Groot schilderboek
(1712)–Gérard de Lairesse– Auteursrechtvrij
[pagina 371]
| |
Groot schilderboek.
| |
Tafereel van de Graveerkonst in haare bezigheid, strekkende tot een Inleidinge van dit Boek.
| |
[pagina 372]
| |
te laaten byten: eenige drukken en bekyken de afdruksels met een ongemeene yver en lust, enz. terwyl de Faam, met een afdruksel in de hand, op het welk een conterfeitsel of afbeeldsel staat, op haar bazuin Meesters of Plaatsnyders lof ten venster uitblaast. De Eer, met laurieren gekroond en een kleene piramide in den arm, komt ter kamer in, mede brengende Annona of de Voorspoed, die een hoorn vol vruchten heeft. Verscheidene borstbeelden staan op kleene plinten rondom de kamer, verbeeldende eenige voornaame Meesters in de Ets- en Plaatsnykunde, als Mare. Antoin, Audran, Edeling, van der Meulen, en meer andere zo Italiaansche, Fransche, Hollandsche, als Hoogduitsche. In 't verschiet ziet men de Werelddeelen Asia, Africa en Europa verwonderd staan over het geklank der bazuin. | |
Van de Graveerkonst in 't algemeen.
| |
[pagina 373]
| |
Faam voor het gehoor is. De Schilderkonst heeft maar een Origineel, maar de Graveerkunde honderden. De Faam kan van de Schilderkonst veele wonderen vertellen in haar afweezen: maar de Graveerkunde maakt zich overal tegenwoordig. Zy vliegt zo wel de geheele waereld over, als de klank der galmende trompet des Geruchts. Alles, wat roemwaardig is, word in haar geheugboek aangetekend tot een eeuwige gedachtenis: en vermits de geheele welvaart, ja 'tGa naar margenoot+ geluk of ongeluk van een destig Schilder aan de wis- of onwisheid van den Graveerder staat, gelyk ik in de aanmerkinge der Konstprenten verder zal toonen, dient zodanig een Konstoefsenaar vry van vooroordeel te zyn, zonder drist of byzondere neiging tot deze of geene manier: maar hy moet alle mogelyke vlyt aanwenden om de dingen, die hy snyden of etsen zal, naauwkeurig na te volgen, op wat wyze of van wat Meester die ook zoude mogen weezen, zy zyn vlak of niet, donker en dommelachtig, of helder en klaar, zonder daar het minste by of af te doen als met toestemminge van den Schilder of Tekenaar. Het moet zyn gelyk een klaare spiegel, welke alle de voorwerpen zuiver en onvervalscht vertoont. Wat de oeffening belangt, daar is veel gelegen aan een fraaye handeling, om de dingen, die men snyden of etsen wil, met een goede bevalligheid voort te brengen. Daarom is het boven al noodzaakelyk deze drie dingen voor eerst vast en grondig te kennen, te weeten, de Tekenkonst, de Perspectief of Doorzichtkunde, en ten derden Dag en Schaduwe. Deze drie zyn zekerlyk de voornaamste, en maaken te samen de Theorie of grondkennisse van 't geheele werk. Verder dient hy zich naarstig te oefsenen in het arceeren met de pen of roodaarde, om alzo een vaste handeling te verkrygen. Daar en boven is het hem alzo noodzaakelyk veel naar 't naakte leven, en den gekleeden Leeman te tekenen, als den Schilders. Een Graveerder dient ook wel in voorraad te hebben eenige fraaye Prenten van de beroemdste Meesters, zo gesneeden als geëtst. | |
Van de algemeene welstand die in een schoone Prent vereischt word, benevens het onderscheid van Konst-en Boekprenten.
| |
[pagina 374]
| |
dat de zagte arceeringen op de gedaagde partyen byna onzichtbaar, en de toetsen of diepsels in tegendeel krachtig en zwart gehouden werden: ten tweden, dat het naakt fyn en dommelachtig, en de kleedinge wat grover of ruiger, naar hunne eigenschap, gearceert moeten zyn; doch alles zonder ommetrek, zo wel aan de zyde des lichts, als die der schaduwe, ja zodanig dat de uiterste ommetrek alleen door de tint der gronden, daar tegen aangeweezen, kenbaar werd. Maar om het werk tot de hoogste volmaaktheid te brengen, en het groot verstand en kennis des Meesters te meerder te doen uitmunten, moeten de tinten der koleuren, zo veel als 't mogelyk is, daar mede in aangeweezen worden. Doch dewyl een Prent niet geheel in de fraaije ordinantie, schoone beelden, cierlyk bywerk, zuivere en gladde sneede of geëtste trek bestaat, maar wel voornaamentlyk in een goede harmonie en redding van't geheel, is 'er ten hoogsten aangeleegen, dat men wel toezie om zulks voor alle dingen in acht te neemen. Ga naar margenoot+Het is lofwaardig, dat de Graveerder de koleuren in zyn werk zomtydts aanwyst, als het de zaak mede brengt, gelyk wit en zwart in dag en nacht, goede en kwaade engelen of geesten, enz. Dezetwee waarneemingen in een Boekprent oordeel ik heel noodzaakelyk, en het meerdere overtollig te zyn: ja al was 't om welstand, zo houde ik het eer voor een inbeelding, of eigenzinnigheid, dan een vaste stelling, ten ware het een losse Prent was die een volkomen Schildery wilde verbeelden: want daar is een groot onderscheid tusschen Boekprenten en Konstprenten. De eerste geeven de zaak, die verbeeld word, te kennen, al ware het, by manier van spreeken, in wit marmer, basreléve, ja in sneeuw of zand getekend: en de andere zien alleen op den Meester, die het geschilderd heeft, en op zyne konst, nevens die des Graveerders en zyn vermogen. Daarom is het dat de Boekprenten een uitlegging van nooden hebben, en een Konstprent niet: want de koleur is in d'eene 't geen in d'andere het schrist is. | |
Van het onderscheid der Plaatsny- en Etskunde.
| |
[pagina 375]
| |
zeer groot. De handeling van de etsnaald is even als die van 't kreon of de pen. De plaat legt, gelyk het papier om te tekenen, vlak neêr. Het tegendeel bevind men in het snyden: want daar hout men het yzer in de vuist, byna paralel leggende aan de plaat; en de plaat legt niet vast, maar op een bol of zandkussen. Wat de kracht aangaat, die is ook ongelyk minder noodig in 't etsen, dan in 't snyden. Om nu te bewyzen, dat het etsen onvermydelyk tekenachtiger moetGa naar margenoot+ schynen, en zulks ook in der daad is, zo zullen wy het een met het ander aanmerken in hunne byzondere bezigheden, ieder zyn modél voor zich hebbende: dan zal men bevinden de reden te zyn, dat de een zyn modél en plaat onbeweegelyk voor zich heeft, en alleen zyne hand roert; daar in tegendeel de ander byna nooit zyn werk stil kan voorderen na zyn modél, maar de plaat gestadig omdraait, dewyl de hand niet alleen het yzer bestuurt, maar de geheele arm mede arbeid; waar door het dikwils gebeurt, dat de Plaatsnyders de ongelykheid, welke tusschen hun nabootsel en het modél is, niet bezeffen konnen voor en aleer een deel, ja zelfs het geheel, gedaan zy. Ten dien opzichte oordeelen wy, dat het etsen in naauwkeurigheid en vaardigheid het snyden verre te boven gaat; ik zeg in vaardigheid, vermits men drie plaaten met etsen tegen een met snyden kan afdoen, ja meer. De twede reden, waarom men het etsen tekenachtiger stelt dan het snyden, is niet minder gegrondvest, vermits de groote overeenkomste die het zelve heeft met het tekenen, waar van de dagelykse ondervinding ons genoegsaam bewys geeft: want zo'er eens een Schilder of Tekenaar is die tot zyne verlustiging 't snyden met het yzer aanvaart, men zal'er weder honderd tegen vinden, die zich tot het etsen met de naald begeeven zullen, en tamelyk daar in voorderen. Vraagt iemand na de reden? het is deze: om dat het snyden zo langsaam, in vergelyking van het etsen, voortgaat,Ga naar margenoot+ waar in het ook zoude mogen weezen, 't zy dat het beelden, gebouwen, en wel voornaamentlyk landschappen zyn. Dewyl dan de Schilders of Tekenaars dit maar voor een tydkorting gebruiken, konnen zy niet gedoogen, dat hunne concepten van anderen geoordeeld of gecorrigeerd zouden werden. Derhalven willen zy die liever zelve met etsen uitvoeren, 't geen zy met snyden bezwaarlyk, ja onmogelyk, zouden konnen te weeg brengen, zonder alvoorens met ernst hunnen tyd, om de handeling van 't yzer te leeren, daar aan hesteed te hebben; het welk meer na arbeid dan tydverdryf en lief hebbery zoude gelyken. Men vind Plaatsnyders genoeg, die het etsen gebruiken tot hunne verlustiging om de gemakkelykheid: maar zelden vind men, zelf durf | |
