu myn viktaalje!
ô Arlequyn! ô schelm! ô Gille! ô jou canalje!
Och! och! die schelmen zyn gevlucht!
Zo ik ze had, ik zou ze gooijen in de lucht.
Ik zal ze kappen met myn zwaerd tot karbonaden;
Of 'k maak 'er worst van, die 'k zal op de rooster braaden.
Dat 's wel bedacht: want zie, de darmen zyn al klaar.
Kom gaan wy naar zyn huis, en helpt me met malkaâr!
Zy kloppen aan, en Arlequyn komt uit het venster kyken.
Arlequyn slaat met een blaas.
Weg jongens van de deur, of 'k zal je voeten maaken.
Jou tovenaar, zal jy zo ligt aan rykdom raaken?
Kom af, op dat ik jou den hals en beenen breek.
| |
| |
Wagt nog een beetje, 'k kom je by in deeze week.
Het is nu postdag, en ik moet nog brieven schryven.
Je zyt een schelm! een guit!
Ho! jy kunt geestig kyven.
Indien ik tydt had 'k bleef nog wel een uur drie vier.
Jou windverkooper! 'k zeg dat jy me myn papier,
Myn kostelyke acties, zult tot één toe weder geeven!
Of 'k zweer je dat je niet een oogenblik zult leeven!
Ik zal je smyten dat je vliegt tot boven wind.
En zo jy in de maan geen goede schuilplaats vind,
Om myne gramschap, die rechtvaerdig is, te ontwyken,
Zal ik, zo 'k u weer vind, terstond de broek afstryken,
En met myn blaasbalg zo veel wind doen in je poort,
Dat jy zult barsten dat men 't in de Zuidzee hoort.
En ik, om op myn beurt, myn dapperheid te toonen,
Zal jou zo jagen, gek, met deeze blaas met boonen,
Dat jy van angst terstond zult kruipen in je nest.
Kom volg my naar myn huis. Een ieder doe zyn best,
Ik zal u wap'nen, en flus Arlequyn bevechten:
Want deeze questie is niet dan door bloed te slechten.
| |
Vierde tooneel.
Kapitano, Scaramoes, Mezetyn, Kolumbine, Marinette.
Wel Kapitano. Waar na toe?
| |
| |
Moet ik dan altoos met den sabel en 't helmet
De waereld dwingen? en als Mavors myne tanden
Is 'er dan een vrolyk feest voor handen?
En hebje questie met een ham of schapen bouwt?
Ik gaa naar binnen. Dat men 't vaendel voort ontvouwt!
| |
Vyfde tooneel.
Marinette, Kolumbine, Arlequyn.
Wel wat of nu de gek op nieuw is wedervaaren?
Ik docht wy gingen t'scheep, om alderhande waaren,
Naar 't onbekende Zuid: Maar Arlequyn komt gins.
Wel Arlequyn! myn lief! myn held! myn actieprins!
Myn Zuidzee graaf! och! myn baron van Missizipje!
Myn koningin van al de bubbels! och! ontslipje
My heden! lief, gaat gy met Kolumbine in zee?
Verlaat gy my? en vaart gy ook voor bultzak meê?
'k Verbrand myn acties, zo ik u zal moeten derven;
En werp me in 't vuur, om als Sardanapaal te sterven
Zacht, myn vrind, wees maar te vreên.
De reis is af, daar gaan geen schepen derwaart heen.
Wy geeven zulks maar voor, om de acties te doen ryzen.
| |
| |
De reis is af? dat 's goedt. Ik moet uw loosheid pryzen.
Kom laat ons nu eens zien wat Kapitano doet.
Arlequyn danst, en zegt daar naa:
Hy komt, het wordt ook tyd dat ik my wap'nen moet.
Kolumbine gaat in 't huis van Kapitano, en Marinette in dat van Arlequyn uit het venster leggen.
| |
Zesde tooneel.
Kapitano, Scaramoes, Mezetyn.
Kapitano, zittende op een Paert, trekt met vliegende vaandel, Tamboers, en Pypers uit zyn huis, gevolgd van Maskeraaden, gewapend met blaazen.