[pagina 376]
| |
ik zeggen niet eenen Etser, die het graveeryzer zal gebruiken, dan des nood zynde. Ga naar margenoot+Hier op zoude iemand konnen voorstellen, dat, nademaal ieder Schilder of Tekenaar een byzondere verkiezing heeft daar hy zyn meeste vlyt toe aanwend, (den een in 't ordineeren, d'ander in naauwkeurig te tekenen, weer een ander in het uitvoeren en de netheid der byzondere zaaken die hy voornaamentlyk te kennen wil geeven,) derhalven eigentlyk de naam van tekenachtig in het etsen niet volkomen aan de Schilders of Tekenaars kan toegeschreevcn worden. Ga naar margenoot+Op deze tegenwerping antwoord ik, dat ongetwyffeld die naam van tekenachtig niet van de moderne moet worden verstaan, dewyl het al een oud zeggen geweest is eer het etsen noch tot zulk een volmaaktheid gekomen was; gelyk het blykt in de tyden van Carats, Titiaan, Antenio Tempeest, &c. welke in de tekening uitgemunt hebben, en de naalde met geen ander oogmerk gebruikten, dan alleenlyk om de tekeningen, die zy de voornaamste en het waardigste achtten, aan de waereld te vertoonen, ten einde door dat voorbeeld d'onkundigen tot de zelve kennis en betrachting aan te moedigen. Waar uit men genoegsaam bespeurt, dat hun oogmerk geen ander geweest is, dan maar alleen om het geen, 't welk zy met eigene hand uitgewrocht hadden, zodanig te vertoonen, dat men 'er vast op kon gaan; weshalven men ook in de zelve naauwelyks meer als een omtrek ziet: maar deze is zo vast, en correct, dat, schoon de rest noch zo slegt gekrabt schynt te weezen, zy echter veel meer geacht en in waarde gehouden worden, dus van hunne eigene hand zynde, dan de geenen welke door de beste en Ga naar margenoot+beroemdste Plaatsnyders of Etsers uitgevoerd zyn. Wy hebben een voorbeeld aan die met het Vrouwtje by de put door Carats zelve geëtst, hoe veel dat deze verscheelt van d'eene die door Le Potre, en d'andere die door Bisschop gedaan is. Wat een groot onderscheid is 'er ook tusschen de werken van Perier, en die van Bisschop, wegens de tekenachtigheid en lossigheid hunner handeling? en in de Landschappen tusschen Titiaan, en die van Perelle? Meerder voorbeelden zoude ik konnen bybrengen, die de oudheid van dit spreekwoord bevestigen; maar het zou overtollig zyn: daarom zullen wy 't hier by laaten. Doch om de ongemeenheid moet ik den Leezer in 't kort eens verhaalen, hoe ik aan 't etsen, gekomen ben, en op wat vreemde manieren ik al gewurmd heb, eer ik myn oogmerk kon bereiken. Ga naar margenoot+Wanneer ik in myne jonge jeugd lust tot etsen begon te krygen, had ik daar noch weinig achting op gegeeven, wat het wel of kwalyk etsen was, ter oorzaake dat ik van oudts af geen andere voorbeelden gewoon | |
[pagina 377]
| |
was te zien, dan oude Italiaansche zeer stegt gesneedene Prenten van Rafaël, Michel Angelo, Paul Veronees, Tintoret &c. en weinige geëtste: doch in de fraaije en correcte ommetrek, daar ook wel het meest aan geleegen is, waren de zelve uitmuntende. Hoe slegt myne onderneeminge in het begin uitviel, is wel af te meeten; vermits ik het nooit had zien doen, en daar en boven heel weinig en onzeker van gehoord. Als ik 'er noch op denk, moet ik my verwonderen: want het was niet ten eersten op 't koper of staal, maar op een stuk ly, met een vinger lange spyker, daar ik met een ongeloofelyken yver een scherpe punt aan gesleepen had, 't welk myne eigene uitvinding was. Hoe slegt en onbehaagelyk het 'er uitzien mogt, kan men wel denken. Voor eerst had ik het maar met een enkele arceeringe gedaan: daar na bezocht ik het met twee arceeringen kruiswys over malkander; 't geen 'er ook misselyk genoeg uitzag. Behalven dat, was het met geen andere pars gedrukt, dan met de nagel al vryvende. Echter ging my de lust daarom niet over: in tegendeel groeide de zelve meer en meer, niettegenstaande het zich zo zwart vertoonde, dat men naauwelyks kon bekennen wat het was. Myn Vader, dit gewaar werdende, kon zich van lagchen niet onthouden; en gaf uit de klucht twee à drie van die afdrukken aan Bartolet, en deze weêr aan Natalis, dien beroemden Graveerder, welke my daar na een weinig onderrichting gaf, nevens een kleen koper plaatje om te bezoeken. Doch wat had ik al duiten afgeschraapt en gesleepen om te bezoeken, eer ik die schoone plaat bekrabde! My docht, als ik maar schaduwe kon aanwyzen, dat ik dan myn oogmerk bereikt zou hebben: want daar was het my om te doen. Het Boek van de Etskunde, door Bossé beschreeven, kwam ter zelve tyd in 't licht. Toen was 't, houd op met martelen, lustig aan 't hout hakken, naalden slypen, grond kooken, plaaten veegen, sterkwater en was koopen, enz. daar ik te vooren geen beter raad wist om de plaat te bestryken, als met dikke en vuile olie uit de morsbak, en dan op gloeijende koolen zo lang laaten kooken, tot dat het zwart was geworden; 't welk my geen kleine moeite en verdriet veroorzaakte om 'er dezelve weer af te krygen wanneer het gebeeten was, konnende geen ander middel bedenken als de plaat in het vuur te steeken, waar door dezelve zo week wierd als lood. De zaak dan alzo ten goeden, en na myne wensch, geschikt hebbende, gebeurde het dat ik eenige Prenten van Vouet te zien kreeg, die uit Vrankryk kwamen; waar door my de lust merkelyk aangroeide: en ik zou zekerlykal vroeg, door degestadige oeffening, taamelyk gevoorderd hebben, ten ware myn Vader gevreesd had dat ik myne zinnen daar te veel aan mogt hangen, en myn schilderen daar door verachteren. | |
[pagina 378]
| |
Hy ried het my derhalven af; zeggende, dat het noch wat te vroeg was om zulk een zwaaren tydverdryf te gebruiken; en leerende my toen wat anders, niet minder vermaakelyk als voordeelig, daar ik hem, maar boven al den Almachtigen, voor moet danken. Eenige jaaren daar na tot den huwelyken staat gekomen zynde, ben ik naar Holland gereisd, alwaar ik deze Edele Konst tot myn groot vermaak hervat heb; 't welk my niet berouwt: hoewel zommige het oordeelen de oorzaak van myn ongeluk te zyn. Wat 'er van zy, weet God: maar had ik wat kaarssen gespaard, en den dag daar toe wat meerder gebruikt, zo zou 't my mogelyk voordeeliger in myne oude dagen geweest hebben. Nu zyn die twee Edele Zusters te gelyk met myn gezicht verdweenen. Ga naar margenoot+Ik laat de Leezers oordeelen, of zy ooit vreemder manier van etsen gehoord hebben. Doch ik heb dit hier te meer ingevoegd, op dat men daar aan moge merken hoe een yverig mensch, wanneer hy beter onderrichtinge krygt, met 'er tyd noch tot zyn voorneemen geraakt. 't Is waar, veele Jongelingen zouden geen geduld gehad hebben om zo zonder Meester te vroeten: maar dat een naarstige Leerling, van zynen Meester af zynde, zich daar na zelve door vlytigheid en studie dikwils voortzet, is natuurlyk, ja zo, dat zy hunne Leermeesters somtyds in zuiverheid, gladdigheid, en vaardigheid verre overtressen, zo wel in 't etsen als in 't snyden, te weeten voor zo veel het yzer en de naalde eenigsins aangaat, Ga naar margenoot+maar niet in de kennis. Door kennis verstaa ik, de gelykenisse in een schoone troonie, handen, en voeten &c. te houden, gelyk in 't twede Hoofdstuk gemeld is, alwaar gezegt word, dat de kennis in een correcte tekening, proportie, en perspectief bestaat: want in de gelykenisse van die voornoemde deelen word doorgaans de meeste gebreklykheid bespeurd, om dat zy die gemelde kennis niet hebben; 't geen daar uit spruit, dat zy niet genoegsaam uit de hand leeren tekenen, groot na kleen of kleen na groot, maar zich altyd op ruiten gewennen; 't welk een boere jongen ook wel doen zou konnen, als hy maar eenigsins Ga naar margenoot+de afdeelinge der ruitjens verstond, en hetkreon in de hand kon vatten. Buiten dat konnen zy evenwel noch genoeg missen, wanneer zy hun voorwerp, schoon op ruiten getekend, op de plaat doortrekken: want het minste met de stift van de omtrek afgaande, 't zy binnen of buitenwaarts, is het datelyk te dun of te dik: doch zulks kan de Leerling niet zien, om dat zyn oog die zuivere kennis niet heeft. Ga naar margenoot+En schoon hy al weet, dat hier of daar een weinig te buiten gegaan is, acht hy het niet; denkende, dat het zo naauw niet luistert. En of hy meent het zelve in 't etsen of snyden te verhelpen, dat is mis: want eer hy zo ver komt, is het al vergeeten. Zy denken gemeenlyk niet | |
[pagina 379]
| |
verder, als op het geene daar reedts staat. Waar uit dan lichtelyk is af te neemen, dat een Leerling, die niet weet waar de schoonheid in bestaat, ook niet weeten kan dat een weinigje verschillendheidts in een troonie, arm, of hand, een misslag van zulk een groot belang is. Ten tweden steekt 'er deze niet mindere zwaarigheid noch in, naamentlyk, wanneer zy aan 't etsen of snyden gaan, schoon de ommetrek correct op de plaat getekend staat, dat zy de zelve evenwel te buiten gaan konnen wanneer zy met de schaduwe of arceeringe beginnen: en dewyl dit zeer dikmaals gebeurt, zal ik'er de oorzaak af verhaalen. Wanneer men iets etsen of snyden zal, dient het achterwerk altydGa naar margenoot+ eerst begonnen te worden, 't zy gebouwen, landschap, of effene gronden; op dat het voornaamste altyd tot het laatste bewaard werde, ter oorzaak dat de hand dan reedts aan de gang zynde, men daar na het geen, daar het meeste aan gelegen is, met minder schroom, en meerder stoutigheid moge aantasten. Wanneer nu de jonge maats een grond achter hun beeld, naakt of gekleed, zullen snyden of etsen, doch met snyden wel het meest, zullen zy niet alleen met de arceeringe tegens den omtrek ophouden of stuiten, maar'er somtydts over heen loopen; weshalven die deelen, het zy arm, been, of hand, onvermydelyk hunne regte proportie en hoedanigheden moeten verliezen. Hier door worden die byna onzichtbaare en tederlyk zwellende muskelen, plooijen en holligheden geëffend, en by gevolg gelyk en slyf. Wat dan gedaan? Men gaat evenwel met het werk voort: doch zo zy die misslagen al ontdekken, dan is het somtydts, schraap daar wat af, bruineert, slypt en vryst tot dat het weer goed werd; 't welk noch een goed hulpmiddel in den nood is. Maar ach! hoe zelden gebeurt het, dat men het zelve gebruikt? want is 't een zaak daar juist niet aan gelegen is, dan blyft het zo, en men ziet'er verders niet naar om. 't Is niet van hooren zeggen dat ik dit weet: maar door een naauwkeurig onderzoek ben ik tot die ervarenheid gekomen. DaaromGa naar margenoot+ behoorden die geenen, welker neiging tot de Graveerkunde strekt, zich alvoorens by een Schilder te begeeven, om een bekwaame kennis van de schoone proportie te leeren; door wiens onderrichtinge zy in staat gebragt worden van alles voor de vuist deftig na te rekenen, 't zy prenten, tekeningen, schilderyen, pleister, ja ook zelfs het leven. Want by de Schilders leert men eerst de Theorie, of kennis der proportie, en daar na de practyk van 't coloreeren; waar tegen by veele Plaatsnyders, den goeden niet te na gesproken, eerst de practyk of het Manuaal geleerd word. Wat aangaat het schraapen, bruineeren, en uitslypen, hier voor | |
[pagina 380]
| |
gemeld, 't is een zaak die wel verstaan dient te worden, alzo het de kwalyk gelegde arceeringen, 't zy te bruin of te hard, niet betreft, maar wel den ommetrek, gelyk ik met het voorbeeld dezer troonien myne meening klaarder zal te kennen geeven. Ga naar margenoot+In die van A ziet men de gearceerde grond over den ommetrek van de wang heen geloopen, waar door by gevolg zich de zelve meerder ingevallen vertoont als in die van B, en men alzo geen ommetrek meer gewaar word. Als men nu de zelve troonie zal opmaaken, en die wang weder te regt brengen, dan moet noodzaakelyk van binnen zo veel van de grond afgeschraapt werden, dat het zyne voorige zwellinge weder kan bekomen: en indien de troonie een vierde part kleender is, zal het onderscheid zo veel te grooter zyn, voornaamentlyk in een conterfeitsel, noch te meer, als de zelve in profiel of geheel op zy was, gelyk C aanwyst, in de welke men ziet hoe weinig van de tip der neus, mond, of kin, met de grond dient weggenomen te worden om een ander wezen en gelaat te doen voortkomen: waar uit genoegsaam blykt, dat zulks in de gelykenis een groote verandering baart. Ga naar margenoot+Het is zo wel in deze, als in de Schilderkonst, een vaste regel, altyd met de grond of het achterwerk eerst te beginnen. Om de zelve reden dat de Schilders het doen, doen de Graveerders het ook, zo wel in 't etsen als in 't snyden: want als de beelden, zynde het voornaamste, voltooid zyn, rekent men het geheele Stuk gedaan. Dan retokeert men verders het generaal maar alleen om een harmonie of houdinge daar in te brengen, hier wat meer kracht, en daar wat flaauwer &c. Doch daar wy nu van spreeken, te weeten het schraapen, dat raakt het snyden alleen; en in 't etsen doet men niet als stoppen, of het moest reedts gebeeten zyn. Ga naar margenoot+Nu zoude my iemand mogen vraagen, of het geen, 't welk men gestopt heeft, wel opgemaakt kan worden voor aleer het gebeeten is: by voorbeeld A, wanneer de arceeringe, die daar de zwelling van de wang weg neemt, met stopgrond gestopt wierd, of men dan op de zelve grond met een sijne naald die voorige rondigheid niet weêr aan zou konnen wyzen, om alles gelyk te laaten byten? Ga naar margenoot+Waar op ik antwoord, dat zulks geen goed werk kan voortbrengen: maar ontbreekt'er iets aan, zo moet men 't verders met het yzer uitwerken. Doch buiten dit zal ik echter noch een middel aanwyzen. Neemt een bruineerstift, en maakt de zelve heet, maar niet zo heet dat het op de grond kan sissen. Vryst daar | |
[pagina t.o. 380]
| |
[pagina 381]
| |
mede zagtjes en schielykover het geen, 't welk gy uit wilt hebben, zo zullen, alle de artceeringen toe gaan: en dan behoeft men niet te stoppen of te byten. Ets daar dan weder op 't geen noodig is, en aldus kan men het alles te gelyk laaten byten. Deze aanmerking is heel noodzaakelyk, doch voornaamentlyk die van de ommetrek zo onachtzaam niet te vernietigen, als de voorbeelden A en B hier aanwyzen. Ik geef maar eens te bedenken, wanneer een fraaye Ordinantie van een beroemd Meester op zulk een wys wierd uitgevoerd, hoe weinig het zelve als dan naar 't principaal zou gelyken. En evenwel gebeurt zulks meer als te veel. Nochtans is het zonder die voorige kennisse onmogelyk een Meester te worden: want zo iemand onbedachtelyk iets mistekent, en hy ziet niet dat die misslagen zich opsteeken en hem overtuigen, kan hy de zelve onmogelyk ook verhelpen. Zelfs groote Meesters begaan somtydts zulke misslagen, gelyk het blykt aan Audran in eene zyner Batailjes na le Brun, wat voor slegte handen en vingers hy op zommige plaatsen gemaakt heeft, zo smal als of het penceelstokken waren, voornaamentlyk die vlak open staan, als die van Porus den gevangenen, en die van Darius voor aan. Ik kan my niet genoeg verwonderen, dat Audran in zo een heerlyk werk zulke misslagen niet verbeterd heeft, nademaal hy een der beste Meesters was die ooit onder de Plaatsnyders is bekend geweest. 't Is wel waar, dat het een kleene zaak is ten opzichte van zo een groot werk; doch evenwel dit alleen maakt het zelve onvolmaakt: en dat heeft le Brun ondertusschen op zyn kerfstok. Maar noch slimmer is hier inGa naar margenoot+ Holland met het zelve werk, door Schoonebeek, te copieeren gepleegd: want die persoon schynt al zyn kracht en vermogen ingespannen te hebben om dat heerlyk werk te vernietigen: want daar is noch tekening, noch houding in. Alle de wezens, die in het Principaal schoon en deftig zyn, daar heeft hy een deel grimbakkussen van gemaakt: ja alles is kreupel en lam. | |
Aanmerkingen over de Arceeringen.