Kom stel u t'zamen in slagorden met malkander!
Waar blyft de ruitery? vervoeg u by myn stander!
'k Verwagt nu Arlequyn terstond in 't open veld.
Rechts om! t'sa prezenteer de snaphaan!
Wilt gy uw volk hier niet in order doen rangeeren?
Neen, 'k gaa te veld! snaphaan op schouder! 'k zal jou leeren
Zy trekken het Tooneel af.
| |
Zevende tooneel.
Gille, Arlequyn, op een Ezel, trekt ook uit zyn huis, gewapend, met gevolg van Tiompetters, Keteltrom, en Maskeraaden, en marcheert het Tooneel rond.
| |
| |
Ons volgt in 't veld van eer, en onder myn bannier
Zult roem behaalen: denkt dat gy niet hebt te vreezen:
Want Kapitano zal terstond verwonnen weezen.
Die hem gevangen brengt zal hebben tot zyn loon
Zes Muider acties, en een wit papiere kroon,
Die meerder waard is dan een krans van lauwerieren,
Waar meê zich Scipio voor deezen plag te çieren.
En hy die Scaramoes my leevend lev'ren zal,
Krygt ook zes actien op Zwol voor niemendal.
De krygsbuit zy gedeeld, en aan 't gemeen gegeeven.
Lang, lang moet Arlequyn! lang moet de veldheer leeven!
'k Verklaar de goederen van monsieur Mezetyn
Dien snô rebel verbeurd. Mars! 'k hoop 'er haast te zyn.
Maar zacht, messieurs, ik zie den vyand herwaart trekken.
Mezetyn, terwyl Kapitano weg kruipt.
Kolumbine uit het venster.
Daar zie je nu een zwaar gevecht van gekken.
Hier geschiedt een batailje met blaazen, en raaken zy vechtende binnen.
| |
Achtste tooneel.
Kolumbine, Marinette.
Wel Arlequyn is al een wonderlyke haan,
Hy trekt manhaftig op zyn grooten vyand aan.
Die windbatalje zal na 'k merk geen koppen kosten.
| |
| |
Ik vreesde 't evenwel; wyl zy malkaâr zo rosten.
Maar Kapitano is een rechte schytebroek.
Zag jy niet hoe hy zat te trillen in een hoek?
Hy beefde al eer de slag ter degen was begonnen.
Van binnen wordt geroepen.
Leef Kapitano! leef, de vyand is verwonnen!
| |
Negende tooneel.
Scaramoes, Arlequyn, Mezetyn, Kolumbine, Gille, gevolg van Maskeraaden.
Zy brengen Arlequyn en Gille gevangen, en Kapitano wordt in flaauwte op 't Tooneel gedraagen.
Nu, monsieur Arlequyn, nu zyt gy in de knip.
Wat schort jou kapitein, of heeft de gek de pip?
Hoe, een gevange man durft die de gek nog steeken?
Of meen jy ons nu weêr te ontvlugten met jou streeken?
Neen, neen, wy zyn hier niet bevreest meer voor jou list.
Komt mannen sluit hem met uw allen in de kist.
Zy leggen Arlequyn in de kist.
Waar is de rest van 't volk?
Wel, op de vlugt geslaagen,
En Arlequyn alleen dorst roekeloos zich waagen.
Hy sloeg met eenen slag heer Kapitano dood!
Toen hy zyn broek afdeed: want hy had grooten nood.
| |
| |
Hy zal ook straf ontvangen;
Want 'k ben gerezolveert hem morgen op te hangen.
Scaramoes eenige grillen maakende,
Ach! ach! wat 's dit, my dunkt dat Kapitano leeft!
Mezetyn grillen maakende.
Ik heb geen lit aan 't lyf dat nu niet trilt en beeft!
Hy legt in flaauwte, 'k zal wat salvolate geeven.
Och! 't mag niet helpen. Ik begin nog meer te beeven!
Dat heeft in 't minste hier geen kracht.
'k Weet raad hoe hy best tot zich zelven word gebragt.
Jenever acties lucht is dienstiger als kruijen.
Verbrandt wat acties, en wilt niet meer tyd verbruijen.