| |
[pagina 382]
| |
snyden een byzondere uitdrukkinge vereischen: doch in 't etsen gaat het veel vaardiger voort, te meer als men met het yzer eenigsins kan omgaan. De Fransche Konstenaar Audran heeft daar in voornaamentlyk uitgemunt. De Kathuizer Monnik St. Bruno, van Bartolet geschilderd, en door Natalis gesneeden, is verwonderenswaardig ten opzichte van de natuurlykheid der dingen; welke hy met byzondere arceeringen, en de uitmuntendste netheid, daar in aangeweezen heeft. Ga naar margenoot+Wanneer nu een groot Meester zyne konst in het koper na alle de regelen met zyn uiterste vermogen getoond heeft, vind men nochtans een soort van onmogelykheid om de menschen te konnen doen begrypen waar in de rechte konst en weetenschap eener schoone en konstige Print bestaat: want de meesten letten tegenwoordig maar op de gladdigheid der sneede, zonder onderscheid te maaken op 't geen hun voor komt, ja al ware het noch zo kwalyk geordineerd of mistekend. Dit valt hard voor de geenen, die beter weeten. Ga naar margenoot+Ten anderen is een Plaatsnyder of Etser zo gelukkig niet als een Schilder of Tekenaar: want deze maaken wat zy willen, of ten minsten wat zy konnen; en de Graveerders moeten hen navolgen, al zyn ze noch zo slegt. Doch dat is noch niet met al, mogten zy hun etsen of snyden maar handelen met zo veel vryheid als de Schilders hunne penceelen of kryten doen: dan zouden zy meerder lust krygen om veel fraaijer dingen voor den dag te brengen, gelyk andere schrandere Geesren voor dezen gedaan hebben, welke de vrye wil en macht hadden, en zich aan niemand verbonden, gelyk veele tegenwoordig in tegendeel moeten doen. Hoe zelden komt het hun voor na een schoon Schildery of uitgevoerde Tekening te etsen of te snyden? Dit heeft my menigmaal doen denken, dat veele braave Meesters meer kennis bezitten, dan zy ons door hun werk toonen. Gelukkig de zodanige, welker staat en gelegentheid toelaat, al ware het maar eene plaat, na hunne konst, lust en vermogen uit te voeren. Maar helaas! de tyden laaten zulks niet toe, inzonderheid in deze zo beroemde en vrye Landschappen. Daar Ga naar margenoot+en boven ziet men veele Konstenaars zuchten, en onder den zwaaren arbeid kikhalzen, welken door de Schilders of Tekenaars somtydts zulke ruuwe schetsen of tekeningen toegezonden worden, waar in men het rond van het vierkant, en het scherpe van het dommelachtige, noch de wol van de steen naauwelyks kan onderscheiden, ja daar zy zelve, in dezer plaats eens gesteld zynde, en diergelyke tekeningen van anderen ontfangen hebbende, kwalyk zouden konnen uitkomen. Gelukt het echter den Plaatsnyder wel, dat hy de meening getroffen heeft, de Schilder of Tekenaar maatigt zich de eere aan: indien kwalyk, de mis- | |
[pagina 383]
| |
slag word op den Plaatsnyder of Etser geschooven. Derhalven ware het te wenschen, dat de Plaatsnyders, eer zy een plaat naGa naar margenoot+ dusdanig ten tekening of schets, begonden, met den Schilder of Tckenaar raadstaagden, om te weeten of 'er ook eenige twyffelachtige dingen in waren, op dat zy op geen zwak fondament kwamen te bouwen, maar met zekerheid mogten te werk gaan. Daar en boven acht ik het niet alleen nut, maar noodzaakelyk, datGa naar margenoot+ de Schilder of Tekenaar alle zyne byzondere stoffen aanwyst: by voorbeeld, het onderste of de borstweering van een gebouw verbeeld ruuwe steen; de kolommen en pilasters, nevens het beeldwerk en de ornamenten, marmer, enz. op dat de Plaatsnyders het eerste met gebrokene arceeringen ruuw aantoonen; de beelden, nevens 't geen van gladde en blinkende stoffe is, zuiver en glad met het yzer uitvoeren; en weder het bywerk met de naald wat grover etsen; het houtwerk, met lange, en na de draad van 't hout, gebrokene arceeringen; de boomen, na het beloop der meijen en zwieren des loofs; de gronden, slangswyze en mede gebroken. Alle deze waarneemingen behoorden zo wel in 't generaal als in 't byzonder aangeweezen te worden, nevens de vermindering van 't verschiet; doch niet gelyk sommige doen, met verwydende arceeringen, maar met het verdigten en verfynen der zelve. Dan zoude men zich over de Tekenaars zo veel niet beklaagen, noch deze zich door hunne tekeningen kwalyk gevolgd te hebben verongelykt houden. Met deze dingen waar te neemen zoude men waarlyk iets fraays, na de regelen van de konst, voor den dag konnen brengen, te meer als 't een zaak van aangelegenheid was, en men het wel wilde betaalen: hoewel zulks geen meer moeite is voor iemand die het verstaat, als anderzins. Ik hebbe Tekeningen van Goltsius gezien, in de welke hy alle byzondereGa naar margenoot+ dingen duidelyk had aangeweezen. 't Geen tedere of gladde ligchaamen verbeeldde, was wel gewassen, ook met roodaard of zwartkryt zuiver gedoezeld. Het ruuwe en grove had hy met de pen of zwartkryt wakker aangetast; het welk 't een donkerder, en 't ander lichter van schaduwe deed voortkomen, even of 't een Schildery waar. Doch dat men zulks tegenwoordig niet ziet, behoeft niemand te verwonderen: want Goltsius plagt zyne eigene modellen te maaken. En als een braaf Schilder overdenkt, wat steen, hout, vleesch, wit of zwart moet zyn, eer hy zyne verwen op 't paneel begint te leggen, zo deed ook Goltsius als hy iets in 't koper zou graveeren. Hy heeft in zyne modellen alles willen aanwyzen, schoon hy de konst noch zo vast en zeker had, op dat hy na een lichte schets zyn gantsche werk zoude konnen doen, en | |
[pagina 384]
| |
dat niets hem mogte ontgaan; overweegende, dat men nooit een zaak Ga naar margenoot+van aangelegenheid op zyn geheugen moet laaten aankomen. Daarom heb ik zulks duidelyk in 't nevenstaande voorbeeld willen aantoonen, met 'er zo veele verscheelende ligchaamen in te brengen, gelyk men ziet: want buiten dat het net getekend is geweest, heb ik echter met verw de byzondere koleuren der zelve aangetoond: zynde de muur A: ruuwe steen: B, het kind, teêr van schaduwe: C het pottje van blinkend koper: D wit, doch glad marmer: E de pedestal of voet van hartsteen F de houte schutting, daar een doek op legt, draadig: zynde wyders de lucht en het verschiet G hoe verder hoe flaauwer en fynder. Door dit aan te wyzen heb ik noch een twede voordeel, naamentlyk, of het gebeurde dat ik myne half gedaane plaat niet konde opmaaken, door 't een of 't ander ongeval, dat een ander dan door dat schrift altyd myne meeninge kan verstaan, en myne plaat voltooijen. Ja ik kan iemand, welke liever zoude lyden dat over alle de Stukken of Schilderyen, die hy mogt komen na te laaten, de kwast gestreeken wierd, dan dat 'er een ander, die zyne meening niet regt verstohd, de handen aan zou slaan om ze op te maaken. | |
Naauwkeurige aanmerkingen over het stippelen van veele Plaatsnyders in hunne werken.
| |
[pagina t.o. 384]
| |
[pagina 385]
| |
Best is het met de fijne naald eerst de arceering een weinig verder gehaald, en dan met een fijnder noch wat langer getrokken, tot dat men ze eindelyk in een fijne stip verlieze; het welk wy gebrookene arceeringen noemen, gelyk de oude Visscher zyne Boertjes na Ostade plagt te doen, daar door zeer aardig de koleur in een tronie aanwyzende, om de zelve tot het hoogste licht op te helderen. Het is voorGa naar margenoot+ iemand, die de vastigheid van de naald noch niet heeft, zeer behulpsaam en ook vaardig. Als men zich daar in oeffenen wil, behoeft men niet te stoppen om de arceeringen te verdryven: want de stippen, aldus verlengd, doen zo veel als stoppen: en daar op kan men zeker gaan, te meer als men wel onthoud eene en de zelve naald daar toe te gebruiken waar mede de arceeringen op den dag, om de rondigheid, mede gehaald zyn: en de schaduwe moet men weder verdryven met de eigene naald daar de schaduwen mede gelegt zyn. Alsdan zullen die stippen van de grove naald in de schaduwe zich niet al te zichtbaar vertoonen: doch wil men de allerlaatste stippeltjes op den dag met een weinig fijner naald bewerken, dat kan men doen; maar om dat de schaduwe schielyker ophoud als de rondigheid op den dag, zo zou ik geen andere gebruiken; want die stippeltjes luisteren wat naauw voor iemand die curieus wil weezen. Daar en boven moeten zy egaal, ik wil zeggen, even wyd van malkander, zyn, en niet tusschen de einden der arceeringen. Vraagt my iemand, of men iets, 't geen te wyd gearceerd is, met stippen niet zou konnen verdonkeren, in plaats van een derde arceering daar over te staan? Ik oordeel ja, zeer wel. Op zodanig een wyze zou men een luchtig ding konnen uitvoeren: maar het is wat langduuriger arbeid. Die dingen, alzo gewerkt, staan als of zy gewassen zyn: want met arceeringen, of streepen, halve, noch kleinder, en stipjes, kan men een voorwerp zo veel en zo weinig verduisteren, als men wil, en zulks zeer gemakkelyk. Boulanger heeft in zyne Prenten, na myn oordeel, al te veel gestippeld: want dan gelykt het meer na miniatuur als iets anders: daaromGa naar margenoot+ hou ik niet veel daar van. De reden is, dat de stippelen zo ongelyk en schraal zyn; 't welk veroorzaakt word doordien men de eene wat harder tikt als de andere; waar door in het byten de eene dieper in 't koper gaat als de andere, al is het noch zo een kleen stippeltje. Men moet ook gelooven, dat wy geen stippen konnen maaken zo rond als 't behoort: zy zyn altyd min of meer langwerpig: en als men ze door een vergrootglas zag, zou men zulks gewaar worden. Ik heb Prenten, van Goltsius gesneeden, gezien, alwaar de flaauwe tint op de rondigheid zo wel gekruist was, als in de schaduwe; maar | |
[pagina 386]
| |
dit moet in het etsen niet waargenomen worden, maar wel in het snyden, inzonderheid als de dingen tot het uiterste uitgevoerd zyn, om dat in het etsen de kruisarceering een aankomende schaduwe aanwyst, en alsdan kan men zulks genoegsaam met stippen doen, behalven dat de vlak gedaagde voorwerpen zo veel bruinte op den dag niet van nooden hebben. Ga naar margenoot+Indien men nu iets mis heeft, en men wil het uitkloppen en weg doen, zo neem de proefdruk, en plak die heel net achter uw plaat, en dan uitgeklopt al het geen gy daar uit wilt hebben. Dit gaat zo zeker, dat, al was het maar een oogflikkering, ja een hairtje, by manier van spreeken, zulks kan niet missen: en wil men op het papier niet kloppen, zo drukt men het met een scherpe punt in 't koper, dat men het zien kan: 't is even goed, hoewel 'er weinig aan een proefdruk gelegen is: doch de gemelde druk, eens droog zynde, deugt niet meer tot dit gebruik. Derhalven moet het aanstondts geschieden na dat zy van de pers komt: want maakt men het weer nat, zo zal Ga naar margenoot+het altyd onwis, en de plaat ongelyk zyn. Om deze kleene plaatsen of misgebeetene vlakken noch gemakkelyker te vinden en uit te kloppen, hoewel het by veele Plaatsnyders voor een geheim word gehouden, zal ik echter voor den leergierigen niets verbergen. Men neeme dan een fijne draad of snaar. Slaat die kruisweegs om de plaat, de zelve op de kant zodanig vast bindende, dat het middelpunt van het kruis net op het misgebeetene vlakje of plaatsje kome. Leg uwe plaat alsdan het onderste boven op een gladde en harde steen, en klop 'er zagtjes met een puntige hamer op, na dat de vlak groot of kleen is. Neem dan stof van den oliesteen, en schuurt het daar mede uit. Door dit middel kan men alle plaatsen, hoe kleen de zelve ook zyn, achter op de plaat vinden, zonder dat 'er een hair aan scheelen zal. | |
Van het etsen der Basreléves.