Scaramoes, houdt Kapitano een brandende actie onder de neus.
Daar is 'er één, die helpt.
In 't Elizeesche veld? en waar is Arlequyn?
Neen, jy bent hier nog op de waereld by je vrinden,
En Arlequyn is nu in deze kist te vinden.
Is hy gevangen door uw kloek en wys beleid?
De eer komt u toe, myn heer, door uwe dapperheid.
De veldheer wind de roem en al de lauwerbladen,
| |
| |
Al ziet hy maar van verre een anders heldendaaden.
Scaramoes danst.
Doe open, op dat ik den schelm terstond verslind,
Die my voor acties wou betaalen met wat wind.
Zy doen de kist open, daar Arlequyn uit komt gekleed als Merkurius.
Gy maskeraaden, die 't hier stelt in rep en roeren,
Hoe laat gy u van zulk een dwaazen drift vervoeren,
Dat gy de koopmanschap, zo nut, dus los versmaad,
En windverkoopers word tot nadeel van uw staat.
Ja 't eene windproject durft smeden naar het ander,
Het geld trekt van het volk, en deelt het met malkander,
Om koopmanschap te doen, die niets kan zyn dan wind;
Gelyk men dag op dag, helaas! te klaar bevind.
Ik zal vertrekken naar heel andre waerelddeelen,
Terwyl ge uw renten leeft, of ligt bankroet zult speelen,
Als ge al uw briefjes zult in wind verand'ren doen,
En tien percenten van drie honderd millioen
Verdweenen zullen zyn, door uwe looze streeken.
Wie meen je dat het is, die hier zo fraaij komt preeken?
't Is God Merkuur. Gena Merkuurtje! och! och! och! och!
Wagt geen genade, want ik ken uw snood bedroch.
Ha sneesneus, Arlequyn, my zal men niet bedriegen.
Komt mannen brengt de kooij, hy moest ons niet ontvliegen.
Zy zetten Arlequyn in een kooij.
| |
| |
Scaramoes, zingt eerst een vaers alleen, en word dan gevolgd van 't Choor.
Zie hier den God Merkuur gevangen
In deeze groote veugelkooij,
Men zal hem morgen op doen hangen,
Ter eeren van de Quincampoix.
Wat zou ik in de waereld maaken?
Daar elk van acties praat,
De koopmanschap versmaad,
En 't nut der Beurs verlaat,
Om ydereen de beurs te taaken.
Daar nu van veele duizend narren.
Wordt winst voor wind verwacht;
Daar Jood en Beunhaas tracht,
Uit baatzucht alles te verwarren.
Scaramoes zingt, en wordt daarna gevolgd van 't Choor:
Wy willen voortaan niet verhand'len
Dan van het allerbest papier,
Derhalven mag Merkuur maar wand'len,
En gaan op muiltjes voor pleizier.
Maar monsieur Scaramoes, ik zie dat gy my kent.
Ik bid u dat gy eens om Marinette zendt;
Want wyl myn leevens eind in 't korte zal genaaken,
Moet ik myn testament, eer ik kan scheiden, maaken.
Dat hoeft niet: want ik zie daar komt zy zelf al aan.
| |
| |
| |
Tiende tooneel.
Marinette, Arlequyn, Mezetyn, Gille, Kolumbine, Scaramoes, Kapitano, gevolg van Maskeraaden.
Ach! zie ik Arlequyn in deze kooij niet staan?
Myn lief, myn Marinet, terwyl ik nu moet sterven,
Zult gy myn acties met heer Kapitano erven,
En ook met heer Scarmoes; want ik vergeef hen 't quaad
Dat zy my doen, ik heb hen beiden nooit gehaat.
Zal ik, en Gille niet van uwe schat ontvangen?
Gewis, gy zult uw deel met Gille voort erlangen.
Wel, Arlequyn, schoon u de dood reets was bereid,
Ik schenk u 't leven voor die edelmoedigheid,
Maar met conditie dat gy d'acties voort zult geeven.
Fiat, monsieur, een mensch moet veel doen om zyn leeven,
Daar is de sleutel, gaa myn lieve Marinet,
En haal de mand die 'k in de bedsteê heb gezet.
| |
Elfde tooneel.