| |
[pagina 387]
| |
in is, inzonderheid als men die niet op de wyze en manier van Perier, en Petro Sancti, maar na de regelen der konst wil behandelen, hoewel de eerstgenoemde zulks nochtans beter verstaan heeft als de laatste, dewyl zyne werken de steenachtigheid en tekening beter behouden: echter heeft hy noch van 't zyne daar by gedaan; doch den ander byna zo veel, dat zy daar door onkenbaar worden. Zyne plooijen zyn wel fraay, doch overtollig, en aan de steen niet eigen, maar meer na goud, zilver of brons gelykende, en zich beter in prent als in steen vertoonende. Het naakt, de proportie, de muskels, noch de beweeging heeft hy, myn 's oordeels, gantsch niet verstaan: en derhalven erken ik hem op ver na niet voor den besten. Als ik de waarheid zal zeggen, zy zyn goed voor een tekening: maar wanneer men het leven daar by zag, zou men'er vry wat onderscheid in vinden. Ten anderen is het niet mogelyk, dat zo veel Basreléves, als 'er te Romen of elders gevonden worden zo buiten als binnens huis, in en op de Zegenboogen, Friesen, Nissen, Timpanen, Pedestallen, oude Muuten, Tombes, Kolommen, en Vaazen; die zy altemaal uitgezocht en nagetekend hebben, zo net op hunne daaging zouden staan, regter en linker dag, gelyk zy die alle uitbeelden. Ik denk, dat 'er wel geweest zyn, die van boven, van onderen, vlak van vooren, ja van alle kanten verlicht waren: en by de kaars geloof ik niet dat zy de zelve nagetekend hebben, maar zekerlyk de schaduwe na hun eigen goeddunken daar by gemaakt. Iemand vraagde my eens, nademaal alle die Basreléves op veele ongelyke plaatsen staan, of 'er niet wel eenige bywylen door den eenen of den anderen afgevormd zyn, mogelyk ook wel nageboetseerd, na de welke zy dan hunne tekening geschaduwd hebben, de zelve na hun goeddunken schikkende, linker of regter dag, zo als men die gemeenlyk gebruikt; het geen ook mogelyk is. Men zoude zommige mede van boven, van onderen, van dezyden, van vooren, en van achteren konnen doen daagen, om in alle gelegentheden en voorvallen te gebruiken; 't welk een deftige zaak zou zyn voor de geenen, die niet of weinig konnen boetseeren. Wy hebben gezegt, dat wy de Basreléves van Perier beter oordeelen, als die van Pietro Santi, voor zo veel de tekening aangaat, maar wegens het uitvoeren op verre na zo goed niet, schoon de dingen van P. Santi geen eigenschap met het steen hebben, om redenen die aangeweezen zyn. Doch veele meenen, als het beelden van drie á vier voeten lang waren, dat zy wel een ander oog zouden hebben; want dan zouden de partijen wat kloeker zyn, en die van Perier in tegendeel | |
[pagina 388]
| |
zich al te yl en plomp vertoonen: het geen ik niet ontken. Nochtans zullen zy met my moeten toestemmen, dat het een goede aanmerking is, om aan te wyzen hoe veel het houwen uit steen, of dryven in goud en zilver verscheelt. Doch het is ook waar, dat, indien Perier zyne dingen zo wel uitgevoerd had als P. Santi de zyne, de zelve noch veel fraaijer en van meerder gebruik zouden geweest zyn: want het is veel gemakkelyker iets uit te laaten 't geen overtollig is, als 'er wat meerder by te doen. Het is niet onwaarschynlyk, dat P. Santi heeft gedacht met het zyne aldus uit te voeren den Schilders, Beeldhouwers, en Dryvers, meerder dienst te zullen doen als Perier. Ga naar margenoot+Zo even is gezegt, dat P. Santi mogelyk veel uit zyn eigen geest daar by heeft gedaan. Nu zou het ook konnen weezen, dat Perier de voorwerpen van een verder afstand nagetekend heeft, waar door hy alle die kleenigheden niet heeft konnen zien: en behalven dat, geloof ik, heeft P. Santi zyne meeste Basreléves na binnenwerk getekend, in zaalen, kamers, en andere beslootene plaatsen, onbeschadigd: daar Perier mogelyk naar buitenwerk als voorgevels, frontespiessen, friesen, en diergelyke, door de lucht, regen en wind half verteerd, heeft getekend. Men zou noch meer konnen zeggen, als, by voorbeeld, dat Perier alleenlyk heeft gewerkt om aan de waereld te toonen dat 'er zulke deftige dingen te Romen waren, daar by zyne luchtige en vaste manier van tekenen; en dat P. Santi niet alleen zyn profyt heeft beoogd, maar daar en boven een algemeene nutheid voor de naauwkeurige oeftenaars, en meer anderen. Doch wat hier van zy, laaten wy aan curieuzer onderzoekers over. Ga naar margenoot+Wat de regte handeling in de Basreléves aangaat, ik acht voor al noodig, dat het alles overal even grof en fyn met een zelve naald geëtst werd, zonder onderscheid van stoffe, want dit is het daar het meest aan ontbreekt, indien men het steenwerk wel wil verbeelden, ten ware het maar een graauwtje was met een voorgrond en verschiet: alsdan zouden de arceeringen moeten verminderen na de Perspectief. Ga naar margenoot+Daar word ook weinig acht gegeeven op de daaging der Basreléves: want veelmaal zullen dingen, die kantig en in het zonnelicht geschilderd zyn, met een gemeen licht in de Plaat door de rondigheid der schaduwen gedaagd worden; en somtydts ziet men het tegendeel. Dit staat immers den Etser, noch Plaatsnyder, vry. Die volgen moet, volbrengt den wil des anderen, als hy de voorgegaane voetstappen naauwkeuriglyk navolgt. Wat het Basreléve dan belangt, dar voegt in het etsen geen kantige daaging, noch zonneschyn by, om dat het daar door zynen grootsten welstand verliest: maar omtrent stoffagie in zonneschyn, dat komt zo naauw niet. | |
[pagina 389]
| |
Van de Plaatsnykunde en het leggen der Arceeringen.
| |
[pagina 390]
| |
na myn klein vermoogen openbaaren wat ik daar af verstaa: is het niet geheel, ten minsten een gedeelte voor zo ver die konst het schilderen betreft, doch buiten het Manuaal of handeling, waar van ik de uiterste ervarenheid niet en heb: zulks dat, of ik 'er echter iets van ophaal als tot myn voorneemen onvermydelyk dienende, het doch onder verbetering zal weezen van de geenen welke beter weeten. Immers hoop ik, dát myne pooginge voor geen verwaandheid zal opgenomen worden, dewyl ik niets anders beoog als alleen daar door andere braave geesten op te wekken, en door deze kleene vonk een groote vlam te ontsteeken, gelyk het Latynsche spreekwoord zegt, parva saepe scintilla magnum excit avit incendium. Wy hebben hier voor aangetoond, waar op de Graveerkunde gegrondvest is: ten tweden, de hoedanigheid welke een regte Plaatsnyder behoort te hebben: en ten derden, wat in een bevallige en deugdsaame Prent vereischt werd. Nu zullen wy van 't leggen der arceeringen in de voorwerpen spreeken, volgens hunne hoedanigheden en het beloop der zelve naar de Perspectief, zo wel het etsen als snyden betreffende, met eenige voorbeelden tot verdere verlichtinge strekkende, zo om de misslagen voor te komen als die te verbeteren. Ga naar margenoot+In deze nevenstaande Prent ziet men een Rad getekend A, met vier sporten of acht punten, benevens een stok in d' aarde steekende met den horizont dwars door loopende. In dit rad word aangeweezen, dat ieder sport een byzonder beloop moet hebben naar dat de zelve omdraait, en dat men zich moet reguleeren om de arceeringen te leggen naar het buiteneinde van de sport, gelyk men hier zien kan. De voorste loopt cirkelrond, de twede ovaal, de derde byna regt, enz. Aanmerk ook eens de voorste sport 1, en zyn achtereinde 5, hoe veel het een van 't ander verschilt in kracht: want 1 komt voor, en 5 wykt; 't welk niet anders kan weezen volgens de regelen der Perspectief. Ten tweden loopen de arceeringen van vooren tot achteren al wykende, met een liniaal naar 't oogpunt getrokken, werdende allengs synder en flaauwer. Waarom nu de twede arceeringe, daar over gekruist, zichtbaarder en meerder uitsteeken moeten als die lange, daar zouden de meesten geen verschil of onderscheid in maaken, hoewel het een vaste regel is. Ga naar margenoot+Wy hebben hier voor gezegt, dat ieder zaak of voorwerp zyne byzondere arceeringen moet hebben, als vleesch, steen, gronden &c. en onder anderen dat het hout voornaamentlyk kloek na de draad moet aangelegt worden, en vervolgens met een synder arceeringe dwars daar | |
[pagina t.o. 390]
| |
[pagina 391]
| |
over: maar hier is het in tegendeel aangeweezen; want de dwarsse zyn zichtbaarder als die welke naar de draad loopen, 't geen hier ook zo moet weezen. Nu zouden'er mogen zeggen, dat ik aldus myne eigene stellinge om ver gooy en tegenloop, om dat de dwarsse hier tegens de draad komen: maar als ik de redenen daar van aangetoond zal hebben, zal het den zulken niet tegenstrydig voorkomen, en het kluwen zich alsdan van zelve ontwinden. Weet dan,Ga naar margenoot+ dat, alles, wat gedraaid is, geen draad heeft als die de bytel maakt: en gelyk de Draaijer met de bytel tegens de draad werkt, en het hout min of meer eenige streepen van de bytel behoud, moet zulks in 't snyden ook aangeweezen worden. Doch hier zoude iemand mogen vraagen, als beide de arceeringen eyen grof of fijn waren, of het dan niet even veel zou doen? Ik antwoord ja, ten opzichte van de schaduwe, maar niet ten opzichte van de stof: want dat zou aan steen, koper, was, en diergelyke meer eigen weezen. Doch die waarneemingen worden doorgaans weinig in. acht genomen, schoon ze niettemin mede op vaste regelen dezer konst steunen. Wat de stok aangaat, daar mede werd aangeweezen, dat de arceeringenGa naar margenoot+ van onderen rond beginnende, hoe meer die den horizont naderen, hoe regter zy werden: en boven den horizont het zelfde, maar anders om. Laat ons nu de andere Prentverbeelding eens overweegen, waar inGa naar margenoot+ deze wykende borstweeringen de vermindering of verflaauwing der arceeringen aanwyzen, niet alleen in zodanige voorwerpen, maar ook in alles wat 'er zoude mogen weezen, elk naar zyn afstand en wykinge, de eene minder en d' andere meer, na dat het digt by of ver af is afgelegen: waar door men zien kan, dat het geene zommigen oordeelen verkeerd is, naamentlyk dat het woord verminderen moet verstaan worden voor verylen of verwyden. Ziet A met een enkelde arceeringe van vooren tot achteren toe Schoon nu het achterste netter schynt dan het voorste, is het in der daad zo niet: maar na dat de plaats verkleint, zo verdigten en verdunnen de arceeringen mede, zodanig dat het digter noch ylder word. De vermindering der beelden, als ook de drie potten, wyzen het mede aan. Het zou niet anders goed konnen zyn, dewyl het van zelfs spreekt. Doch echterGa naar margenoot+ weet ik, dat 'er veele zyn, die het tegendeel doen, ja zelfs oude en bedaarde Meesters, welke hunne wykende voorwerpen, beelden, boomen, verschiet, en de lucht, achter veel ruuwer handelen als voor: ja ik heb gezien, dat zy de lucht boven, daar die het donkerste is, digt arceeren, en verder naar den horizont wyder en wyder, hoewel | |
[pagina 392]
| |
in 't etsen meer als in 't snyden, mogelyk om dat zy de moeite van twee of meerder naalden te gebruiken ontzien, of om niet te stoppen: en dat is eigentlyk de zaak waar op dit voorbeeld doelt. Want ik vraag hier niet, of het meerder moeite kost: maar ik wys alleenlyk iets, daar mogelyk niet op gedagt word dat 'er zo veel aan geleegen Ga naar margenoot+is. Als by voorbeeld, de drie Beelden, genommerd i, 2, 3. stel ik omtrent tien of twaalf stappen van malkander, en op die eigenste distantie langs de borst weering drie Potten, mede getekend 1,2,3. waar door men duidelyk kan zien hoe veel de eene van de andere verschilt. Doch dewyl men in deze Beelden de meeninge genoegzaam kan zien, te weeten, dat hoe verder zy zyn, hoe zy fynder en digter worden, heb ik deze Potten daar nochtans by gezet, of het iemand lusten mogt de arceeringen te tellen: en alsdan zullen zy bevinden, dat 'er niet eene trek minder noch meer in d' eene als in d' andere is; 'tgeen in de Beelden een lang werk zou weezen. Aanmerk ook eens de slagschaduwe van ieder Beeld tegens de borstweering, elk na zynen wykenden afstand verflaauwende, hoe wis en zeker men de nette tint der Beelden daar op gewaar werd: ja zelfs kan men weeten, hoe veel zy verminderen en Ga naar margenoot+verfynen; en daar en boven, hoe veel het licht verschilt. Maar men: moet niet denken, dat het genoeg is, dat de schaduwen verminderen, en dat het wit overal licht zou blyven: gantschelyk niet, dewyl men weet, dat het planum, of de grond, niet vlak aangeweezen kan worden als met licht voor, en allengskens naar achteren donker en donkerder. By voorbeeld, als een wit beeld of witte steen vooraan stond, en gy een diergelyke verder, daar de grond donkerder is, stellen woud; zo moet gy u schikken naar de grond daar het eerste voorwerp staat: het welk eene en de zelve regel is, voor zo verre de zaak uitgevoerd word. Is het planum of de grond uitgevoerd, moeten de beelden ook uitgevoerd worden: zyn de beelden luchtig en breed van licht, moet het met de grond het zelfde weezen. En schoon de grond in zyne koleur min of meer donker is, word dat hier niet gerekend, alzo wy maar alleenlyk spreeken van de vermindering der tinten, uit wit en zwart bestaande. Stel eens, dat de vloer van wit marmer waar, en de beelden desgelyks, of met witte kleederen; zo zouden de voorste breed gedaagd zyn, en d' anderen, hoe langer hoe verder, minder en minder wit, al was 't in de zonneschyn, ja al kwam het licht van achteren, of van ter zyde, zo zou het verste maar alleenig een uiterste hoogseltje behouden, en noch minder als de koleuren in het zelve aangeweezen wierden; het welk de geenen, die de Perspectief verstaan, 'best zullen begrypen: want het kan onmogelyk anders weezen. Gelyk | |
[pagina 393]
| |
wy daar van in 't eerste voorbeeld aangeweezen hebben met de hand van 't kind dat het achtereinde van de sport i vast houd; waar door men duidelyk ziet, dat het byna zonder wit is. En wat de stoffe der voorwerpen belangt, gelyk linnen, laken, enGa naar margenoot+ diergelyke, het uitvoeren betreffende, zou iemand mogen zeggen dat het zelve doenlyk is, maar wat het naakt aangaat niet; vermits men alreedts vooraan zo glad en fyn gesneeden heeft als het weezen kan, en dat men by gevolg verder onmogelyk iets fynder of gladder kan verbeelden. Waar op ik antwoord, dat, nademaal het geen op zyn hoogste glad gedaan is, door de verheid niet gladder word, en niet veranderd voor onze oogen, maar te niet loopt, alsdan, wanneer de voorwerpen zo ver zyn, alles, (als zyde, linnen, wolle, en laken) onkenbaar word, voor zo veel de arceeringen betreft: maar de grove deelen blyven altyd hunne gedaantens behouden. En dit word niet alleen waargenomen in die vier stoffen, maar ook in beelden, steenen, gronden, boomen, enz. Hier op zoude my mogelyk iemand tegenvallen,Ga naar margenoot+ en zeggen, dat de arceeringen onmogelyk met het licht vereenigd konnen worden, wanneer die, verder en verder wykende, digter moeten zyn, voornaamentlyk een lucht, die op den horizont.helder en klaar enzonder wolken is, ten ware de gemelde arceeringen op het einde min of meêr verwydden, al waren zy ook noch zo flaauw. DochGa naar margenoot+ wy antwoorden, en de ervarenheid zal myne voorstelling genoegsaam bevestigen, zo iemand maar de moeite niet ontziet om'er een proef at te neemen, dat, wanneer d'arceeringen zodanig verdunnen en verflaauwen in hunne afwyking, zy zekerlyk verdwynen en te niet loopen, ja eindelyk onzichtbaar worden, en zich met het licht genoegsaam vereenigen, al was het in 't licht der zon, schoon zy noch zo digt waren. En zo ver oordeel ik, dat het vermogen van 't graveeryzer kan strekken en bereiken, door een vaste en wel geoeffende hand bestierd zynde. Wat belangt het etsen, het zelfde kan men met de naalde ook uitwerken, door middel van 't stoppen. Doch ik twyfel niet, of zommige zullen myn voorstel ondoenlyk,Ga naar margenoot+ en voor een verwarde nieuwigheid houden, voornaamentlyk de geenen welke de moeite en oeffening ontzien hebben om de Graveerkunde ten vollen te leeren: waarom de zodanigen my wel zullen trachten te bekladden en te verfoeijen, dat ik de gronden van deze edele Konst zo diep opgraaf, en de waarheid zo naakt en klaar ten toon stel: doch ik antwoord hier aanstondts op, dat het myne schuldige plicht is aldus te doen, dewyl myne grootste wensch daar heen strekt om de Konst tot den allerhoogsten top der volmaaktheid te doen stygen: ten ande- | |
[pagina 394]
| |