Mezetyn, Gille, Kolumbine, Scaramoes, Kapitano, Arlequyn, uit de Kooy, gevolg van Maskeraaden.
Hoe meen jy dat het nu met de acties af zal loopen.
| |
| |
Wagt maar een weinig, 'k moet u eerst iets fraaijs verkoopen.
Hy steekt een endje kaers op.
Besehouwt, myn vrinden, ziet dit overheerlyk licht.
Een licht dat nooit verbrand, en flikkert voor 't gezicht,
't Word aan de straalen van de zon het eerst ontsteeken.
't Is door de kunst gemaakt, en heeft gantsch geen gebreeken.
Wat geeve ik u daar voor?
Het is een stuiver waard.
Ik heb geen geld: want dat wordt aan het hof vergaârd.
Maar kom, ik geef 'er voor twee actien op Muiên.
Al de acties zyn by my heel weinig te beduyên.
Zie daar, dat is myn leste munt.
Ik hadt een ander 't niet voor deezen prys gegunt.
Hoe heerlyk staat dat licht te flikk'ren in myn handen!
Hoe zou hy dwaalen, die geen kaers had om te branden!
Die Arlequyn, ha! ha! is zeker gansch niet wys.
Dat hy zulk licht verkoopt, tot zulk een slegten prys.
Ik geef 'er voor terstond twee Actien op Naarde.
Neen geef 'er drie op Hoorn, die jy tot nog toe spaarde.
Ik ben te vreden. Ha my dunkt hy lykt wel dol.
| |
| |
Wel, kom, ik geef 'er voor tien actien op Zwol.
Neen drie op Rotterdam, en zeven op Enkhuizen.
Neen monsieur Scaramoes, ik laat myn beurs niet pluizen,
Dat is te goeden waar, 'k ben daar mê in myn schik.
Maar wil je 'er honderd voor, die 'k heb in Medenblik?
Die steeken ze in de schuit nu al in 't jagers zakje.
| |
Twaalfde tooneel.
Marinette, Arlequyn, Mezetyn, Gille, Kolumbine, Scaramoes, Kapitano, gevolg van Maskeraaden.
Marinette gooyt een mand met papieren uit.
Daar is jou erffenis, zie daar is 't heele pakje.
Kom geef 'er honderd in Edam, en zeven toe,
Op Utrecht, Delft, Tergou.
Nou wil je 't doen, zo spreek.
Ik zal dat heerlyk licht voor dezen prys dan neemen.
‘Maar ach! het is zo kort. Och! was ik het weer quyt!
Ik ben bedrogen! maar eer ik het van my smyt,
Zal ik een ander weer, indien ik kan, bedotten.
Ha! ha! ik zie nu dat de waereld is vol zotten!
| |
| |
Het nutste ding, het licht, dat niemant missen kan,
Heb ik byna voor niet! 'k ben een gelukkig man.
Het flikkert in myn hand, gelyk een star in 't duister.
Wat zou de waereld zyn, berooft van zulken luister?
Gelukkig land waar in men zulke kaerssen vind!
Want daar geen licht schynt, zyn by nacht de menschen blind.
Kom aan, ik zal u daar myn erffenis voor geeven.
ô Kost'lyk licht! ô vreugde van ons leeven!
‘Maar och, 't is haast gedaan! ô schelmse Mezetyn!
'k Dacht dat het langer was! ô schurk! ô Arlequyn’!
Ik zou het niet begeeren,
Zo 't korter wordt, zal ik my aan de vlam bezeeren.
Ei bied maar: want het is nog geld waard...och! ik brand!
Ik brand myn poot! och! och! daar leit het uit myn hand!
Het endje kaers valt in de actien van Arlequyn die in den brand vliegen.
Zie daar nu wat 'er van de bubbels is te wachten.
Onze erffenis te leur! ach! wie had die gedachten!
Wat zullen wy nu doen? want de acties zyn niets waard.
Wel, helpen graaven in de nieuwe Stichtse vaart.
Zy danssen een balet.
|
|