ren, Ga naar margenoot+om dat de Wiskonst ons zulke vaste regelen voorschryft. Hoewel'er veele menschen zyn, die niet weeten, dat de Graveerkonst in 't generaal uit de Wiskunde voortkomt; als mede dat in de handelinge der verscheidene voorwerpen eenig verschil is: denkende alleenlyk, dat de geenen, welke zich aan een goede manier van Tekenen gewend hebben, heel gemakkelyk tot het Graveeren konnen geraaken. Dit laatste is waar voor zo veel het Etsen aangaat; doch het is niet genoeg: want het byten en stoppen daar komt het meest op aan. En tot het Snyden moet men de handeling, en de kragt van 't yzer, noodzaakelyk kennen; welke twee zaaken onmogelyk als door een groote ervarenheid verkreegen konnen worden: alhoewel het in 't begin voor een Etfer voordeeliger is geene handeling te hebben, om dat men alsdan het yzer allengskens beter met de naalde kan opkweeken, en in een gelykformigheid der arceeringen, de eene na den andere, gewennen, en beter harmonie daar in brengen: daar in tegendeel zommige zich op het yzer verlaatende, in hunne verslofte werken hier en daar eenige voorwerpen, zonder onderscheid, glad snyden, en zulks met zodanig een onbedachtheid, dat het ongeloofelyk is; wordende somtydts een voorgrond, steen, of stam van een boom, die grobbelig en ongelyk moet weezen, heel zuiver en glad gesneeden; terwyl zy een troonie, of marmer beeld, met de naald bewerken. Het welk ik voor eerst aan hunne sloftigheid of onachtsaamheid, ten anderen om 't gemaks wil, en ten derden ook wel aan hunne onkundigheid toeschryf; dewyl het tegens de reden stryd, en ons het tegendeel onderricht word. Ga naar margenoot+Veele diergelyke Printen, zo onordentelyk gehandeld, zoude ik konnen aanwyzen: onder anderen gaat 'er een uit van Lazarus opwekkinge, door Berry geëtst; alwaar hy Lazarus met de doek, zo ver die om 't lyf gewonden is, geëtst heeft; en de rest van 't kleed, 't geen op de grond legt, is heel suiver en glad gesneeden zonder het minst'er aan te etsen: zo dat d' eene helft grof linnen gelykt, en het ander zyde: 't een is hier en daar met stippen, en 't ander niet. Doch het kan zyn, dat het misgebeeten is geweest. 't Gebeurt ook wel, dat men somtydts iets diergelyks moet laaten uitslypen; waar door myn zeggen bewaarheid word: want als het aan de Plaat scheelt, moet de Meester, zo veel het doenlyk is, de zaak met zyne kennis te gemoet komen. Heeft hy de handelinge van 't yzer gehad, waarom maakte en toonde hy niet, dat het een naar 't ander geleek? En had hy het yzer zo wel niet in zyne macht, waarom dan de trekken van de naald niet beter gevolgd? In plaats dat hy twee arceeringen over malkander heeft geslagen, kon hy die wat fynder, en drie maal over gedaan hebben, daar by eenige stipjes, zo viel 'er niet te zeggen. | |
[pagina 395]
| |
Daar gaat noch een andere Print uit met een kraal om, verbeeldendeGa naar margenoot+ een Offerhande van Flora, of het Voorjaar, welke ook met een verkeerd oordeel geëtst en gesneeden is: want de voorste beelden, als Liefde, Godvruchtigheid, en de Tyd, met alles wat zich op de voorgrond vertoont; zyn net uitgevoerd, en meest gesneeden; daar de beelden op de twede grond zo luchtig en slegt geëtst zyn, dat het naar 't voorige niet gelykt: ja alle de trekken zyn of zy maar aangelegt waren, en met een beevende hand getrokken, in plaats dat die in alles behoorden te verminderen, waar door het zuiver en eelder zou worden. Die persoon behoorde wel geweeten te hebben, dat hy het yzer met de naald niet kon paaren. Ik weet wel, dat zommige oordeelen zullen, dat veele dingen bekwaamelyker met het yzer gegraveerd worden, als water, zilver, goud, en diergelyke gladde en glinsterende of gebruineerde ligchaamen, dan met de naald: maar myne gedachten zyn, dat men alles door een welgeoeffende hand tot zyne natuurlykheid kan brengen. Het is, dunkt my, een vreemde zaak in de oude Printen, dat dieGa naar margenoot+ Meesters ook in geene dingen de natuurlyke eigenschappen verbeeld, maar alles op eenerley wyze gearceerd hebben, naakt, kleedinge, lucht, gronden en steen, behalven het water, en dit laatste noch niet met fyne en grove trekken, maar alleenlyk met dwarsse en niet gelyke paralellen, daar en boven zeer ongelyk, somtydts zo digt tot in malkander, en dan weêr wyd van een als of het gekrast was. Ten tweden hebben zy geen koleuren in 't geheel aangeweezen, en het water meest altyd donker en bruin gemaakt. Wil men nu weeten, hoeGa naar margenoot+ myne gedachten zyn om een verschillendheid in blinkende ligchaamen te brengen, zo legt eerst grove artceeringen regt paralel redelyk wyd van malkanderen, en dan een fyne daar tusschen die het digt maakt, dat 's te zeggen om het water, swart marmer, glad staal, en diergelyke natuurlyk te vertoonen: want twee grove trekken met een fyne tusschen beiden geeven een zekere weemeling, die de gladheid en blinkendheid vertoont. Vraagt my iemand, hoe het komt, dat in het etsen somtydts de arceeringen,Ga naar margenoot+ die digt en grof zyn, springen, Ichoon de plaat wel ter deegen zuiver, en de grond niet verbrand noch te hard is: dien zal ik zeggen, wat ik bevonden heb. Hy moet weeten, wanneer het water al te sterk is, en ten eersten krachtig doorbyt, dat men dan dit gevaar loopt, om dat de plaat koud zynde, zo gaauw niet warm kan worden als de grond, waar door de zelve dan met geweld van de plaat afgeligt word, en alzo aanstondts opdryft, en noch zo veel te ligter als de arceeringen | |
[pagina 396]
| |
digt aan malkanderen zyn en grof; het welk op de tedere partyen zo gemakkelyk niet gebeurt, alwaar door de fynheid der arceeringen, die wyder van malkanderen zyn, het water zo veel kracht niet heeft om daar onder door te dringen. Tot voorkoming dezer zwaarigheid moet het water eerst wat getemperd zyn, en men de grond met de plaat allengskens langsaamerhand verwarmen, op dat het een met het ander vereenigd werd en aankleeve, voornaamentlyk in koud weêr: want in warme dagen, als in de maanden Juny, July, en Augustus, is 't niet noodig, doordien men dan harder grond gebruikt. Ga naar margenoot+Om nu te weeten, of de grond wel getemperd zy, kras ik met een groote naald op een hoek van de plaat daar niet aangelegen is; en gaat de grond als stof uit de arceeringen, dan is ze te hard of te droog: maar komen 'er krulletjes af, dan is ze bekwaam, te meer als ze afgeblaazen konnen worden: doch zo ze met een zagt veertje niet af te veegen zyn, maar daar aan blyven zitten, dan is de zelve te week. Deze zaak luistert al naauw. Het is my wel gebeurd, dat ze hier en daar in de arceeringen bleeven. Zommige Etsers doen zich zelven veeltydts ook een groot en noodeloos werk aan, wanneer zy de omtrekken, die op den dag te sterk gehaald zyn, met stopgrond, (welke men weet dat altyd, min of meer, aan de binnen- en buitenkant vloeit, voornaamentlyk als de plaat warm is,) uitdoen. Maar men overdenke eens, als de omtrek weg is, wat een moeite zy naderhand daar dan mede hebben: want zy zyn genoodzaakt alle de uiteinden hunner arceeringen, die'er tegen aan loopen, met het yzer weder te volvoeren. Derhalven is 'er niet beter, dan de Tekening zuiver op de plaat door te trekken, en ten eersten de diepsels en toetsen, als die van oogen, neus, en mond, aan de zyde der schaduwe, met een fyne punt zagtjes aan te wyzen, doch op den dag niet. Om hun evenwel te hulp te komen in het stoppen Ga naar margenoot+hunner al te harde trekken, zal ik een middel aan de hand geeven 't geen beter als de stopgrond is. Neemt dik gevreeven lootwit met wat terpentynolie verdunt: strykt dat met een kleene trekpenceel over den omtrek, dat die eventjes bedekt zy, maar niet verder. Doch men zie wel toe, niet meer als een maal daar over te stryken; alzo het anders de grond zoude afneemen: want de olie trekt daar na weer uit: en in het byten moet men ook met het veertje daar niet over veegen. Het is een byzondere uitvindinge van eenen myner goede vrienden: en schoon ik het niet werkstellig hebbe gemaakt, twyffel ik echter niet aan de uitwerking. Ik heb lootwit gezegt, maar men kan een koleur naar zyn zin neemen, als het maar ligt is, en dat men 't duidelyk zien kan. | |
[pagina 397]
| |
Van de Zwartekonst.
| |
Pronkbeeld der Zwartekonst.Hier ziet men een jong en poezelachtig Meisje, frisch van koleur, enGa naar margenoot+ vriendelyk van wezen, in 't zwart fluweel gekleed, welkers omslag of monstering azuurblaauw is, waar op goude starren blinken. Zy heeft een breede goude riem om den middel, om welke eenige zwarte vleermuizen geborduurd staan, die, na de armen toeloopende, in gestalte verminderen. Haar hulssel is dartel en zwierig, hier en daar met kleene ruikende bloemmetjes vercierd. Een goude keten, aan de welke een medailje hangt, waar op een brandend autaartje gedreeven staat, met deze woorden, Magnae Brittanniae, verciert haar den hals. In de regter hand houd zy een kleen yzertje, als een lancet,benevens een veertje. In de linker hand heeft zy een bord, waar op een borstbeeld op een zwarte grond geschilderd staat, verbeeldende Natura. Zy staat heel luchtig op een been, even als of zy danste. | |
Uitlegginge.Zy word jong en poezelachtig verbeeld, om te betekenen dat zyGa naar margenoot+ noch in haar groeijen is. De zwarte fluweele tabbaard en goude starren geeven te verstaan, dat zy, gelyk de starren, uit de donkere nacht is voort gekomen. De goude gordel met de vleermuizen beduid, dat, schoon haar werk niet lang stand houd, maar gaauw slyt, zy echter altyd rykelyk wint. De keeten met de medailje, daar 't autaar op staat, geeft haar edele luister te kennen. De woorden, daar om, zyn zo veel als dankoffer aan Groot Brittanje, van het | |
[pagina 398]
| |
welk zy haaren oorspronk en luister het meest heeft verkreegen. Het bord in de linker hand met het daar op staande beeld van de Natuur, betekent dat zy daar in uitmunt. Het overige verklaart zich zelve. Ga naar margenoot+Waarom dit schoone beeld den naam van Zwartekonst voert, heb ik tot noch toe niets van gehoord, hoewel baare oeffening ons de reden genoegsaam te verstaan geeft, naamentlyk dat zy uit het zwart is voortgekomen. En of wel de Etskonst mede uit het zwart oorspronkelyk schynt te weezen, geschied die echter op een heel andere wyze: want de eerste komt door het licht voort, en d' andere door de schaduwe: de eerste hoogt, en de twede diept. Ga naar margenoot+Wy hebben voor dezen gezegt, dat de Etskunde in vaardigheid het Snyden verre overtreft: maar de Zwartekonst is noch ongelyk vaardiger. En wat haare zuiverheid betreft, die is zonder weërgâ: ja geen Schildery, hoe mals en eel het gehandeld zy, kan haar den voorrang betwilten dan alleenlyk door de koleuren. Wat de langduurigheid in het gebruik en drukken belangt, men moet toestaan, dat zy ten dezen opzichte wel de zwakste is: maar daar tegen levert zy wegens haare vaardigheid weêr meerder geld in de beurs. Deze edele Konst is boven alle andere Graveerkunde uitmuntende in vreemde lichten te verbeelden, als kaars, fakkel, lamp, brand, en diergelyke: waarom ik oordeel, dat zy den naam van Zwartekonst niet oneigentlyk voert. Het is aanmerkenswaardig, dat deze Konst niet boven de vyftig jaaren bekend geweest, en reedts tot zulk een hooge trap van volmaaktheid geklommen is: daar in tegendeel andere konsten meerder tyd noodig gehad hebben eer zy tot hunne tegenwoordige volkomenheid geraakten. Maar Engeland heeft veel tot haare frissche zuiverheid en luister toegebragt, zynde in die landstreek Ga naar margenoot+een gezonde en wel gemaatigde lucht. Hier is ook deze Konst gebooren en opgevoed: want Prins Robbert is de eerste geweest die ons een voorbeeld daar van gegeeven heeft; waarom wy haar met regt den naam van Edel mogen toeschryven. Het eerste Printje, dat ik van dien Vorst in handen kreeg, was een oude mans tronie met een witte doek om 't hoofd gewonden; zynde, zo ik niet beter weet, uit een Schildery, door een Italiaanschen Meester gemaakt, getrokken. Het zelve was zo fraay, kloek getekend, en vlak aangelegt, of het van den grootsten Konstenaar of volmaaktsten Schilder met de penceel waar gewassen: ja het geleek, om de natuurlyke ineensmeltinge, Ga naar margenoot+niet minder als Zwartekonst. Die zelve Prins is ook de uitvinder geweest van een zeker schoon Metaal, na zynen naam genoemd, dien het altyd wel behouden zal. | |
[pagina 399]
| |
Het is niet buiten gedachten, of deze Konst zal noch metter tyd tot een vermaakelyke uitspanninge voor de Schilders strekken, om drie redenen: voor eerst, om dat zy ligt te leeren is; ten tweden, zindelyk; en ten derden, voordeelig. Zy is ligt te leeren voor iemand, die het tekenen op gegrond ofGa naar margenoot+ blaauw papier gewoon is: want tusschen het schraapen op de plaat, en het hoogen op gegrond papier, is niet het minste onderscheid, ten opzichte van de uitwerking; beginnende met het hoogste licht, en spaarende de schaduwe: gelyk wy in ons uitgegeeven Tekenboek van de handelinge der Kreonnen of Krytpennen aangeweezen hebben. Waarom ik vast stel, dat het natuurlyker met een Schildery overeen komt, dan het Etsen of Snyden. Daar by is zy zo gemakkelyk te begrypen, dat men het in minder dan drie dagen volkomentlyk kan leeren, wel te verstaan de Theorie, Ten tweden is zy zindelyk, vry van smet en stank: want men gebraikt geen stopgronden, smeer, noch sterk water. Ten derden is het voordeel, 't geen 'er van komt, wel af te neemen; vermits het radder voortgaat, als het Etsen of Snyden. Maar veele oeffenen zich in deze Konst zo yverig om het zuiver schraapen te leeren, dat zy op de voornaamste zaak niet verder denken, te weeten de ommetrek, loopende somtytds buiten de zelve; 'tgeendan niet verholpen kan worden: daar het nochtans genoegsaam zeker is, dat, wanneer de correcte tekening in een Plaat of Prent ontbreekt, de verstandigen of kenners die dan zullen verwerpen, 't Is wel waar hetGa naar margenoot+ gaat zo niet als met het etsen: want daar heeft men het voordeel van den ommetrek met de naald op de plaat te haalen; en dat mag men hier niet doen. Het wit gaat altemets uit, of het is zo flaauw dat men het somtydts bezwaarlyk kan zien: buiten dat het niet gemakkelyk is beelden tegen een lichte grond te schraapen. Doch dit laatste oordeel ik heel kwalyk gedaan; hoewel de meeste zich nochtans gewennen eerst het beeld te schraapen, of te bewerken, en daar na het verschietdaar tegen aan. Maar om zulks voor te komen, zo schraap eerst uw achtergrond,Ga naar margenoot+ en spaar den zuiveren ommetrek; liever een weinig daar af blyvende tot dat het beeld uitgevoerd zy: daar na kan men zagtelyk en met geduld het altyd digter schraapen. Op deze wyze zal men zo ligt niet over den omtrek heen loopen, als dat men met het beeld begint. Daar is een groot onderscheid, of de Schilders iets etsen, snyden,Ga naar margenoot+ of schraapen, dan of het de Plaatsnyders doen: want de eerste doen het maar alleenlyk tot tydkortinge, om een uitspanninge te hebben tot verpoozinge der zinnen. Daarom voeren zy die zaaken gemeenlyk tot het alleruiterst zo net niet uit, als wel de twede, welke die Konst van jongs | |
[pagina 400]
| |
op geleerd hebben, en zich dagelyks daar in oeffenen. De Schilders vergenoegen zich, als zy maar een goede tekening, en een generaale welstand, daar in doen uitmunten: want in den tyd, dat ze het opzuiveren zouden, konnen zy een ander maaken. Deze Konst is gemakkelyk te oeffenen voor iemand, die een redelyke kennis heeft: doch is het in eene reis niet helder genoeg, herhaalt het noch een maal: maar weest zo onbedagt niet, dat gy uw werk ten eersten zoud willen uitvoeren: want zonder een Proefdruk te hebben, kan men onmogelyk weeten hoe verre het werk gevoorderd is. Men doe gelyk de Schilders, eerst doodverwen met vlakke partyen, en daar na opmaaken. Als gy nu een Proefdruk hebt, kunt gy het uiterste hoogsel daar in brengen, en aldus alles met lydzaamheid uitvoeren; waar toe echter noch groote tyd, noch zwaar herssenwerk, maar eer Ga naar margenoot+loutere opmerking vereischt word. Daar gaat een kleen Satertje in druk uit, het welk ik in den tyd van een uur, al wandelende in een tuin, maar los in myn hand houdende, geschraapt heb, en na dat de Proefdruk gemaakt was, noch een uur. Dat'er niet meer zyn die deze Konst by der hand neemen, is om geen andere reden, durf ik zeggen, als dat ze niet weeten, noch gelooven konnen dat ze zo ligt, en met zo weinig omslag, te leeren is: maar komen veele Lief hebbers daar eens een proef van te neemen, zal men mogelyk noch metter tyd zien, dat de zelve al te gemeen zal worden, en het Etsen en Snyden achter leggen, wel te verstaan in de voorwerpen die voornaamentlykaan de Zwarte konst meest eigen Ga naar margenoot+zyn, als conterfeitfels, nacht- en kaarslichten, spook en toveryen, verschyningen, bloemen, vruchten, zilver, goud, porcelein, kristal, wapentuigen en kruiden. Wie zal die dingen met etsen of snyden zo eel en natuurlyk verbeelden konnen, als het door 't schraapen kan volvoerd worden? Maar in beelden, architectuur, basreléves, en landschappen is zy onvermogende, of wel op verre na zo eigen niet als de Graveerkunde. Ga naar margenoot+Het beklaagelykst, 't geen zich in deze schoone Konst opdoet, is de kwaade naam, aan de Konst en den Konstenaar gegeeven, even als of het Tovery, en zy zwarte Konstenaars waren; daar niet minder dan de Tovery, maar alleen de loutere Konst alleen arbeid. Het benieuwt my, te zullen hooren wat eigen naam de Italiaanen aan de zelve geeven zullen, alzo zy door hen tot noch toe niet gedoopt is. De Franschen en Engelschen, om den Hollanders te gemoet te komen, noemen, zommige der eersten de zelve l' Art noire, en de laatsten The blak Art: een oneigene en tegennatuurlyke benaaming, ten ware men zeggen wilde, dat de oeffenaars der zelve in de zwarte grond het licht bewerken: en ten anderen, om onderscheid te maaken tusschen het Etsen, en Graveeren of Snyden. EINDE. |
|